ECLI:NL:RBNHO:2017:2802

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
15/800377-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door brandstichting met terpentine

Op 6 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn echtgenote heeft mishandeld door haar met terpentine te besprenkelen en deze vervolgens in brand te steken. De feiten vonden plaats op 11 september 2016, toen de verdachte, na een avond uit, in een dronken bui zijn vrouw in bed aanstak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, maar niet met voorbedachte raad. De officier van justitie had vrijspraak van de poging tot moord geëist, en de rechtbank volgde dit oordeel. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan zware mishandeling, wat resulteerde in ernstige brandwonden bij het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychologische toestand en alcoholgebruik. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 1.284,34 toegewezen aan de benadeelde partij, zijn ex-echtgenote, voor de materiële schade die zij had geleden door de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800377-16 (P)
Uitspraakdatum: 9 april 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.E. Helder, advocaat te Bovenkarspel, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en van haar schriftelijke slachtofferverklaring.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 11 september 2016 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, - door die [benadeelde] met terpentine, althans een brandbare vloeistof, te besprenkelen en/of - (vervolgens) die terpentine, althans een brandbare vloeistof, aan te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 september 2016 te [plaats] , zijn echtgenoot, [benadeelde] met voorbedachten rade heeft mishandeld door die [benadeelde] met terpentine, althans een brandbare vloeistof, te besprekelen en/of (vervolgens) die terpentine , althans een brandbare vloeistof, aan te steken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten tweede en/of derde graads brandwonden aan voorhoofd en/of beide oren en/of achterzijde nek en/of (rechter)hand, althans aan het lichaam, ten gevolge heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, volgens de officier van justitie opleverende zware mishandeling met voorbedachten rade van de echtgenote.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de ten laste gelegde
voorbedachten raadheeft de raadsman zich in zijn pleitnota op het standpunt gesteld dat op basis van de stukken in het dossier niet uitgesloten kan worden dat door verdachte is gehandeld in een situatie van een hevige gemoedsopwelling en dat er dus geen ruimte is geweest voor kalm beraad over het te nemen besluit of het genomen besluit.
Met de officier van justitie stelt de raadsman zich ten aanzien van de onder primair ten laste gelegde
poging tot moord dan wel doodslagop het standpunt dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Op basis van het nadere rapport van het Nederlands Forensisch Instituut moet worden vastgesteld dat de kans op overlijden van de echtgenote van verdachte vanwege zijn handelingen als onwaarschijnlijk moet worden ingeschat, waarbij het dan met name gaat om het gegeven dat er geen sprake is geweest van massaal overgieten met terpentine maar van besprenkelen met terpentine.
Tenslotte heeft de raadsman bepleit dat er geen sprake is geweest van het doelgericht besprenkelen met terpentine en aansteken van het slachtoffer, zodat de onder subsidiair ten laste gelegde
mishandelingniet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is de poging tot moord dan wel doodslag niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Op vordering van de officier van justitie is aan de door de rechter-commissaris benoemde deskundige forensisch arts de volgende vraagstelling voorgelegd: “Valt in algemeenheid aan te geven of de dood kan intreden wanneer het hoofd en de borst besprenkeld worden met terpentine en vervolgens in brand worden gestoken, waarbij er vervolgens geen sprake is van adequate hulpverlening?“
De deskundige heeft op grond van de stukken van het dossier een onderzoek ingesteld, waarbij tevens een brandwonden-deskundige is geraadpleegd. De conclusie van dat onderzoek luidt dat bij een aangedaan lichaamsoppervlak kleiner dan 5%, zoals in de onderhavige casus, het risico op overlijden gering is; zelfs zonder hulpverlening of bij beperkte hulpverlening moet de kans op overlijden in een dergelijk geval onwaarschijnlijk worden geacht. Indien geen sprake zou zijn van beperkte besprenkeling maar van massale overgieting, zou (wel) een reële kans op sterfte ontstaan, aldus de deskundige. [1]
De rechtbank constateert dat het sporenonderzoek geen uitsluitsel heeft gegeven over de hoeveelheid terpentine die is vergoten. Volgens verdachte betrof de fles terpentine een aangebroken fles, zeker niet vol. Het slachtoffer heeft slechts verklaard dat zij spetters in haar gezicht voelde. Op basis hiervan komt de rechtbank niet tot het bewijs van een (poging tot) “massale overgieting”. Daar komt bij dat het relatief beperkte aangedane lichaamsoppervlak (minder dan 5%), dat ook nog sterk verspreid is (hoofd, nek, rechterarm en beide handen), evenmin duidt op een massale overgieting. Het geconstateerde letsel wijst veeleer in de richting van een “beperkte besprenkeling”.
