ECLI:NL:RBNHO:2017:2061

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
15/810137-16 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling na uitgaansincident

Op 7 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige verdachte, die werd beschuldigd van poging doodslag en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond in de nacht van 30 april op 1 mei 2016 in Uitgeest, waar de verdachte na een ruzie met een meisje, het slachtoffer, met kracht tegen het hoofd schopte terwijl deze op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat het schoppen met kracht tegen het hoofd van iemand die op de grond ligt, een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt. De verdachte werd geconfronteerd met getuigenverklaringen die hem als dader identificeerden, ondanks zijn verweer dat de getuigenverklaringen tegenstrijdig waren en dat hij niet de persoon was die had geschopt. De rechtbank verwierp dit bewijsverweer en oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging doodslag en de mishandeling van een tweede slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810137-16 (P)
Uitspraakdatum: 7 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 februari 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.H.A. Schlingemann-Hovig en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 1 mei 2016 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Subsidiair
hij op of omstreeks 1 mei 2016 te Uitgeest aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (oogkas fractuur en/of een hoornvliesbeschadiging), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of op/tegen het lichaam te schoppen.
Feit 2:
hij op of omstreeks 1 mei 2016 te Uitgeest, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1, primair en feit 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van feit 1 - samengevat - op het standpunt dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die aangever, terwijl deze op de grond lag, met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Naar de mening van de officier van justitie kan een dergelijke krachtige trap tegen het hoofd van een op de grond liggend persoon gekwalificeerd worden als een poging doodslag. De officier van justitie geeft aan dat uit bestendige rechtspraak naar voren komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is. Indien daarop bovengenoemd geweld wordt uitgeoefend, is er een aanmerkelijke kans op de dood.
Door aangever zó hard te schoppen tegen het hoofd, “een penaltyschop”, heeft verdachte het risico voor lief genomen dat het een fatale afloop zou hebben. De officier van justitie meent dan ook dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Dat verdachte kennelijk zo onder invloed was dat hij naar eigen zeggen niet meer weet wat er die avond is gebeurd, doet daar niet aan af. Hij heeft zichzelf in die staat gebracht.
Ook feit 2 kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard op basis van de dossierstukken.
3.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman van verdachte is ten aanzien van feit 1 - samengevat en naar de rechtbank begrijpt - van mening dat de getuigenverklaringen dermate uiteen lopen dat niet met zekerheid vast te stellen is wat de precieze gang van zaken is geweest en wie er daadwerkelijk een trap tegen het hoofd van aangever heeft gegeven. Er zijn getuigen die een signalement geven van degene die zou hebben geschopt, aan welk signalement verdachte naar de mening van de raadsman niet voldoet. Verdachte dient derhalve van dit feit, zowel in de primaire als de subsidiaire variant, te worden vrijgesproken.
Feit 2 kan volgens de raadsman evenmin bewezen worden verklaard. De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsman ten aanzien van dit feit aldus dat door meerdere personen verklaringen zijn afgelegd die qua inhoud uiteen lopen en derhalve niet als ondersteuning voor de aangifte kunnen dienen. Daarnaast heeft aangeefster wisselend verklaard. De raadsman van verdachte is derhalve van mening dat de verklaringen van aangeefster als niet betrouwbaar zijn aan te merken en niet tot bewijs kunnen dienen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
In de nacht van 30 april op 1 mei 2016 is [getuige 1] in café ‘Het Portiertje’ in Uitgeest. Op het moment dat hij uit het café vertrekt en op straat staat, ziet hij dat een jongen waarmee hij in het café al een aanvaring heeft gehad en die het café was uitgezet, uit het niets een meisje met behoorlijke kracht in het gezicht slaat. Hij zag dat het meisje als gevolg van de mishandeling ten val kwam. [2]
Rond hetzelfde tijdstip dat [getuige 1] ‘Het Portiertje’ verlaat, loopt [getuige 2] een naastgelegen café uit. Hij ziet dat een jongen op straat een slaande beweging maakt naar het hoofd van een meisje. [3] [getuige 2] loopt met een aantal vrienden, waaronder aangever [slachtoffer 1], naar het meisje toe en vraagt haar wat er is gebeurd. Zij vertelt hen dat zij is geslagen door een jongen en wijst hierbij naar de desbetreffende jongen die iets verderop loopt. De jongens lopen richting deze jongen en roepen dat hij moet blijven staan. De jongen springt echter achterop een fiets, waarop [slachtoffer 1] de achtervolging inzet. [getuige 3], een vriend van verdachte, zit op de fiets en verdachte zit bij hem achterop. Verdachte zegt: “[getuige 3] fietsen naar huis. Nu!”. [4] [slachtoffer 1] weet de fietser in te halen en trekt de jongen die achterop zit van de fiets waarop zij beiden op de grond vallen. [5] [6] [slachtoffer 1] en de jongen die van de fiets is gevallen staan weer op. De jongen die van de fiets is gevallen haalt met zijn vuist vol uit tegen het gezicht van [slachtoffer 1], die daardoor op de grond valt. [7] [getuige 3] ziet dat verdachte een jongen, die op de grond ligt, tegen het hoofd schopt. Hij omschrijft de trap ‘alsof hij een penalty nam en hem vol in de kruising wilde schieten’. [8] [getuige 2] ziet dat de jongen die door [slachtoffer 1] van de fiets is afgetrokken een schop geeft tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en omschrijft deze als een “voetbalschop”. [slachtoffer 1] lag hierna levenloos op straat. [9] Ook [getuige 4] ziet dat [slachtoffer 1] door de jongen die van de fiets is getrokken tegen het hoofd wordt geschopt terwijl hij op de grond ligt. [10]
Als gevolg van dit voorval heeft aangever [slachtoffer 1] licht schedel hersenletsel, een gebroken jukbeen, en een hoornvliesbeschadiging opgelopen. [11] [slachtoffer 2] is door verdachte in haar gezicht geslagen en heeft als gevolg daarvan pijn in het rechtergedeelte van haar gezicht. [12]
3.4.
Bewijsoverweging
Feit 1:
Beoordeling getuigenverklaringen
De raadsman heeft bepleit dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden. Daartoe wordt naar voren gebracht dat verdachte geen herinnering aan het voorval heeft en de getuigen verschillende verklaringen afleggen over de gebeurtenissen, waardoor een eenduidig beeld van het voorval niet kan worden vastgesteld. De raadsman wijst daartoe onder meer op de verklaring van [getuige 4], die naar de mening van de raadsman heeft verklaard dat de fietser degene is geweest die een schop tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] heeft gegeven. Daarnaast zou de belastende verklaring van [getuige 3], een vriend van verdachte, ongeloofwaardig zijn omdat deze zijn eigen aandeel daarmee zou willen maskeren.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de getuigenverklaringen in onderlinge samenhang bezien, verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt. De rechtbank wijst hiertoe onder meer op de verklaring van [getuige 4]. Hij zou volgens de raadsman hebben verklaard dat de fietser – en niet verdachte die achterop zat – degene is geweest die tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. De raadsman gaat er hierbij naar het oordeel van de rechtbank echter aan voorbij dat [getuige 4] ook verklaart dat [slachtoffer 1] op enig moment door
de jongen die van de fiets was getrokkentegen de grond wordt gewerkt en vervolgens door diezelfde persoon tegen het hoofd wordt geschopt.
Het verweer van de raadsman dat de verklaring van [getuige 3] – een vriend van verdachte – als onbetrouwbaar aangemerkt zou moeten worden omdat deze zijn eigen aandeel zou willen maskeren volgt de rechtbank evenmin. Dit verweer wordt immers door [getuige 3] zelf ontkracht, nu hij in zijn verklaring aangeeft zelf ook geweld te hebben gebruikt. Nu hij daarmee zichzelf belast, is van het maskeren van zijn eigen aandeel in de gebeurtenissen naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake en ook overigens ziet de rechtbank in de verklaring van [getuige 3] geen aanleiding deze onbetrouwbaar te achten.
