ECLI:NL:RBNHO:2017:1833

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3321
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag strategisch partnerschap door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

In deze zaak heeft Stichting Simavi beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een strategisch partnerschap met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De aanvraag werd op 1 september 2014 ingediend, maar werd op 30 januari 2015 door de minister afgewezen. Het bezwaar van de stichting werd op 4 juni 2015 ongegrond verklaard, waarna de stichting in beroep ging. Tijdens de zitting op 12 januari 2017 zijn vertegenwoordigers van de stichting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft de procedure en de beoordelingscriteria van de minister beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de beoordelingscriteria voldoende helder zijn omschreven en dat de minister beoordelingsvrijheid toekomt. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag van de stichting niet onredelijk is, gezien de lagere beoordeling van de aanvraag in vergelijking met andere aanvragen. De rechtbank verwerpt de beroepsgronden van de stichting en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 10 maart 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/3321

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 maart 2017 in de zaak tussen

Stichting Simavi, te Haarlem, eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.M. van den Berg),
en

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, verweerder

(gemachtigden: mr. J. van Bommel en mr. G.H. van den Borne).

Procesverloop

Eiseres heeft op 1 september 2014 een aanvraag voor een strategisch partnerschap met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ingediend. Bij besluit van 30 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder die aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Nadat eiseres daarop schriftelijk heeft gereageerd, heeft verweerder een nader verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017.
Namens eiseres zijn verschenen [A] , directeur, [B] , programmadirecteur, en [C] , bijgestaan door de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.1.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft bij besluit van 7 mei 2014, gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de artikelen 4.1 tot en met 4.7 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006, de beleidsregels voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Strategische partnerschappen pleiten en beïnvloeden 2016–2020) vastgesteld.
Dit beleidskader ‘Samenspraak en tegenspraak’ vormt de leidraad voor het aangaan van relaties met maatschappelijke organisaties in de periode 2016–2020 op het terrein van pleiten en beïnvloeden. De overkoepelende doelstelling van dit beleidskader is het versterken van maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden in hun rol als pleiter en beïnvloeder. Dit stelt deze organisaties in samenwerking met hun (internationale) partners en via hun netwerken in staat op lokaal, nationaal en internationaal niveau hun rol te spelen in pleitbezorging en beïnvloeding en zo bij te dragen aan duurzame inclusieve ontwikkeling voor iedereen en aan het bestrijden van armoede en onrecht. Het beleidskader is erop gericht maximaal 25 strategische partnerschappen tot stand te brengen tussen maatschappelijke organisaties of allianties van maatschappelijke organisaties en de Minister. Bewezen kwaliteiten van de organisaties, in het verleden behaalde resultaten en strategisch potentieel dienen als basis voor het vertrouwen waarop de strategische partnerschappen worden ingevuld.
Een strategisch partnerschap betreft een samenwerkingsverband van een (alliantie van) maatschappelijke organisatie(s) en de Minister dat een gezamenlijk strategisch doel nastreeft. Dit doel sluit aan bij de brede agenda van Buitenlandse Handel en Ontwikkelings-samenwerking en past binnen de algemene doelstelling van dit beleidskader. Het strategisch partnerschap biedt meerwaarde en richt zich op een strategisch doel dat moeilijk door de partijen afzonderlijk kan worden behaald. Subsidieverlening aan een maatschappelijke organisatie is een van de onderdelen van het partnerschap maar de samenwerking omvat meer dan een financiële relatie.
1.2.
Ingevolge artikel 1 van het besluit van 7 mei 2014 gelden voor subsidieverlening op grond van afdeling 4 Strategische partnerschappen pleiten en beïnvloeden van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2020 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
Ingevolge artikel 3 vindt de selectie van de strategische partners plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven, de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor een strategisch partnerschap in aanmerking komen, binnen het raam van een evenwichtige spreiding als bedoeld in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.
1.3.
De bijlage bij het besluit van 7 mei 2014 luidt voor zover van belang als volgt.
