ECLI:NL:RBNHO:2017:1787

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4107
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade Schiphol en passieve risicoaanvaarding in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over planschade die eiseres, eigenaar van een bedrijfsterrein nabij Schiphol, heeft geleden. Eiseres had een verzoek ingediend om schadevergoeding op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol, nadat haar verzoek om schadevergoeding door de Besliscommissie was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding terecht was, omdat eiseres passieve risicoaanvaarding had aanvaard. De rechtbank oordeelde dat de nadelige planologische wijziging, die voortvloeide uit het Luchtvaartindelingsbesluit van 20 februari 2003, voor eiseres voorzienbaar was. Eiseres had in de periode van 23 januari 2002 tot 22 november 2002 geen concrete pogingen ondernomen om de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden van haar perceel te benutten, ondanks dat zij op de hoogte had kunnen zijn van de inwerkingtreding van het Luchtvaartindelingsbesluit. De rechtbank concludeerde dat de termijn van tien maanden, waarin eiseres had kunnen reageren op de voorzienbare nadelige ontwikkelingen, voldoende was om een concrete poging te doen tot het realiseren van de bouwmogelijkheden. Aangezien eiseres geen concrete plannen had ingediend, werd passieve risicoaanvaarding aan haar tegengeworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/4107

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: P.H. Reinders Folmer),
en

de Besliscommissie van Schadeschap Luchthaven Schiphol, verweerder

(gemachtigden: G.M. van den Broek en B.J.G.B. Roozendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om schadevergoeding op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol afgewezen voor zover het haar bedrijfsterrein aan de [adres ] betreft.
Bij besluit van 3 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 29 april 1999 is het bestemmingsplan ‘Schiphol-West e.o.’ (hierna: het bestemmingsplan) in werking getreden, waarmee de uitbreiding van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan planologisch mogelijk werd gemaakt.
2.1.
Eiseres is, voor zover hier van belang, eigenaar van het perceel [adres ] (het bedrijfsterrein). Op het bedrijfsterrein staat een oude melkfabriek met kantoorruimte en drie bijgebouwen (een bedrijfsruimte van 150 m², een houten schuur van 176 m² en een Romney-loods van 218 m²). De melkfabriek is sinds 1965 niet meer in gebruik.
2.2.
Eiseres heeft destijds als gemachtigde van haar moeder verzocht om vergoeding van de schade. Op 4 augustus 2008 heeft haar moeder de eigendom van het bedrijfsterrein overdragen aan eiseres. Eiseres stelt dat zij schade heeft geleden omdat nieuwbouw of herindeling van haar bedrijfsterrein ernstig beperkt dan wel onmogelijk is gemaakt door de bouwhoogtebeperking die voortvloeit uit het Luchtvaartindelingsbesluit van 20 februari 2003 (Lib 2003). Eiseres verwacht dat door deze beperking haar grond ernstig in waarde zal dalen dan wel onverkoopbaar zal zijn.
3.1.
Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding ten aanzien van het bedrijfsterrein afgewezen. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres heeft verweerder de Adviescommissie nog een aantal vragen gesteld. Op 5 september 2014 heeft de Adviescommissie een nader advies uitgebracht.
3.2.
De Adviescommissie heeft geconcludeerd dat sprake is van een beperking van de bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van het bedrijfsterrein door de inwerkingtreding van het Lib 2003, maar dat aan eiseres geen schadevergoeding toekomt, omdat sprake is van passieve risicoaanvaarding. De Adviescommissie heeft geconcludeerd dat eiseres in de periode vanaf 23 januari 2002, het moment dat de nadelige planologische wijziging voorzienbaar was door publicatie van het ontwerp voor het Lib 2003 in de Staatscourant, tot aan 22 november 2002, de datum van publicatie van het voorbereidingsbesluit door de raad van de gemeente Haarlemmermeer, geen pogingen en in elk geval ook geen voldoende concrete pogingen heeft gedaan om de tot 22 november 2002 bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden op het object te benutten. De Adviescommissie is van mening dat een termijn van tien maanden zodanig ruim is geweest dat de duur van deze termijn niet het aannemen van passieve risicoaanvaarding in de weg staat.
3.3.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
4. Ter zitting is vast komen te staan dat het beroep van eiseres enkel is gericht tegen de afwijzing van haar verzoek om planschade ten aanzien van het bedrijfsterrein.
5.1.
Eiseres stelt dat zij niet op de hoogte was van de inwerkingtreding van het Lib 2003 en dat zij hiervan ook niet op de hoogte had kunnen zijn. Zij betwist de stelling van verweerder dat de hoogtebeperkingen die zijn opgenomen in het Lib 2003 zijn gepubliceerd. Dat een bouwhoogtebeperking is opgelegd acht eiseres (bovendien) onrealistisch, omdat het hoogst onwaarschijnlijk is dat gebouwen op haar perceel met een hoogte van elf meter van invloed zullen zijn op de radiobakens van ILS (Instrument Landing Systeem). De bouwhoogtebeperking was ook daarom voor haar niet voorzienbaar.
5.2.
In het Lib 2003 is vermeld dat het ontwerp van het luchthavenindelingbesluit alsmede het milieueffectrapport, in overeenstemming met de artikelen 7.23 en 7.34