Gelet op een en ander zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging moord dan wel doodslag.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 11 september 2016 om ongeveer 22.30 uur naar bed is gegaan in de woning zijn ouders aan de [woonplaats] . Zijn ouders waren op dat moment naar de kermis. Toen hij net in bed lag hoorde hij zijn vader de trap op komen en de slaapkamer van zijn moeder ingaan. Kort daarop hoorde hij zijn moeder schreeuwen. [getuige 1] is uit bed gesprongen en hij zag op de overloop zijn moeder staan en hij zag dat haar hoofd en haar haar brandden. Hij zag echt vlammen. [getuige 1] heeft een gordijn om het hoofd van zijn moeder gedaan om de vlammen te doven en vervolgens heeft hij nog water over haar hoofd gegoten. Hij zag toen dat de vlammen gedoofd waren. Vervolgens heeft hij zijn moeder onder de douche gezet en heeft hij 112 gebeld [2] .
Om 22.48 uur zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse gekomen. [verbalisant 1] is de woning ingegaan en trof daar het slachtoffer onder de douche aan. [verbalisant 1] zag dat het slachtoffer meerdere vellen aan haar gezicht had hangen en op de haargrens een wit vlak had [3] . De verbalisant [verbalisant 2] heeft de zoon van het slachtoffer [getuige 1] apart genomen. Hij hoorde [getuige 1] zeggen dat hij zijn moeder had horen gillen toen hij in zijn bed lagen dat hij vervolgens, toen hij ging kijken, het hoofd van zijn moeder in brand zag staan. [verbalisant 2] is achter de zoon van het slachtoffer aan naar boven gegaan in de woning, waar hij de lucht rook van verbrand haar en verbrand vlees. Op de overloop zag de verbalisant een gordijn liggen waarin allemaal schroei- en brandplekken zaten. Ook rook de verbalisant af en toe de walm van benzine [4] .
Het slachtoffer is met een ambulance vervoerd naar het Westfriesgasthuis in Hoorn waar werd vastgesteld dat zij tweede- en derdegraads brandwonden had aan haar voorhoofd en aan de oren en langs de oren, doorlopend tot in de hals en op de schouders. Ook werden er tweedegraads verbrandingen aan de buik en linkerhand geconstateerd. Geconcludeerd werd voorts dan minder dan 5% van lichaamsoppervlak was verbrand [5] .
Op 13 september 2016 is het slachtoffer [benadeelde] weer ontslagen uit het ziekenhuis en heeft zij in haar woning gesproken met de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . Ze verklaarde tegenover de verbalisanten dat zij op 11 september 2016 met haar man [verdachte] naar de kermis was gegaan. Door zijn dronkenschap was haar man [verdachte] op de terugweg van de kermis naar huis een paar keer in de bosjes gevallen. Ze heeft geprobeerd om haar man uit de bosjes te trekken, waarna hij in woede zou zijn ontstoken. Mevrouw [benadeelde] is vervolgens alleen doorgelopen naar huis en is naar bed gegaan en in slaap gevallen onder een laken. Later hoorde ze iemand de trap op komen en ze voelde vervolgens spetters in haar gezicht. Ze rook op dat moment terpentine. Ze schrok daarvan en vloog omhoog. Op enig moment ontstond er vuur. Ze zag toen haar man [verdachte] aan haar bed staan. Door haar gegil was haar zoon [getuige 1] naar haar toe gekomen en die heeft vervolgens iets om haar hoofd getrokken en water over haar hoofd gegooid. Daarna is zij onder de douche gaan staan [6] .