Paragraaf 5. Criteria voor selectie en selectieproces
(Allianties van) maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen komen als partner voor een strategisch partnerschap met de Minister moeten voldoen aan een aantal criteria en beschikken over aantoonbare ervaring en strategisch potentieel.
1. Drempelcriteria: criteria waaraan elke organisatie of alliantie zonder meer moet voldoen. Indien een organisatie of alliantie niet voldoet aan één of meer drempelcriteria, komt de organisatie of alliantie niet in aanmerking voor een verdere beoordeling.
2. Maatstaven met betrekking tot de kwaliteit van het trackrecord van de organisatie of de alliantie waaruit in het verleden behaalde resultaten blijken op het terrein van pleiten en beïnvloeden, en de resultaten van het versterken van de capaciteit van maatschappelijke organisaties ten aanzien van pleiten en beïnvloeden.
3. Maatstaven met betrekking tot de kwaliteit van een ‘Theory of Change’ die de organisatie of alliantie als basis ziet voor het beoogde doel van de organisatie of alliantie in het partnerschap. Deze ‘Theory of Change’ gaat vergezeld van een gedegen visie op de eigen rol binnen een strategisch partnerschap met de Minister én op de rol van de Minister daarbinnen.
Aanvragen voor deelname in een strategisch partnerschap worden gedaan aan de hand van het bijgevoegde aanvraagstramien dat onderdeel uitmaakt van dit beleidskader.
Paragraaf 6. Beoordelingsprocedure
De beoordeling vindt plaats in twee fasen, resulterend in een besluit over de selectie van partners die in aanmerking komen voor het aangaan van een strategisch partnerschap.
De eerste fase bestaat uit een toets op de drempelcriteria.
De tweede fase bestaat uit de beoordeling van het track record van de organisatie of alliantie en de ‘Theory of Change’; onderdeel hiervan is het nagaan van referenties.
Nadat de selectie van partners heeft plaatsgevonden worden zij uitgenodigd om in samenspraak met de Minister een gezamenlijk strategisch doel te formuleren. Op basis daarvan worden de partners uitgenodigd een inhoudelijk en financieel programmavoorstel op hoofdlijnen in te dienen.
De selectie van een organisatie of alliantie betekent niet automatisch dat er subsidie zal worden verleend. Dit hangt ook af van een succesvolle invulling van een door de partner en de Minister te formuleren strategische doelstelling en bijbehorende resultaten alsook het te presenteren programmavoorstel.
6.1.
Fase 1: toetsing van drempelcriteria
(dit onderdeel is niet in geding en zal dan ook niet worden besproken)
6.2.
Fase 2: beoordeling van kwaliteit van track record en ‘Theory of Change’
6.2.1.
Beoordeling van track record
Uit het track record blijkt de ervaring en het succes van de organisatie of alliantie ten aanzien van ‘pleiten en beïnvloeden’. Het track record wordt gepresenteerd in de vorm van minstens 3 en maximaal 5 casussen waaruit blijkt:
• Expertise en effectiviteit
• Flexibiliteit en lerend vermogen;
• Transparantie, verantwoording en draagvlak;
• Inclusiviteit;
• Duurzaamheid;
• Toegevoegde waarde van organisatie of alliantie;
• Aandeel van ‘pleiten en beïnvloeden’ binnen het totale programma van de organisatie of alliantie;
• Kwaliteit PME in relatie tot ‘pleiten en beïnvloeden’.
De kwaliteit van het track record wordt beoordeeld aan de hand van in deel III-1 van in het bijgevoegde aanvraagstramien uitgewerkte maatstaven die betrekking hebben op bovengenoemde factoren.
6.2.2.
Beoordeling van de ‘Theory of Change’
De ‘Theory of Change’ laat overtuigend zien dat de potentiële partner – al dan niet in alliantie – een visie heeft op het aangaan van een strategisch partnerschap gerelateerd aan een van de onderwerpen van de agenda van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ook wordt op basis van de gepresenteerde ‘Theory of Change’ de eigen positie binnen het partnerschap helder geschetst alsook de verwachtingen over de rol van de Minister in het partnerschap. De ‘Theory of Change’ omvat:
• Een strategische doelstelling en de tussenliggende stappen om die te bereiken;
• De onderliggende analyse en aannames;
• Beschrijving van de relevante actoren;
• Meetbare proces- en impactindicatoren;
• Risicoanalyse.