van de Wet milieubeheer, van 23 januari 2002 tot en met 22 februari
2002 ter inzage hebben gelegen. Openbare zittingen zijn gehouden op 14, 19
en 21 februari 2002. Het ontwerp van het Lib 2003 is bekendgemaakt in de Staatscourant van 23 januari 2002 (Stcrt. 16). Bij het besluit van 26 november 2002 is het Lib 2003 (Staatsblad 2002, 591) vastgesteld. De stelling van eiseres dat zij niet op de hoogte had kunnen zijn van de inwerkingtreding van het Lib 2003 volgt de rechtbank daarom niet. In het Lib 2003 inclusief de betreffende bijlage is de bouwhoogtebeperking opgenomen waarmee eiseres zich niet kan verenigen. Eiseres had destijds zienswijze kunnen indienen tegen het ontwerp van het Lib 2003 als zij zich niet kon verenigen hiermee.
Nu vaststaat dat er in het Lib 2003 een bouwhoogtebeperking is opgenomen waarvan eiseres op de hoogte had kunnen zijn, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of deze bouwhoogtebeperking terecht is opgelegd.
6.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat voor de beantwoording van de vraag of de aanvrager het risico dat de onder het oude planologische regime bestaande bouw- of gebruiksmogelijkheden op diens perceel zouden vervallen passief heeft aanvaard, van belang is of de voortekenen van de nadelige planologische wijziging reeds enige tijd zichtbaar waren (uitspraak van 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:923).
6.2.
In overweging 5.2 heeft de rechtbank geoordeeld dat de nadelige planologische wijziging voor eiseres voorzienbaar was. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of onder het oude planologische regime concrete pogingen tot realisering van de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn ondernomen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:811.
6.3.
Het risico op verwezenlijking van planologisch nadeel wordt geacht passief te zijn aanvaard als er voorzienbaarheid is en indien geen concrete pogingen zijn gedaan tot realisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen, terwijl dit van een redelijk denkende en handelende eigenaar, vanaf de peildatum voor voorzienbaarheid, kon worden verlangd (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2567). In geval van vervallen bouwmogelijkheden bestaat een concrete poging in vorenbedoelde zin uit een (beginsel)aanvraag die voldoende gegevens bevat om het bouwplan aan het bestemmingsplan te kunnen toetsen.
7.1.
Eiseres stelt dat haar bedrijfsruimten langdurig waren verhuurd aan een autoreparatiebedrijf en een autoschadebedrijf. Deze huurders stemden niet in met een beëindiging van de huurovereenkomst. Het autoschadebedrijf had een milieucategorie 4 bestemming. Het herbouwen van een bedrijf in deze milieucategorie is niet eenvoudig. Een dergelijke vergunningprocedure kon in de praktijk wel drie jaar duren. Het is dan ook onmogelijk om in deze situatie binnen tien maanden een bouwplan voor herbouw van de bedrijfsopstallen te realiseren.
7.2.
Verweerder stelt dat niet is vereist dat de bouwplannen volledig zijn gerealiseerd. Wel had van een redelijk denkend en handelend eigenaar mogen worden verwacht dat vanaf het moment dat de bouwhoogtebeperkingen voorzienbaar waren, concrete en reële pogingen waren gedaan om de bouwmogelijkheden te benutten. De inspanningen die van een eigenaar mogen worden verwacht zijn mede afhankelijk van de termijn die de eigenaar had om te reageren op de voorzienbare nadelige ontwikkelingen. Verweerder is van mening dat een termijn van tien maanden een redelijke termijn is waarbinnen eiseres een aanvraag had kunnen indienen. Nu eiseres binnen deze redelijke termijn in het geheel geen concrete plannen kenbaar heeft gemaakt om de vervallen bouwmogelijkheden te realiseren, kan passieve risicoaanvaarding worden tegengeworpen.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat een termijn van tien maanden in dit geval voldoende is om een concrete poging te doen tot het realiseren van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zullen gaan vervallen. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij niet met succes een concrete poging als hierboven omschreven had kunnen doen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat passieve risicoaanvaarding aan eiseres kan worden tegengeworpen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het niet mogelijk was om de huurovereenkomsten met haar huurders op te zeggen. In het rapport van de Adviescommissie is uitvoerig uiteengezet dat de bedrijfsobjecten van eiseres wat betreft huur zijn te scharen onder artikel 7:230 van het Burgerlijk Wetboek. Dergelijke huurovereenkomsten zijn vanwege het ontbreken van dwingende wettelijke bepalingen eenvoudig opzegbaar. Bovendien liepen drie van de vier huurovereenkomsten in 2004 af. Volgens de Adviescommissie stonden het bestaand gebruik en de aflopende huurovereenkomsten er niet aan in de weg om een nieuw bouwplan te initiëren. Hetgeen eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht ten aanzien van het niet kunnen opzeggen van de huurovereenkomsten acht de rechtbank onvoldoende om de stellingen van de Adviescommissie voor onjuist te houden.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzitter, mr. W.B. Klaus en mr. S. Mac Donald, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening .