ECLI:NL:RBNHO:2017:3115

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
5751829 AO VERZ 17-26
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verklaring van wettelijke transitievergoeding naast beëindigingsvergoeding conform CAO

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [werknemer] tegen Martinair Holland N.V. [werknemer] verzocht de kantonrechter te verklaren dat Martinair naast de reeds betaalde beëindigingsvergoeding, ook de wettelijke transitievergoeding verschuldigd is. De procedure begon op 21 februari 2017 met de indiening van het verzoekschrift door [werknemer], waarna Martinair een verweerschrift indiende. De zitting vond plaats op 28 maart 2017.

[werknemer] was van 6 februari 1998 tot 1 december 2016 in dienst bij Martinair als captain. Hij ontving een ontslagvergoeding van € 380.531,73 bruto op basis van de CAO voor Vliegers Martinair Holland N.V. 2012-2013. De kantonrechter heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Besluit overgangsrecht transitievergoeding in overweging genomen. De kern van de zaak was of de beëindigingsregeling in de CAO kon cumuleren met de transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat, sinds het vervallen van het BOT, een in een CAO opgenomen beëindigingsregeling kan cumuleren met de transitievergoeding, tenzij er sprake is van een gelijkwaardige voorziening in de CAO. Martinair stelde dat er sprake was van nawerkende CAO-bepalingen, wat door de kantonrechter werd gevolgd. Uiteindelijk werd het verzoek van [werknemer] afgewezen, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.400,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Repnr.: 5751829 AO VERZ 17-26
Uitspraakdatum: 12 april 2017
BESCHIKKING VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. J.W. Stam,
tegen
de naamloze vennootschap Martinair Holland N.V.,
gevestigd te Schiphol,
verwerende partij,
hierna te noemen: Martinair,
gemachtigde: mr. T. Ridder.

1.De procedure

[werknemer] heeft op 21 februari 2017 een verzoekschrift met producties ingediend.
Martinair heeft een verweerschrift met producties ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 maart 2017, gelijktijdig met de zaak geregistreerd onder nummer 5842285 AO VERZ 17-42. Voorafgaand aan de zitting heeft Martinair bij brief van 27 maart 2017 nog een productie toegezonden.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

a.
[werknemer] is van 6 februari 1998 tot 1 december 2016 in dienst geweest bij Martinair, laatstelijk als captain (gezagvoerder).
b.
Op de arbeidsovereenkomst was de inmiddels geëxpireerde CAO voor Vliegers Martinair Holland N.V. 2012-2013 van toepassing.
c.
Op grond van Bijlage 13 bij deze CAO, de Boventalligheids-/Overtolligheidsregeling, heeft [werknemer] een ontslagvergoeding ontvangen van € 380.531,73 bruto, welk bedrag overeenkomt met twee jaarsalarissen inclusief specifiek in de CAO omschreven emolumenten.
d.
In artikel 7:673b van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het volgende bepaald:

De artikelen 673 en 673a zijn niet van toepassing, indien in een collectieve arbeidsovereenkomst of regeling (...) een gelijkwaardige voorziening is opgenomen."
Dit artikel heeft onmiddellijke werking per 1 juli 2015.
e.
In artikel 2 van het per 1 juli 2016 vervallen Besluit overgangsrecht transitievergoeding (hierna: “het BOT”) was - samengevat - bepaald dat indien de werknemer op grond van tussen de werkgever c.q. werkgeversverenigingen, en werknemersverenigingen gemaakte afspraken recht had op “vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII, lid 7 WWZ”, de transitievergoeding niet was verschuldigd.
f.
Partijen zijn het erover eens dat artikel 2 van het BOT is vervallen en in deze zaak niet van toepassing is.