De kwaliteit van de ‘Theory of Change’ wordt beoordeeld aan de hand van in deel III-2 van in het bijgevoegde aanvraagstramien uitgewerkte maatstaven die betrekking hebben op bovengenoemde factoren.
6.3.
Uitvoering en planning van de beoordeling
De toets op de drempelcriteria vindt plaats door medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
De beoordeling van het track record en de ‘Theory of Change’ wordt uitgevoerd door een beoordelingscommissie bestaande uit medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en externe experts. Het natrekken van de referenties is onderdeel van de beoordeling. Ook zal een gesprek plaatsvinden met een aantal leden van de beoordelingscommissie.
Op basis van vragen van dit panel krijgt de organisatie of alliantie gelegenheid het gepresenteerde nader toe te lichten.
Een externe adviescommissie ziet toe op de kwaliteit, consistentie en objectiviteit van het beoordelingsproces.
Er zullen maximaal 25 partners worden geselecteerd. Dit gebeurt aan de hand van de beoordeling van track record en ‘Theory of Change’ van de potentiële partners aan de hand van de maatstaven zoals uitgewerkt in deel III van het aanvraagstramien. Om in aanmerking te kunnen komen als strategisch partner zal de kwaliteit van zowel het track record als van de ‘Theory of Change’ in elk geval als voldoende moeten zijn beoordeeld. De organisaties of allianties die daarbij het beste aan de maatstaven voldoen, komen als eerste in aanmerking als strategische partner. Bij de selectie van de partners wordt tevens gestreefd naar een evenwichtige spreiding van partnerschappen over de onderwerpen van de beleidsagenda van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
2.1.
Eiseres is met de organisaties Amref Flying Doctors en Family Care International, de alliantie Rights, Equity and Accountability at all levels (REAL) Womens Health Partnerschip aangegaan. Eiseres heeft als penvoerder van die alliantie een aanvraag gedaan voor een strategisch partnerschap met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
2.2.
Die aanvraag is door de beoordelingscommissie met een C gewaardeerd.
Verweerder heeft allereerst de 18 aanvragers van wie de aanvragen zijn gewaardeerd met een A of een B geselecteerd voor een partnerschap. Daarnaast is een aantal aanvragers waarvan de aanvraag met een C is gewaardeerd geselecteerd waarbij met inachtneming van de beleidsregels Samenspraak en Tegenspraak de kwaliteit van Theory of Change, Track Record en de mate waarin Theory of Change en Track Record elkaar versterken alsmede het potentieel voor een strategisch partnerschap met de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in overweging zijn genomen. Tot deze selectie behoort eiseres niet, omdat de aanvraag volgens verweerder minder potentieel biedt voor een strategisch partnerschap, negatiever scoorde op de kwaliteit van de Theory of Change en minder overtuigt in de potentie een bijdrage te leveren aan capaciteitsversterking voor pleiten en beïnvloeden dan andere aanvragen die met een C beoordeeld zijn. De aanvraag is daarom afgewezen.
3. Eiseres heeft ten aanzien van de gevolgde procedure aangevoerd dat de vormgeving van de selectieprocedure onvoldoende duidelijk is en de beoordelingscriteria onduidelijk zijn. De rolverdeling tussen de beoordelingsteams en de beoordelingscommissie is niet duidelijk. Uit een brief van verweerder aan de aanvragers van 5 september 2014 blijkt dat het zwaartepunt van de inhoudelijke beoordeling bij de beoordelingsteams ligt. Van het afwijzen van een aanvraag kan geen sprake zijn als het beoordelingsteam een positief en deugdelijk onderbouwd eindoordeel heeft gegeven, in het geval van eiseres een B. Daar waar de beoordelingscommissie ten nadele van een aanvrager afwijkt van het oordeel van het beoordelingsteam geldt volgens eiseres een verzwaarde motiveringseis.