Op 12 september 2016 heeft er een forensisch onderzoek naar sporen plaatsgevonden in de woning. Op de wastafel in de douche is verschroeid haar aangetroffen. Op de gehele eerste etage van de woning was een brandlucht te ruiken. Op de overloop lag een gordijn dat voor een deel was samengesmolten tot een hardere substantie. In het slaapkamertje waar het slachtoffer had geslapen werd een lege fles terpentine aangetroffen, op het matras op het bed in dit kamertje was een brandspoor zichtbaar. Met behulp van een “Mini-Rae light” een detector voor brandversnellende middelen, werden indicaties aangetroffen op de rand van de kussensloop van de hoofdkussen op het bed in voornoemde kamer. Aan de wand van deze kamer werd een vloeistof sprenkelspoor zichtbaar. Ook werd een indicatie gegeven op het dekbed [7] .
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij samen met zijn vrouw naar de kermis is gegaan. Op de kermis is hij flink dronken geworden. Op weg naar huis is hij door zijn dronkenschap een paar keer in de bosjes gevallen en daar op een gegeven moment door zijn vrouw achtergelaten. Omdat hij werd achtergelaten is de verdachte boos geworden. Eenmaal thuis gekomen heeft hij in de slaapkamer gekeken of zijn vrouw al thuis was. Zijn vrouw lag al in bed en stuurde hem weg omdat hij dronken was. Hij is toen nog bozer geworden. Verdachte is naar de schuur gegaan en zag daar een fles terpentine op een plank staan. Verdachte heeft de fles terpentine, die half leeg was, meegenomen naar binnen en is wederom naar de slaapkamer gegaan waar zijn vrouw lag te slapen. Verdachte heeft vervolgens de terpentine over het dekbed gesprenkeld en vervolgens heeft hij het dekbed aangestoken. Hij zag dat het dekbed met een grote vlam tot ontbranding kwam en vervolgens is hij weer naar de schuur gegaan [8] .
3.5.
Bewijsoverweging
Opzet
Uit het feit dat verdachte het hoofd van zijn (toenmalige) vrouw en het beddengoed waaronder zij lag te slapen met terpentine heeft besprenkeld en vervolgens met een aansteker heeft aangestoken leidt de rechtbank af dat verdachte deze daad opzettelijk heeft verricht.
Dat verdachte niet alleen terpentine over het beddengoed maar ook over het hoofd van zijn vrouw heeft gegoten, leidt de rechtbank af uit het feit dat, blijkens de verklaring van de zoon, het hoofd van het slachtoffer echt in brand heeft gestaan, waarbij vlammen zichtbaar waren. Dit vindt steun in de aard, ernst en plaats van de opgelopen verwondingen. Daarbij komt dat op het sloop van het hoofdkussen van het slachtoffer ook een spoor van een brandversnellend middel is aangetroffen.
Zwaar lichamelijk letsel
Uit de letselverklaring en uit de foto’s in het dossier valt af te leiden dat de brandwonden ernstig waren; het ging onder meer om tweede- en derdegraads verwondingen. Bovendien zijn ook nu nog littekens zichtbaar [9] en heeft het slachtoffer een huidtransplantatie moeten ondergaan om de verwonding in haar hals te herstellen. Dergelijk letsel is voldoende belangrijk om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat zwaar lichamelijk letsel bewezen is.
Voorbedachte raad
Hierboven heeft de rechtbank overwogen dat verdachte zijn handelingen opzettelijk heeft verricht. De vraag is vervolgens of hij dat ook met voorbedachte raad heeft gedaan. Het antwoord op die vraag is met name van belang met het oog op het strafverzwarende gevolg daarvan; de maximumstraf wordt in dat geval namelijk met een derde verhoogd. De wetgever heeft op het begrip voorbedachte raad als toelichting gegeven dat een verdachte zijn daad moet hebben gepleegd na kalm beraad en rustig overleg.
Voor voorbedachte raad moet allereerst komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet dus in ieder geval de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Of hij dat in deze zaak ook daadwerkelijk heeft gedaan, kan de rechtbank niet vaststellen. Verdachte heeft later en ook ter zitting verklaard dat hij niet wist wat hij deed en dat hij zoiets natuurlijk nooit zou doen als hij nuchter zou zijn geweest. Dat hij werkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn besluit, kan daarom slechts worden afgeleid uit de objectief vast te stellen feiten.
De feitelijke omstandigheden van dit geval zijn de volgende.