Ondanks dat de rechtbank de getuigenverklaring van [betrokkene] niet voor het bewijs gebruikt, merkt de rechtbank ten aanzien van deze getuigenverklaring nog het volgende op. Voor zover door de raadsman betoogd wordt dat uit de verklaring van [betrokkene] een ander dan verdachte als dader naar voren zou komen is de rechtbank van oordeel dat het door [betrokkene] gegevens signalement van degene die “de voetbaltrap” uitdeelt verdachte niet uitsluit en evenmin duidelijk in de richting van een ander dan verdachte wijst en voor dit scenario van de raadsman ook overigens geen steun te vinden is in de overige bewijsmiddelen.
Kwalificatie van de gedraging
De rechtbank is van oordeel dat het met kracht schoppen tegen het hoofd van iemand die op de grond ligt de aanmerkelijke kans oplevert dat de dood intreedt. Het is een algemene ervaringsregel dat dit geweld kan leiden tot onder meer schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en kwetsuren van het strottenhoofd of de nekwervels, die de dood kunnen veroorzaken. Dit is in deze zaak niet anders. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden hiervan op de hoogte te zijn. Door niettemin genoemd geweld uit te oefenen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen zouden leiden tot het overlijden van aangever. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Feit 2:
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat aangeefster haar aangifte heeft ingetrokken naar aanleiding van een bemiddelingsgesprek tussen haar en verdachte. Daarnaast zet hij zijn vraagtekens bij de betrouwbaarheid van hetgeen door aangeefster is verklaard. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de brief van aangeefster leidt de rechtbank af dat zij haar aangifte niet wenst in te trekken omdat haar verklaring in haar aangifte onjuist zou zijn, maar omdat “geen van beide partijen zou kunnen bewijzen of de mishandeling wel of niet heeft plaatsgevonden”. In de brief geeft zij voorts aan dat zij “niet ontkent wat er gebeurd is”, maar dat zij de aangifte wil intrekken “omdat noch [verdachte] noch ik iets kan bewijzen in verband met het ontbreken van getuigen”. Nog los van het feit dat het uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie is om in het geval een aangever de aangifte wenst in te trekken al dan niet tot vervolging over te gaan, is de rechtbank, gelet op de inhoud van de brief van aangeefster, van oordeel dat hieruit niet naar voren komt dat aangeefster terugkomt op haar, ten aanzien van de verdachte, belastende verklaring.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster merkt de rechtbank op dat haar verklaring wordt ondersteund door andere verklaringen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1, primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
Primair
hij op 1 mei 2016 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
hij op 1 mei 2016 te Uitgeest, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], tegen het gezicht, heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: poging doodslag
Feit 2: mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de oplegging van bijzondere voorwaarden.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, onder invloed van behoorlijk wat alcohol, schuldig gemaakt aan een mishandeling en een poging doodslag. Verdachte heeft eerst [slachtoffer 2] tegen haar hoofd geslagen. Nadat een paar jongens, waaronder het latere slachtoffer [slachtoffer 1], hem hierop wilde aanspreken is hij achterop de fiets van een vriend gesprongen teneinde zich uit de voeten te maken. Het latere slachtoffer is hem achterna gerend en heeft verdachte uiteindelijk van de fiets getrokken. Verdachte heeft het slachtoffer, die toen op de grond lag, met kracht tegen het hoofd geschopt waardoor het slachtoffer onder meer een gebroken jukbeen en een hoornvliesbeschadiging heeft opgelopen, waar hij ten tijde van de zitting nog steeds last van had. Dat het niet slechter is afgelopen met het slachtoffer is niet aan verdachte te danken.
Los van wat de gedragingen van verdachte voor gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers, leveren dergelijke geweldsincidenten, gepleegd na een avond stappen, een bijdrage aan reeds bestaande gevoelens van onveiligheid, met name onder jongeren in het uitgaansleven. Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 september 2016 van
[reclasseringswerker] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
In dit rapport wordt geadviseerd een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering een meldplicht en een behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling.