De beoordelingscommissie heeft op gevoelsmatige basis een nadere selectie uitgevoerd ten aanzien van de C-beoordelingen. Daarbij zijn gedurende de beoordelingsfase de beoordelingscriteria gewijzigd door het criterium “potentieel voor het strategisch partnerschap” als criterium toe te voegen. De externe toetsingscommissie heeft in de explanatory note op dit deel van de selectieprocedure ernstige kritiek geuit. De inhoud van het advies van de externe toetsingscommissie en de conclusies met de betrekking tot de volledige procedure staan op zodanig gespannen voet met elkaar dat verweerder zich niet op de conclusies van de externe toetsingscommissie heeft mogen baseren. Het besluit is niet van een inzichtelijke motivering voorzien waarbij op inzichtelijke wijze recht is gedaan aan de beoordelingscriteria. De inhoud van de aanvraag rechtvaardigt honorering daarvan, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de beoordelingscriteria en -aspecten die bij de toetsing van de aanvragen voor het aangaan van een strategisch partnerschap in aanmerking worden genomen door verweerder zijn opgenomen in het beleidskader ‘Samenspraak en tegenspraak (Strategische partnerschappen pleiten en beïnvloeden 2016–2020)’ en het daarbij behorende aanvraagstramien. Een dergelijk systeem is verenigbaar is met artikel 4:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op voorwaarde dat de beoordelingscriteria helder zijn omschreven en de aanvrager voldoende duidelijk kunnen zijn.
4.2.
De beoordeling van de aanvragen aan de hand van een dergelijk beleidskader en de waardering daarvan leidt ertoe dat de aanvragen onderling vergelijkbaar worden.
Bij deze beoordeling en waardering komt verweerder beoordelingsvrijheid toe.
Dit brengt met zich dat de toetsing door de rechter van een besluit op een aanvraag als hier aan de orde met een zekere mate van terughoudendheid dient te worden verricht.
Het vorenstaande neemt niet weg dat een dergelijk besluit van een inzichtelijke motivering dient te worden voorzien, waarbij recht wordt gedaan aan de beoordelingscriteria, zoals die in dit geval voortvloeien uit het beleidskader. Op die wijze wordt inzicht verkregen in de beoordeling die aan het besluit ten grondslag ligt en is toetsing van het standpunt van verweerder met betrekking tot de aanvraag van eiseres mogelijk.
4.3.
De rechtbank zal de beroepsgronden beoordelen aan de hand van het hiervoor vermelde kader, zoals dat ook volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8429, en 2 november 2013, ECLI:NL:RVS:2016:2927.
5.1.
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat in dit geval de toepasselijke beoordelingscriteria onvoldoende transparant zijn.
De beoordelingscriteria zijn vooraf gepubliceerd in de beleidsregels Strategische partnerschappen pleiten en beïnvloeden 2016-2020 en het daarbij als bijlage gepubliceerde aanvraagstramien. In dat aanvraagstramien is ieder beoordelingsaspect van een toelichting voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beoordelingscriteria daarmee voldoende helder omschreven en duidelijk.
5.2.
Dat, zoals eiseres stelt, de uitleg en terminologie onvoldoende handvat bieden om het oordeel van de beoordelingscommissie te toetsen, volgt de rechtbank niet. Dat verweerder in latere vergelijkbare regelingen in de ogen van eiseres duidelijker criteria hanteert kan, wat daar ook van zij, daar niet aan afdoen. Zoals verweerder heeft toegelicht in zijn nadere verweerschrift, zijn de door eiseres genoemde regelingen bedoeld voor andere situaties met (veel) meer aanvragen.
5.3.
Dat de weging- en scoringsmethode voor zowel de eerste beoordeling om tot de
A t/m E scores te komen, als voor de nadere selectie binnen de C-scores, niet expliciet zijn genoemd in het beleidskader, maakt dat niet anders. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 4:26 van de Awb niet volgt dat op de beoordelingscriteria toe te passen wegingsfactoren van tevoren bekend gemaakt moeten worden. De door eiseres aangehaalde rechtspraak hierover leidt niet tot een ander oordeel.
5.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat aan de beoordeling van haar aanvraag door het beoordelingsteam een zwaarder gewicht toegekend zou moeten worden toegekend dan verweerder heeft gedaan. Zoals ook uit de stukken naar voren komt is de inhoudelijke toetsing van de kwaliteit van de Theories of Change en Track Records van de voorstellen die aan de drempelcriteria voldoen voorbereid met behulp van beoordelings-stramienen en een beoordelingsformat, door beoordelingsteams van beleidsinhoudelijke medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en externe deskundigen op het terrein van (capaciteitsontwikkeling op) pleiten en beïnvloeden en op Theories of Change. De taakverdeling is zo geweest dat deze beoordelingsteams een eerste toetsing en beoordeling hebben uitgevoerd, waarna het de taak en verantwoordelijkheid was van de beoordelingscommissie om van alle aanvragen tot een selectie van 25 aanvragers te komen. Het is daarbij ook de taak van de beoordelingscommissie om die selectie van een inzichtelijke motivering te voorzien. Gelet op de taak- en bevoegdheidsverdeling tussen de beoordelingsteams en de -commissie gaat het motiveringsvereiste niet zo ver dat indien, zoals in het geval van eiseres, de beoordelingscommissie tot een andere, lagere, waardering komt van de aanvraag, gemotiveerd dient te worden waarom van het oordeel van het beoordelingsteam wordt afgeweken. Beoordeeld dient te worden of de motivering die de beoordelingscommissie zelf aan haar beoordeling ten grondslag heeft gelegd, voldoende is.
6.1.
Verweerder heeft naast de achttien aanvragers van wie de aanvragen zijn gewaardeerd met een A of een B, zeven aanvragers waarvan de aanvraag met een C is gewaardeerd geselecteerd voor een partnerschap. Eiseres hoort niet tot deze laatste zeven aanvragers, volgens verweerder omdat de aanvraag minder potentieel biedt voor een strategisch partnerschap, negatiever scoorde op de kwaliteit van de Theory of Change en minder overtuigt in de potentie een bijdrage te leveren aan capaciteitsversterking voor pleiten en beïnvloeden dan andere aanvragen die met een C beoordeeld zijn.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de beoordelingscommissie in eerste instantie, teneinde tot een nadere selectie van de met C gewaardeerde aanvragen te kunnen komen, verweerder een tweetal mogelijke selectietrajecten heeft voorgelegd. Verweerder heeft echter, gelet op de ernstige kritiek die de externe adviescommissie op die voorstellen had, daarvan afgezien. Op instigatie van de externe adviescommissie heeft verweerder de beoordelingscommissie verzocht een lichte aanvullende procedure te volgen. Volgens verweerder borduurt deze aanvullende procedure voort op reeds gedane inspanningen en doet ze recht aan de in het beleidskader gestelde doelstellingen en criteria. De 27 aanvragen die met een C (aanvraag van voldoende kwaliteit) waren gewaardeerd, zijn in het kader van deze lichte aanvullende procedure op verzoek van verweerder nogmaals vanuit de centrale doelstelling van het beleidskader en de beoogde invulling van de partnerschappen getoetst op kernonderdelen van het beleid. Op basis daarvan is tot een selectie van nog eens zeven partnerschappen gekomen. Als criteria zijn daarbij in overweging genomen de kwaliteit van de Theory of Change, het Track Record en de mate waarin Theory of Change en Track Record elkaar versterken, en het potentieel voor een strategisch partnerschap met de minister.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stond het verweerder vrij, naar aanleiding van de bevindingen van de externe adviescommissie, de hiervoor geschetste lichte aanvullende procedure in te stellen. Daarmee is, anders dan eiseres stelt, geen nieuw criterium of nadere eis aan de aanvraagprocedure toegevoegd. De in aanmerking genomen criteria zijn alle in de regeling opgenomen en ook reeds bij de eerste beoordeling van de aanvraag van eiseres aan de orde gekomen. Dit blijkt ook uit de uitnodiging voor het verdiepingsgesprek op 19 november 2014, waarin als aandachtspunten de visie op capaciteitsversterking pleiten en beïnvloeden, een visie op de manier waarop omgegaan zou worden met controverses rond SRMNHR en tegenwerkende krachten, en de toegevoegde waarde van de alliantie en de manier waarop de activiteiten zullen worden gecoördineerd, zijn benoemd.