Verdachte was naar de kermis geweest en was daar kennelijk stomdronken geworden. Zowel verdachte als zijn vrouw verklaren dat hij nooit eerder zo dronken was van bier. [10] Op de terugweg naar huis was hij een aantal keer gevallen en had zijn vrouw hem overeind geholpen. Toen hij nog een keer viel, was zij door gelopen. Een toevallig passerend voormalig buurmeisje gaf hem vervolgens een arm, omdat hij zwalkend over straat liep. Volgens het buurmeisje sprak verdachte op dat moment vrij rustig; zij kon daarin geen boosheid bespeuren. Toen zij daarna weer alleen verder liep, zag ze verdachte opnieuw zwalkend over de weg lopen. Dat was rond 22.00 uur. [11]
Verdachte kan zich niet meer herinneren hoe lang hij erover gedaan heeft om zelf naar huis terug te komen. Vaststaat dat zijn vrouw toen inmiddels in bed lag en sliep. Uit de verklaring van de zoon van verdachte valt af te leiden dat verdachte uiteindelijk om ongeveer 22.30 uur het vuur heeft aangestoken. [12]
Op welk moment verdachte thuiskwam en heeft besloten om de fles terpentine te pakken, is niet duidelijk geworden. Verdachte verklaart dat hij waarschijnlijk in het schuurtje boos is geworden, omdat hij eraan dacht dat zijn vrouw hem niet helemaal mee naar huis had geholpen. Op enig moment daarna heeft hij de fles terpentine gepakt en is hij met de fles in zijn hand uit het schuurtje het huis binnengegaan. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte op dat moment zijn besluit heeft genomen. Uit de verklaringen van verdachte en van zijn zoon volgt dat verdachte de trap is opgegaan, waarbij hij zoveel geluid maakte dat zijn zoon daarvan wakker werd. [13] Tussen het moment van de trap opgaan, het sprenkelen van de terpentine en het met de aansteker brand stichten, zat weinig tijd, omdat het slachtoffer zelf verklaart dat zij iemand de trap op hoorde komen en dat zij toen spatten op haar gezicht voelde. [14] Haar zoon verklaarde dat hij iemand de trap op hoorde komen [15] en direct nadat hij lawaai in de slaapkamer van zijn moeder hoorde, geschreeuw van zijn moeder hoorde. [16]
Uit deze feiten en omstandigheden volgt niet dat de verdachte voor zijn thuiskomst al het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven of haar zwaar te mishandelen.
Nadat verdachte in het schuurtje kennelijk boos is geworden, heeft hij een fles terpentine gepakt, is in de woning naar boven gelopen en heeft daar, direct nadat hij de terpentine had gesprenkeld, zijn aansteker gebruikt om brand te stichten. De gang van het schuurtje naar boven zal naar schatting van de rechtbank niet meer dan een minuut hebben bedragen. Weliswaar is er tussen zijn besluitvorming en de uitvoering van dat besluit dus enige tijd gelegen, maar gelet op de kennelijke boosheid van verdachte en zijn staat van dronkenschap, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank acht dus wel bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar niet dat dat met voorbedachte raad is gebeurd en zal daarom de verdachte vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 september 2016 te [plaats] , zijn echtgenoot, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met terpentine te besprenkelen en vervolgens die terpentine aan te steken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten tweede- en derdegraads brandwonden aan voorhoofd en beide oren en achterzijde nek en
hand ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, begaan tegen zijn echtgenote.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
In haar rapport heeft de GZ-psycholoog [deskundige 1] wel geadviseerd om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te houden voor het bewezen verklaarde.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, daarbij uitgaande van een bewezenverklaring van zware mishandeling met voorbedachten rade van de echtgenote
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft subsidiair bepleit om ten aanzien van de op te leggen straf maatwerk te leveren. Hierbij dient naar zijn oordeel rekening te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat hij inmiddels van zijn vrouw is gescheiden en dat indirect het hele gezin, inclusief verdachte, slachtoffer is geworden van de ontstane situatie. De raadsman verzoekt de rechtbank het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf zo kort mogelijk te houden en om daarnaast een deel voorwaardelijk op te leggen met daaraan te koppelen de door de Reclassering Nederland geadviseerde voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het over de verdachte opgemaakte rapportage van de psycholoog en de Reclassering Nederland is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de meest gruwelijke vormen van mishandeling. Hij heeft zijn toenmalige echtgenote opzettelijk in brand gestoken waarbij door hem een brandversnellend middel is gebruikt. Door het handelen heeft het slachtoffer, onder meer aan haar hoofd, tweede- en derdegraads brandwonden opgelopen. Dankzij doortastend optreden van de zoon van verdachte en het slachtoffer is erger voorkomen. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden, maar heeft hij haar ook angst en vrees aangejaagd, en dit in haar eigen huis en slaapkamer, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Het slachtoffer zal waarschijnlijk nog lang te kampen hebben met de psychische gevolgen van het handelen van verdachte. Daarnaast zal zij de rest van haar leven de lichamelijke gevolgen dragen in de vorm van ontsierende littekens op haar lichaam.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 november 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake enig feit is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 november 2016 van [vertegenwoordiger van de stichting] als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland. In dit rapport wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en hieraan te koppelen de bijzondere voorwaarden van het verplicht reclasseringstoezicht en het meewerken aan een aanmeld- en intakeprocedure en de daaruit eventuele vervolgbehandeling bij de GGZ/De Waag of gelijksoortige instelling en indien dan geïndiceerd het meewerken aan een aanmeld- en intakeprocedure en de daaruit eventuele vervolgbehandeling bij de Brijder Verslavingszorg of De Jellinek of gelijksoortige instelling.
