ECLI:NL:RBNHO:2017:293

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3513
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toereikendheid van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke ondersteuning. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 oktober 2015, waarin haar pgb voor 2016 was vastgesteld op € 2.835,98. Eiseres stelde dat dit bedrag niet toereikend was om de benodigde zorg in te kopen, en verwees naar de geldende CAO-lonen en bijkomende kosten zoals vervangingen en reiskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van het pgb is gebaseerd op het Besluit maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2015, waarin een maximumtarief voor pgb is vastgesteld. Eiseres voerde aan dat het pgb niet voldeed aan de eisen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die stelt dat het pgb toereikend moet zijn om de benodigde zorg in te kopen. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseres toegekende pgb niet voldoende was om de noodzakelijke hulp in te kopen, en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de CAO-lonen en bijkomende kosten. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 990,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/3513

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, verweerder

(gemachtigden: M. Loerakker en A.F. Duval Slothouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) van eiseres voor huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor het jaar 2016 vastgesteld op een bedrag van € 2.835,98.
Bij besluit van 21 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de motivering en de grondslag van het bestreden besluit. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 december 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft een indicatie voor 5,5 uur huishoudelijke hulp per week. Zij koopt haar hulp in met een pgb.
1.2.
Verweerder heeft de hoogte van het aan eiseres toegekende pgb gebaseerd op het Besluit maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2015 (het Besluit). Daarin is in artikel 6, eerste lid, bepaald dat het pgb voor huishoudelijke ondersteuning in geval de hulp niet werkzaam is voor een professionele aanbieder maximaal € 123,90 per vier weken bedraagt. Artikel 6, tweede lid, van het Besluit bepaalt dat voor zover het aantal noodzakelijke uren huishoudelijke ondersteuning meer dan vier uur per week bedraagt, het college voor deze extra uren een bedrag van € 15,51 per uur hanteert voor een hulp niet werkzaam voor een professionele zorgaanbieder.
In het geval van eiseres komt het volgens het Besluit berekende pgb uit op een bedrag van € 2.835,98 voor het jaar 2016.
2. Eiseres heeft – samengevat – aangevoerd dat met dit toegekende pgb niet de zorg kan worden ingekocht die nodig is. Eiseres heeft er daarbij op gewezen dat het pgb toereikend moet zijn op grond van de Wmo. Dat is niet het geval volgens eiseres, die daarbij heeft gewezen op de geldende CAO-lonen. Het basisuurloon is volgens eiseres in 2016 minimaal € 10,43. Daarbij dienen dan nog kosten van vervanging bij vakantie, reiskosten en verzekeringen te worden berekend, aldus eiseres.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Wmo de mogelijkheid biedt het pgb te maximeren op de kostprijs voor de maatwerkvoorziening in natura. Uit artikel 11, derde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2015 (de Verordening) volgt voorts dat het tarief voor het pgb toereikend moet zijn om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen en dat het tarief voor een pgb ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura bedraagt. Verweerder heeft het pgb gebaseerd op de met de zorgaanbieders afgesproken tarieven. Eiseres ontvangt het bedrag dat ook de zorgaanbieder zou ontvangen. Daarmee wordt zij volgens verweerder in redelijkheid in staat gesteld zorg in te kopen. Verweerder heeft daarbij nog opgemerkt dat eiseres de mogelijkheid heeft om zelf bij te betalen indien het tarief van de gewenste aanbieder hoger is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college geboden maatwerkvoorziening in natura. Dit volgt volgens verweerder uit de Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning Bloemendaal 2015.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef, onder b, van de Wmo bepaalt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
4.2.
In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat, indien de cliënt dit wenst, het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Het vijfde lid en onder a, van genoemd artikel bepaalt dat het college een persoonsgebonden budget kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening.
4.3.
Volgens de Memorie van Toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef onder b, van de Wmo is van belang is dat de hoogte van het pgb, wil een pgb voor de cliënt een zinvol alternatief zijn, zodanig zal moeten zijn dat de cliënt met het pgb de vastgestelde ondersteuning ook werkelijk kan inkopen, terwijl anderzijds voor de gemeente van belang is dat het pgb niet hoger is dan de kosten van een maatwerkvoorziening die voor een gemeente door een aanbieder wordt geleverd.
4.4.
De rechtbank begrijpt deze bepalingen zo dat gemeenten de hoogte van het pgb op de kostprijs van de maatwerkvoorziening mogen maximeren, mits betrokkene met het pgb in staat gesteld wordt de benodigde zorg in te kopen. Een andere uitleg zou leiden tot de ongerijmde uitkomst dat cliënten gedwongen zouden worden te opteren voor zorg in natura, terwijl zij via het pgb zelf de regie over hun leven willen blijven voeren. Het bepaalde in artikel 2.1.3, tweede lid, en artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo, waarin deze keuzevrijheid is neergelegd, zou in die gevallen dan ook volstrekt zinledig worden.
4.5.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat voor het tarief dat eiseres uit haar pgb kan betalen voor de geïndiceerde uren (circa € 9,90 bruto per uur) geen particuliere huishoudelijke hulp kan worden ingekocht.
4.6.
Hieruit volgt dat eiseres met het haar toegekende pgb niet in staat gesteld wordt de benodigde hulp in te kopen. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking, wegens strijd met het bepaalde in artikel 2.1.3, tweede lid, en artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de daarvoor noodzakelijke informatie ontbreekt.
7. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
8. Voor het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal verweerder voor de hoogte van het aan eiseres toe te kennen pgb uit dienen te gaan van het loon dat volgens de CAO VVT voor het verrichten van deze werkzaamheden geldt. Daarbij zal voorts, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 11, vierde lid, van de Verordening ook rekening gehouden dienen te worden met de verschillende kostencomponenten zoals vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. Hierbij merkt de rechtbank op dat er geen grond bestaat voor het door eiseres naar voren gebrachte standpunt dat het bij haar uit te voeren werk voor een groot deel uit zwaar huishoudelijk werk bestaat en dat daarvoor een hoger tarief dan het in de CAO VVT vermelde basistarief gehanteerd zou moeten worden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, voorzitter, en mr. M.P.E. Oomens en
mr. S. Mac Donald, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.