6.4.
Dat bij de nadere beoordeling vanuit de centrale doelstelling van het beleid is gekeken naar de Theory of Change en de Track Record en ook naar de mate waarin deze elkaar versterken acht de rechtbank niet onredelijk. Bij de beoordeling van de Theory of Change mag verweerder waarde toekennen aan de uit de Track Record blijkende activiteiten en resultaten uit het verleden. Ook voor het wegen van het potentieel voor een strategisch partnerschap met het ministerie waarbij is gekeken naar de aansluiting bij de brede agenda van ontwikkelingssamenwerking van het ministerie en de vraag in hoeverre het strategisch partnerschap zicht biedt op meerwaarde en op een strategisch doel dat moeilijk door de partijen afzonderlijk kan worden behaald, biedt het beleidskader voldoende grondslag.
6.5.
De rechtbank volgt eiseres niet in de kritiek op het advies van de externe adviescommissie. De taak van de externe adviescommissie is vastgelegd in de beleidsregels en is nader omschreven in het Besluit Adviescommissie Samenspraak en Tegenspraak.
De externe adviescommissie heeft, zoals hiervoor aan de orde is gekomen, kritiek geuit op de voorstellen van de beoordelingscommissie ten aanzien van de nadere beoordeling van de aanvragen met een C-score. Verweerder heeft de kritiek op de voorgestelde aanvullende procedure ter harte genomen en op dit punt het voorstel van de beoordelingscommissie niet overgenomen. De overige bemerkingen van de externe adviescommissie zien vooral op praktische en procedurele aspecten. In aard en ernst van die overige bemerkingen ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het eindoordeel, dat de selectieprocedure voldoende zorgvuldig en integer is verlopen, niet door de inhoud van het rapport gedragen zou kunnen worden.
7. De rechtbank verwerpt op grond van de voorgaande overwegingen de beroepsgronden die zien op de duidelijkheid en transparantie van de procedure en de zorgvuldigheid die daarbij in acht is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is aan de daaraan te stellen eisen voldaan. De vraag of verweerders besluit is voorzien van een inzichtelijke motivering aan de beoordelingscriteria, zoals die voortvloeien uit het beleidskader, beantwoordt de rechtbank bevestigend. In zowel het primaire als het bestreden besluit heeft verweerder inzicht gegeven in de redenen waarom hij, toetsend aan de criteria, tot een afwijzing van de aanvraag van eiseres is gekomen. Er is de rechtbank niet gebleken dat voor eiseres niet voldoende duidelijk was op welke punten en onderwerpen naar het oordeel van verweerder de aanvraag niet voldeed.
8.1.
Eiseres handhaaft in beroep haar inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit. Zij bestrijdt verweerders standpunt ten aanzien van het tekortschieten van de Theory of Change, het ontbreken van een adequate probleemanalyse en actoranalyse. Eiseres is het niet eens met verweerders verwijt dat haar klassieke aanpak zich teveel beperkt tot de gezondheidszorg. Tot slot gaat eiseres in op verweerders oordeel over de strategische organisatie en de, in haar ogen, in de Theory of Change opgenomen expliciete strategie.
8.2.
In het aanvullende verweerschrift van 15 april 2016 is verweerder, met verwijzingen naar beleidskader en de onderliggende beoordeling, ingegaan op deze inhoudelijke beroepsgronden. De rechtbank kan deze weerlegging van de beroepsgronden, die strookt met verweerders standpunt zoals dat in het bestreden besluit en de onderliggende stukken is neergelegd, volgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, die behoort tot het beoordelingsdomein van verweerder, de hiervoor onder 4.2. beschreven terughoudende toetsing doorstaan.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling is bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. drs. L. Beijen, leden, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.