Het psychologisch rapport gedateerd 24 oktober 2016 houdt onder meer als beantwoording van de vraagstelling in:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis met obsessief-compulsieve trekken. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. Deze ontwijkende persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde deels onderzochtes gedragskeuze en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Bij betrokkene is sprake van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis met obsessief-compulsieve trekken. Bij hem is, door zijn lage zelfbeeld en gevoeligheid voor afwijzing, sprake van een hoge mate van krenkbaarheid. Door zijn emotionele beperkingen (waaronder een gebrek aan introspectie), worden vervelende gevoelens door hem al snel geëxternaliseerd en geprojecteerd op zijn omgeving, met oplopende achterdocht en geregelde woede-uitbarstingen tot gevolg.
Hoewel betrokkene ook ten aanzien van het ten laste gelegde weinig introspectie laat zien en zijn gedrag uitsluitend aan zijn alcoholgebruik wijt, lijkt waarschijnlijk dat hij zich afgewezen, miskend en in de steek gelaten voelde door zijn echtgenote toen zij hem achter liet op straat. Vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek en emotionele beperkingen heeft hij deze gevoelens van krenking waarschijnlijk volledig geprojecteerd op zijn echtgenote. Mogelijk heeft zijn rigiditeit in hoe zaken in zijn ogen nu eenmaal horen (“een vrouw hoort haar man te begeleiden”) zijn boosheid en de legitimiteit hiervan nog meer versterkt.
Vanwege de doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het ten laste gelegde, wordt geadviseerd om betrokkeneverminderd toerekeningsvatbaarte houden voor het hem ten laste gelegde feit, indien bewezen geacht.
De hoge mate van krenkbaarheid en gevoeligheid voor afwijzing die bij betrokkene vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek altijd aanwezig is, werd ten tijde van het ten laste gelegde door de grote hoeveelheid alcohol die betrokkene genuttigd had versterkt.
Gelet op de hierboven omschreven stoornis, en in het geval dat betrokkene en zijn echtgenote hun relatie besluiten voort te zetten, wordt de kans op recidive in de vorm van huiselijk geweld als hoog ingeschat. Indien beide partners de voorgenomen echtscheiding doorzetten, wordt het risico op herhaling als laag ingeschat. Zie de risicoanalyse voor een uitgebreide omschrijving van de stoornis relevante risicofactoren.
Beschermende factoren in de persoonlijkheid en het functioneren van betrokkene zijn de betrokkenheid die hij voelt jegens zijn gezin (maar die hij moeilijk uit), de schaamte- en schuldgevoelens die hij voelt ten aanzien van zijn gewelddadige gedrag, zijn intelligentieniveau, zijn pro-sociale levensdoelen en een redelijk vermogen om zijn gedrag en leven te organiseren.
