ECLI:NL:RBNHO:2017:2140

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
15/700410-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Psychische overmacht bij afpersing onder bedreiging met vuurwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan afpersing. De verdachte heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, stellende dat hij onder dwang van de medeverdachte, die hem bedreigde met een vuurwapen, heeft meegewerkt aan de afpersing van een benadeelde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door de medeverdachte onder bedreiging is gedwongen om het slachtoffer toe te laten in zijn woning en om zijn bankrekeningnummer ter beschikking te stellen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt, omdat hij door de bedreigingen van de medeverdachte ernstig onder druk stond en niet in staat was om weerstand te bieden. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 272,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700410-15 (P)
Uitspraakdatum: 16 maart 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 maart 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres (1784 TL) [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.G. Hendriks en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 04 februari 2015 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van € 3.272, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), door het overschrijven van dat geldbedrag van de rekening van die [benadeelde] naar de rekening van [verdachte] ,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, duidelijk zichtbaar voor die [benadeelde] in zijn hand heeft gehouden en/of
- handelingen heeft verricht met die revolver, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, met als doel die [benadeelde] te intimideren en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "ik schiet je knieschijven kapot" en/of "het is dat je [verdachte] kent anders had ik je al neergeschoten", althans woorden van dergelijke strekking;
Subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 04 februari 2015 in de gemeente Den Helder met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van € 3.272, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of verdachte, door het overschrijven van dat geldbedrag van de rekening van die [benadeelde] naar de rekening van [verdachte] , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die
[medeverdachte]
- een revolver, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, duidelijk zichtbaar voor die [benadeelde] in zijn hand heeft gehouden en/of
- handelingen heeft verricht met die revolver, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, met als doel die [benadeelde] te intimideren en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "ik schiet je knieschijven kapot" en/of "het is dat je [verdachte] kent anders had ik je al neergeschoten", althans woorden van dergelijke strekking,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 4 februari 2015 te Den Helder en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [benadeelde] in zijn, verdachtes, woning, waarin ook die [medeverdachte] aanwezig was, toe te laten en/of die [benadeelde] , nadat laatstgenoemde door [medeverdachte] was bedreigd met geweld, het nummer van zijn bankrekening te verstrekken waarop die [benadeelde] het geldbedrag moest overmaken;
Meer Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2015 tot en met 5 februari 2015 in de gemeente Den Helder, althans in Nederland, een geldbedrag van € 3.272 heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geldbedrag wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.
VrijspraakMet de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en dat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] d.d. 15 februari 2015 (dossierpagina 8 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde] d.d. 17 februari 2015 (dossierpagina 23 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde] d.d. 16 april 2015 (dossierpagina 32 e.v.);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van verbalisant R. Posthumus d.d. 12 mei 2015 (dossierpagina 69 e.v.).
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
[medeverdachte] op 4 februari 2015 in de gemeente Den Helder met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van € 3.272, toebehorende aan [benadeelde] , door het overschrijven van dat geldbedrag van de rekening van die [benadeelde] naar de rekening van verdachte, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat die [medeverdachte]
- een revolver duidelijk zichtbaar voor die [benadeelde] in zijn hand heeft gehouden en
- handelingen heeft verricht met die revolver, met als doel die [benadeelde] te intimideren en
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: “ik schiet je knieschijven kapot” en "het is dat je [verdachte] kent anders had ik je al neergeschoten", althans woorden van dergelijke strekking,
tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 4 februari 2015 te Den Helder opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door die [benadeelde] in zijn, verdachtes, woning, waarin ook die [medeverdachte] aanwezig was, toe te laten en die [benadeelde] , nadat laatstgenoemde door [medeverdachte] was bedreigd met geweld, het nummer van zijn bankrekening te verstrekken waarop die [benadeelde] het geldbedrag moest overmaken.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan afpersing.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte door externe dwang, namelijk door de bedreigingen van de medeverdachte [medeverdachte] waarbij deze nota bene een vuurwapen gebruikte, is gedwongen om [medeverdachte] toe te laten in zijn woning, zijn bankrekeningnummer af te geven en het door [benadeelde] gestorte geld van zijn rekening te halen en af te staan aan de medeverdachte. De raadsman stelt dat verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden tegen deze externe dwang.
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt, omdat hij de dreiging kon zien aankomen nu de aangever op 30 januari 2015 al in zijn aanwezigheid was afgeperst door [medeverdachte] en verdachte zich aan de situatie had kunnen en moeten onttrekken.
De rechtbank overweegt dat gelet op de verklaringen van aangever [benadeelde] en verdachte voldoende aannemelijk is geworden dat niet alleen [benadeelde] maar ook verdachte - woordelijk en door de aanwezigheid van een vuurwapen - ernstig is bedreigd door medeverdachte [medeverdachte] teneinde medewerking te verlenen aan de - door verdachte niet gewenste - afpersing van [benadeelde] . Door het handelen van [medeverdachte] was sprake van een ernstige van buiten komende drang tegen verdachte waardoor hij zich gedwongen zag het bewezenverklaarde te begaan en kon in de gegeven omstandigheden van verdachte redelijkerwijs niet worden gevergd daaraan weerstand te bieden. Dat verdachte medeverdachte [medeverdachte] in zijn woning heeft toegelaten hoewel hij wist dat deze de aangever enkele dagen eerder al had afgeperst, maakt dat niet anders, omdat de aangever pas naar de woning van verdachte is gekomen toen [medeverdachte] er al was, zonder dat verdachte vooraf wist dat dit zou gebeuren.
De rechtbank is daarom met de raadsman van oordeel dat aan verdachte een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.372,-
ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het totaal van de door medeverdachte [medeverdachte] afgeperste geldbedragen.
6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een deel van de vordering, groot € 272,-, moet worden toegewezen, nu dit bedrag door afpersing is verkregen en is achtergebleven op de rekening van verdachte.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De raadsman heeft daarbij betoogd dat de vordering niet het rechtstreekse gevolg is van enig handelen van verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de aangever door medeverdachte [medeverdachte] is gedwongen een bedrag van € 3.272,- naar de bankrekening van verdachte over te maken. Uit het dossier blijkt dat verdachte een bedrag van € 3.000,- van zijn bankrekening heeft opgenomen en de rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte dit bedrag heeft moeten afstaan aan [medeverdachte] . Op de bankrekening van verdachte is een bedrag van € 272,- achtergebleven. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij dacht dat de medeverdachte hem dit bedrag gunde als dank voor het beschikbaar stellen van zijn rekening. Verdachte heeft dit bedrag nooit terugbetaald aan de aangever.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade tot een bedrag van € 272,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de overige gestelde schade het rechtstreeks gevolg is van enig handelen van verdachte. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de rechtbank verdachte niet strafbaar acht voor het bewezen verklaarde feit en hem dus geen straf of maatregel oplegt, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 48, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van
€ 272,-, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. P. de Mos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 maart 2017.
Mr. P. de Mos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.