De rechtbank is van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten slechts gereageerd kan worden met een vrijheidsbenemende straf en dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf is, gelet op de ernst van die feiten, waarbij in voldoende mate rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hiervan af te wijken.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 2.944,90 wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1,
primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, een en ander vermeerderd met de
wettelijke rente.
De gestelde materiële schade bestaat uit € 94,95 wegens een kapot horloge, € 50,00 wegens
een beschadigde jas en € 149,95 wegens beschadigde schoenen. De immateriële schade
bestaat uit een bedrag van € 2.650,00.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat alle opgegeven schadeposten het gevolg zijn van de
door verdachte gepleegde geweldshandelingen. Nu alle schadeposten tevens zijn
onderbouwd, kan de vordering in zijn geheel worden toegewezen, een en ander vermeerderd
met de wettelijke rente en met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij dient te
worden afgewezen, nu ten aanzien van zowel het primaire als subsidiaire feit vrijspraak is
bepleit.
Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen, is de verdediging van mening dat
er op zijn minst enige eigen schuld is bij het slachtoffer. Deze is immers achter verdachte aan
gerend en heeft hierbij de confrontatie gezocht. Daarnaast blijkt uit de aangifte
dat hij bij het van de fiets trekken van verdachte op de grond is gevallen en hierbij zijn hoofd
heeft gestoten. Niet valt uit te sluiten dat hierbij al enig letsel bij aangever is ontstaan.
7.4
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend bestaande uit materiële schade in verband met beschadiging van een horloge, jas en schoenen en immateriële schade. Aannemelijk is dat de benadeelde partij verdachte van zijn fiets heeft getrokken, waarna zij beide op de grond zijn gevallen. Het bewezen verklaarde handelen van verdachte betreft een schop tegen het hoofd van de benadeelde partij, terwijl die toen al op de grond lag. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een rechtstreeks verband tussen de gevorderde materiele schade en het bewezen verklaarde feit ontbreekt.
De benadeelde partij heeft een gebroken jukbeen, met als gevolg daarvan een gestoord gevoel van de bovenlip en de wang, een hoornvliesbeschadiging en op de spoedeisende hulp zijn diverse zwellingen en schaafwonden in zijn gezicht en op de zij- en achterkant van zijn hoofd geconstateerd. Hoewel niet is uit te sluiten, zoals door de raadsman van verdachte aangevoerd, dat (een deel van) dit letsel is veroorzaakt door de val op de grond acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat een krachtige ‘penalty’ trap tegen het hoofd het letsel in het gezicht heeft veroorzaakt en dat als gevolg daarvan geestelijk letsel is ontstaan. De hoogte van de immateriële schade begroot de rechtbank in redelijkheid op een bedrag van
€ 1.500,00.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, de vorderingen van de benadeelde partij toewijzen als volgt:
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.944,90 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder feit 1, primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 249,90 materiële schade en € 2.650,00 immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien de schade niet direct voortvloeit uit het bewezenverklaarde handelen. De rechtbank komt echter vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1, primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1, primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vijftien [15] maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
vijf [5] maandennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Veroordeelde moet zich gedurende door Reclassering Nederland (Zaandam) bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht.
  • wordt verplicht om mee te werken aan de behandeling die reeds is opgestart bij De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,00, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W. Veldhuijzen van Zanten, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J Meuldijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 maart 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 1 mei 2016, dossierpagina 138.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 1 mei 2016, dossierpagina 56.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 3 mei 2016, dossierpagina 129.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 1 mei 2016, dossierpagina 57.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 1 mei 2016, dossierpagina 39.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 1 mei 2016, dossierpagina 60.
8.Proces-verbaal van verdachte [getuige 3] d.d. 3 mei 2016, dossierpagina 129.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 1 mei 2016, dossierpagina 57.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 1 mei 2016, dossierpagina 60.
11.Medische verklaring d.d. 1 mei 2016, dossierpagina 50 – 51.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 1 mei 2016, dossierpagina 55.