Cruciaal ten aanzien van de risicoanalyse is (zoals eerder gesteld) het feit of betrokkene en zijn echtgenote hun huwelijk zullen voortzetten. Daarnaast is het alcoholgebruik van betrokkene (maar afgaand op de hetero-anamnestische informatie van zijn dochter ook dat van zijn partner) telkens een situatieve conditie die bijdraagt aan escalatie. De afgelopen jaren hebben daarnaast een aantal contextuele factoren een stresserende invloed gehad op betrokkene en dus bijgedragen aan de relationele problematiek, te weten de ziekte van de zoon van betrokkene en het feit dat hij geen vaste baan meer heeft.
De stoornisrelevante risicofactoren en de contextuele, situatieve factoren beïnvloeden elkaar ten negatieve en versterken elkaar.
Ervan uitgaande dat betrokkene en zijn echtgenote van elkaar scheiden en er derhalve sprake is van een ingeschat laag risico op toekomstig gewelddadig gedrag, is er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen grond om behandelinterventies binnen een justitieel kader te adviseren.
Vanuit zorgoogpunt is begeleiding bij de resocialisatie en het opbouwen van zijn leven na een echtscheiding wel wenselijk. Hierbij dient aandacht te zijn voor de risico’s van alcoholgebruik en/of terugval in depressieve klachten. Indien betrokkene hiertoe te motiveren valt, kan hij eveneens worden toegeleid naar een behandeling gericht op zijn persoonlijkheidsproblematiek.
Indien blijkt dat betrokkene na detentie toch zal terugkeren naar zijn oude woning, wordt een ambulante behandeling binnen een forensisch psychiatrische polikliniek gericht op het voorkomen van recidive in (huiselijk) geweld zeer van belang geacht.
De hierboven omschreven behandelinterventie kan als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf worden opgelegd. Een reclasseringsinstantie zou in dat geval toezicht kunnen houden op de gezinssituatie van betrokkene.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval slechts een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. Deze op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij speelt allereerst een rol dat de rechtbank vrijspreekt van de voorbedachte raad. Voorts is de officier van justitie bij haar eis uitgegaan van de niet ten laste gelegde zware mishandeling; de subsidiaire tenlastelegging is echter toegesneden op mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank heeft zich bij haar strafoplegging gebaseerd op dit laatste, met minder straf bedreigde feit.
De rechtbank ziet, gelet op het feit dat inmiddels de echtscheiding is uitgesproken, geen redenen om een voorwaardelijk strafdeel en daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden op te leggen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.284,34 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit eigen bijdrage zorgverzekering, reiskosten en kosten echtscheidingsprocedure.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen en dat daarnaast de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
7.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft op de terechtzitting meegedeeld dat de vordering van de benadeelde partij niet wordt betwist.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder subsidiair bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.6 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.284,34, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.284,34, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
22 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Warmerdam, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. M. Malsch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers G.A.M. Delis en mr. P.L. Ypma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 april 2017.
Mr. M. Malsch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.NFI-rapport d.d. 20 maart 2017 van [deskundige 2] , forensisch arts, blz. 4 (los bijgevoegd)
2.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , gedateerd 12 september 2016 (dossierpagina 50 t/m 53)
3.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , gedateerd 12 september 2016 (dossierpagina 11 en 12).
4.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , gedateerd 12 september 2016 (dossierpagina 13 en 14)
5.Een geschrift, zijnde de geneeskundige verklaring van het Westfriesgasthuis gedateerd 13 september 2016 (dossierpagina 47 en 48)
6.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . [verbalisant 4] , gedateerd 13 september 2016 (dossierpagina 29 t/m 31)
7.Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , gedateerd 19 september 2016 (dossierpagina 17 t/m 20).
8.De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 23 maart 2017
9.Geschriften, foto’s, daags voor de zitting toegezonden als toelichting bij de vordering benadeelde partij (los bijgevoegd)
10.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . [verbalisant 4] , gedateerd 13 september 2016 (dossierpagina 30)
11.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor van de getuige [getuige 2] , gedateerd 13 september 2016 (dossierpagina 55-57).
12.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor van de getuige [getuige 1] , gedateerd 12 september 2016 (dossierpagina 51)
13.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor van de getuige [getuige 1] , gedateerd 12 september 2016 (dossierpagina 51)
14.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . [verbalisant 4] , gedateerd 13 september 2016 (dossierpagina 30)
15.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor van de getuige [getuige 1] , gedateerd 12 september 2016 (dossierpagina 51)
16.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , gedateerd 12 september 2016 (dossierpagina 14)