3.Het verzoek en het verweer

[werknemer] verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat Martinair aan [werknemer] naast de reeds betaalde beëindigingsvergoeding conform Bijlage 13 van de CAO, tevens de wettelijke transitievergoeding verschuldigd is, en Martinair te veroordelen deze aan [werknemer] te betalen, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 en met veroordeling van Martinair in de proceskosten
Martinair heeft verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna zal worden in gegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is, sinds het vervallen van het BOT, dat een in een CAO opgenomen beëindigingsregeling kan cumuleren met de transitievergoeding. Artikel 7:673b BW maakt hierop een uitzondering voor het geval sprake is van een in een CAO neergelegde gelijkwaardige voorziening.
4.2.
Martinair heeft terecht opgemerkt dat sinds 1 juli 2015, het BOT en artikel 7:673b BW naast elkaar bestonden. Artikel 2 van het BOT had dan ook vooral betekenis voor in een CAO opgenomen vergoedingen of voorzieningen die aangemerkt moesten worden als een
nietgelijkwaardige voorziening. De strekking van het Overgangsrecht was (ook) om CAO partijen in de gelegenheid te stellen hun afspraken af te stemmen op de WWZ en niet in te breken op lopende collectieve regelingen waardoor werkgevers in de problemen zouden komen.
4.3.
[werknemer] heeft betoogd dat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 7:673b BW, omdat noch ten tijde van de inwerkingtreding van de WWZ, noch ten tijde van het ontslag van [werknemer] , sprake was van een
geldende CAO. Deze was immers geëxpireerd op 31 december 2013. Martinair heeft betoogd dat sprake is van nawerkende CAO bepalingen. Op die grond heeft immers ook betaling van de overtolligheidsvergoeding krachtens Bijlage 13 van de CAO plaatsgevonden. Volgens Martinair is hiermee voldaan aan het vereiste dat werknemer aanspraak heeft op een minimaal gelijkwaardige voorziening krachtens “een CAO”.
4.4.
De kantonrechter volgt dit standpunt. In de eerste plaats volgt niet uit de tekst van de wet dat sprake moet zijn van een
op het moment van het ontslag geldende CAO. De strekking van artikel 7:673b BW is, dat in het geval een collectieve regeling met representatieve vakbonden tot stand is gekomen inhoudende een minimaal aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening, geen cumulatie met de transitievergoeding plaatsvindt.
Het accent ligt hierbij op de wijze waarop de regeling tot stand is gekomen, namelijk met verenigingen van werknemers, en niet op de vraag hoe de werknemer aan deze regeling rechten kan ontlenen (direct of via nawerking). De kantonrechter redeneert hierbij naar analogie van de Nota van Toelichting op het BOT waarin is vermeld:
“Met betrekking tot lopende collectieve afspraken met verenigingen van werknemers is in dit Besluit geregeld dat deze voorgaan op de transitievergoeding. (...)Dat geldt ook voor nawerkende CAO bepalingen en bij stilzwijgende verlenging van een CAO. Op grond van artikel XXII, zevende lid van de WWZ en het onderhavige Besluit is beslissend hoe de betreffende collectieve afspraken tot stand zijn gekomen (...) niet of de werknemer er direct of bijvoorbeeld via nawerking rechten aan kan ontlenen.”
4.5.
[werknemer] heeft in dit verband nog opgemerkt dat de vergelijking met de strekking van het BOT zoals deze blijkt uit de Nota van Toelichting niet op gaat, omdat het BOT ziet op een breder scala aan regelingen waarbij samenloop met de transitievergoeding mogelijk was. De kantonrechter begrijpt deze redenering niet. Feit blijft immers, dat de wetgever in elk geval ten aanzien van díe regelingen onder het BOT die in de vorm van een CAO zijn getroffen, expliciet heeft aangegeven dat óók nawerkende CAO regelingen onder de anti-cumulatie werking van het BOT gebracht moesten worden. In die zin kan deze strekking wel degelijk analoog worden toegepast op artikel 7:673b BW.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van [werknemer] wordt afgewezen, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Martinair begroot op € 1.400,-.
Deze beschikking is gewezen door mr. T.S. Pieters, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.