Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.3. Het verzoek
€ 10.647,00 en voor recht te verklaren dat aan [verweerster] geen andere financiële vergoeding toekomt.
4.Het verweer
5.De beoordeling
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Daarover wordt het volgende overwogen.
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van
€ 5.000,00. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking. De verstoorde arbeidsverhouding is in overwegende mate door de handelwijze van RPA veroorzaakt. Anderzijds is de kantonrechter van oordeel dat het misschien niet zo netjes is van RPA om collega’s van [verweerster] te vragen verklaringen over haar (functioneren) op te stellen, maar zonder bijkomende omstandigheden, die niet zijn gesteld of gebleken, betekent dit nog niet dat [verweerster] daarmee in haar eer en goede naam is aangetast. De verklaringen zijn enkel in deze procedure overgelegd ter onderbouwing van de standpunten van RPA. Datzelfde geldt voor de inhoud van de notulen van de vergadering van het stichtingsbestuur. Niet is gebleken dat RPA [verweerster] daarmee opzettelijk heeft willen beschadigen. Naar het oordeel van de kantonrechter is verder onvoldoende gebleken dat RPA vanaf de re-integratie van [verweerster] heeft aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
6.De beslissing
13 maart 2017.