Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
Termination
This Agreement shall be governed by, and construed, interpreted and enforced in accordance with the laws of Turkish Republic, and any dispute shall be subject to the exclusive jurisdiction of the courts and tribunals of Turkish Republic.’
3.Het verzoek
4.Het verweer tegen het verzoek
5.Het tegenverzoek en het verweer daartegen
6.De beoordeling
Rome I bevat regels inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst. Ook deze verordening bevat (onder meer) bijzondere regels met betrekking tot individuele arbeidsovereenkomsten.
(C-232/09) heeft het HvJ geoordeeld dat het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding is dat een persoon gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens leiding prestaties levert en in ruil daarvoor een vergoeding ontvangt, waarbij de juridische kwalificatie naar nationaal recht en de vorm van deze verhouding, evenals de aard van de rechtsbetrekking in dit opzicht niet doorslaggevend zijn (zie ook de zaak Ruhrlandklinik, C-216/15).
In het onderhavige geval is met [werknemer] een overeenkomst is gesloten voor de duur van drie jaar om op aanwijzing van Turistik Hava werkzaamheden als copiloot voor Turistik Hava te verrichten, waarbij als niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft te gelden dat hij onder leiding van Turistik Hava zijn werkzaamheden verrichtte en daarvoor een vaste maandelijkse beloning ontving. [werknemer] is werknemer. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen als een individuele arbeidsovereenkomst in de zin van beide verordeningen moet worden aangemerkt.
lid 2. Dit standpunt kan niet worden gevolgd nu dit inhoudt dat uitsluitend de Turkse rechter bevoegd zou zijn, terwijl het HvJ in de zaak Mahamdia (C-154/11) heeft geoordeeld dat het bepaalde aldus moet worden verstaan, dat een voor het ontstaan van het geschil overeengekomen forumkeuzebeding onder die bepaling valt voor zover het de werknemer de mogelijkheid biedt om naast de gerechten die op grond van de afdeling betreffende de arbeidsovereenkomst bevoegd zijn ook andere gerechten aan te zoeken. Door dat beding wordt de bevoegdheid van eerstgenoemde gerechten derhalve niet uitgesloten, de werknemer krijgt een ruimere keuze. Mede indachtig het bepaalde in artikel 20 lid 2 Brussel I, nu Turistik Hava een vestiging in Lijnden heeft, waarvan [werknemer] zijn bedrijfsmiddelen ontving, en gelet op het bepaalde in artikel 21 lid 2 juncto lid 1 onder b onderdeel i Brussel I, nu vaststaat dat [werknemer] zijn aangewezen standplaats in ‘Amsterdam’ heeft, zich meldt en afmeldt voor zijn werkzaamheden op Schiphol waar het vliegtuig staat en terugkeert, alsook waar hij met de crew de briefing voor de vlucht heeft, leidt al het voorgaande tot de conclusie dat de kantonrechter van oordeel is dat zij op grond van de bepalingen van afdeling 5 Brussel I bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen.
Artikel 8 lid 2 bepaalt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Dit is een feitelijke kwestie waarover de nationale rechter zich moet uitspreken aan de hand van de rechtspraak van het HvJ. In de zaak Mulox
(C-125/92) heeft het HvJ geoordeeld dat, wanneer een werknemer zijn werkzaamheden in meer dan één staat verricht, de uitvoering van de contractuele verbintenis moet worden gelokaliseerd op de plaats waar of van waaruit de werknemer hoofdzakelijk zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult. Voor het vaststellen van deze plaats moest volgens het HvJ in de betreffende zaak rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de werknemer de hem opgedragen taak uitvoerde vanuit een kantoor in een verdragsluitende staat, waar hij woonachtig was, van waaruit hij zijn werkzaamheden verrichtte en waar hij na iedere zakenreis terugkeerde. In de zaak Rutten C-383/95) legde het HvJ de klemtoon op de plaats waar de werknemer het werkelijke centrum van zijn beroepswerkzaamheden had gevestigd en waar of van waaruit hij in feite het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervulde. Voor het vaststellen van deze plaats dient daarbij rekening te worden gehouden met de omstandigheid, dat de werknemer het grootste deel van zijn arbeidstijd doorbracht in één van de verdragsluitende staten, waar hij een kantoor had van waaruit hij de voor de werkgever te verrichten werkzaamheden organiseerde en waar hij na iedere in verband met zijn werk gemaakte reis terugkeerde. In de zaak Koelzsch (C-29/10) heeft het HvJ onder meer uitgemaakt dat de doelstelling van artikel 6 EVO [thans: artikel 8 Rome I] is, het bieden van een passende bescherming van de werknemer. Daarbij zal eerder het recht van de plaats waar de werkzaamheden worden verricht van toepassing zijn dan het recht van de staat waar de werkgever haar hoofdkantoor heeft. Het HvJ heeft verder, onder meer, uitgemaakt dat de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd ruim moet worden uitgelegd. Zeker, wanneer sprake zal zijn van werkzaamheden in meerdere staten. Daarbij speelt een rol bij welke plaats duidelijke aanknopingspunten bestaan, zoals de plaats van waaruit de werkzaamheden worden verricht, waar de instructies worden gegeven, waar de arbeidsinstrumenten zich bevinden, waar de werkzaamheden hoofdzakelijk worden verricht, waar de goederen worden gelost en waar wordt teruggekeerd na het verrichten van de werkzaamheden. Zoals hiervoor onder 6.5 is overwogen, moet Nederland worden aangemerkt als het land van waaruit [werknemer] zijn werkzaamheden gewoonlijk verricht. Op grond van artikel 8 lid 2 Rome I is Nederlands recht van toepassing.
C-64/12), wanneer de overeenkomst een nauwere band heeft met een ander land (in casu Turkije, zoals door Turistik Hava betoogd), op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 4 Rome I, het recht van dat andere land worden toegepast, maar naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval van een nauwere band met Turkije dan met Nederland geen sprake. De door Turistik Hava in dit verband naar voren gebrachte feiten, voor zover deze zijn komen vast te staan (waaronder: sollicitatiegesprekken, trainingen in Turkije, hoofdkantoor in Turkije, vliegtuigen van Turkse nationaliteit, Turkse werkvergunning, afdracht van premies in Turkije en vliegschema’s vanuit Turkije), zijn daartoe, afgezet tegen voornoemde aanknopingspunten met Nederland, naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. Er is sprake van een verbondenheid met Turkije, maar - afgezet tegen de omstandigheden zoals hiervoor reeds zijn overwogen - is de kantonrechter, indachtig de jurisprudentie van het HvJ, van oordeel dat niet sprake is van een nauwere verbondenheid met Turkije dan met Nederland. Het beroep op lid 4 van artikel 8 Rome I kan dan ook niet slagen. Het onderhavige geschil zal naar Nederlands recht worden beoordeeld.