ECLI:NL:RBNHO:2017:1769

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
C/15/245617 / HA ZA 16-423
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bindend advies in burenconflict met wateroverlast en intimidatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagden] over een bindend advies dat was gegeven door mr. Frank Visser. Het geschil tussen partijen betreft een langdurig burenconflict dat onder andere draait om wateroverlast op het perceel van [eiser] en beschuldigingen van intimidatie en pesterijen door [eiser] richting [gedaagden]. De rechtbank heeft het bindend advies van mr. Visser gedeeltelijk vernietigd, maar de kern van het advies, dat [eiser] zich niet binnen een straal van 500 meter van het perceel van [gedaagden] mag bevinden, is in stand gehouden. De rechtbank oordeelde dat de wateroverlast niet het gevolg was van de activiteiten van [gedaagden], maar eerder te maken had met de lage ligging van het perceel van [eiser]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ernstige gebreken waren in de procedure die tot het bindend advies had geleid en dat mr. Visser op basis van de beschikbare informatie tot zijn oordeel had kunnen komen. De rechtbank heeft echter wel bepaald dat [eiser] het gezondheidscentrum mag bezoeken, mits hij de [weg] in [woonplaats] niet oversteekt. Tevens is de duur van het verbod beperkt tot de periode dat [gedaagden] op het perceel woont. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/245617 / HA ZA 16-423
Vonnis van 15 maart 2017 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I. Heijselaar te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.A. Wentink-Quelle te Ouderkerk aan de Amstel.
Partijen zullen hierna [eiser] en ( in enkelvoud) [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 augustus 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben meegewerkt aan het televisieprogramma Mr. Frank Visser Doet Uitspraak waarin mr. F.M. Visser (hierna: mr. Visser) als bindend adviseur optreedt. Op initiatief van [eiser] hebben partijen mr. Visser verzocht bindend advies te geven in het geschil dat al jaren speelt tussen hen.
2.2.
Partijen hebben op 14 april 2016 een bindend adviesovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarin onder meer is vermeld dat zij verklaren zich te onderwerpen aan het Reglement Bindend Advies mr. Frank Visser Doet Uitspraak (hierna: het reglement). In de overeenkomst is, voor zover van belang, als volgt vermeld:
(…)
Summiere omschrijving van het conflict
[eiser] is eigenaar van een perceel grond met huis, schuur en erf staande en gelegen te [adres], (…). Bedoeld huis c.a. is al jaren onbewoond. [eiser] woont bij zijn ouders, elders te [woonplaats].
Familie [gedaagden] is eigenaar van het naastgelegen perceel met huis, bijgebouw en erf, staande en gelegen te [adres](…)
Partijen zijn al jaren verwikkeld in heftige ruzies over (onder meer) bouwactiviteiten op het perceel van [gedaagden], evenals over de wijze waarop [eiser] gebruik maakt van zijn eigen perceel. Deze ruzies zijn voor een belangrijk deel via de gemeente uitgevochten.
Het perceel van [eiser] is drassig. Hij wijt dat aan het ophogen van het perceel van Familie [gedaagden]..
Familie [gedaagden] klaagt over structurele en voortdurende agressie, intimidatie en pesterijen van de kant van [eiser].
Vordering van [eiser],
[eiser] vordert dat de Familie [gedaagden] een einde maakt aan de wateroverlast op het perceel van [eiser][handgeschreven toegevoegd:
+ bouwlamp weg + camera’s op eigen erf richten (muur) zakken/gesloopt worden]
Vordering van Familie [gedaagden],
Familie [gedaagden] vordert dat [eiser] zich niet langer vertoont op of nabij zijn hiervoor bedoelde perceel, althans dat mr. Visser een dusdanige andere voorziening treft, dat [eiser] zich niet langer schuldig zal maken aan de hiervoor bedoelde agressie, intimidatie en pesterijen.[handgeschreven toegevoegd:
+ kippenhok weg ivm. stankoverlast. ivm ratten.]
2.3.
In het reglement is voor zover van belang als volgt bepaald:
(…)
Artikel 6. Tegenvordering
Een tegenvordering is toelaatbaar, mits deze voldoende samenhangt met het aan mr. Frank Visser voorgelegde conflict. (…)
Een tegenvordering dient in de bindend advies overeenkomst zelf te worden opgenomen. Daarna kan een tegenvordering niet meer worden ingediend.
(…)
Artikel 14. Bindend advies.
(…)
3. Mr. Frank Visser kan iedere uitspraak doen, die hij ter oplossing van het conflict redelijk en billijk acht. Hij is daarbij niet gebonden aan de vordering en de eventuele tegenvordering.
(…)
Artikel 16. Verbindende kracht van beslissingen.
1. Een bindend advies bindt partijen met ingang van de dag dat dit door mr. Frank Visser is gegeven. (…)
2. Mr. Frank Visser kan een boete, zoals bedoeld in artikel 6:91 van het Burgerlijk Wetboek, stellen op het niet nakomen van het bindend advies. (…)
3. Vernietiging van de in het bindend advies gegeven beslissing(en), zoals bedoeld in artikel 7:904 van het Burgerlijk Wetboek, kan alleen plaatsvinden door de gewone rechter. Daartoe moet het bindend advies binnen twee maanden na verzending van de schriftelijke uitwerking aan de bevoegde rechter worden voorgelegd. (…)
4. Vernietiging is alleen mogelijk, indien gebondenheid aan het bindend advies, in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Partijen doen uitdrukkelijk afstand van de bevoegdheid om vernietiging te vorderen wegens een onjuiste en/of tekortschietende motivering. Indien een daartoe strekkende vordering niet binnen de hiervoor genoemde termijn aan de bevoegde rechter is voorgelegd, wordt het bindend advies onaantastbaar. (…)
2.4.
In de schriftelijke weergave van het bindend advies in het geschil tussen partijen, waarin op 22 april 2016 uitspraak is gedaan, is onder meer het volgende vermeld:
(…)
Het conflict dat partijen verdeeld houdt laat zich kort samengevat als volgt omschrijven:
[eiser] is sinds 1993 eigenaar van een perceel grond met huis, schuur en erf staande en gelegen te [adres], (…). [eiser] is na aankoop begonnen met grootschalige ver- en uitbouw werkzaamheden. Het perceel is sindsdien een bouwplaats, aan de straatzijde afgezet met een bouwhek. De bouw ligt sinds (ongeveer) 2004 echter feitelijk stil. Het huis, waarvan de dakconstructie geheel openligt, is niet bewoonbaar. Het ligt vol met bouwmaterialen. De aanbouw is binnendoor alleen via een raam bereikbaar. Het erf is vies, rommelig en drassig. Naast een opgeworpen heuvel grond, lopen wat kippen en een enkele eend, die onderdak vinden in een kippenhok. Verder zijn er wat aardbeienplantjes en een stukje grond bestemd voor de teelt van hasj. [eiser] woont bij zijn ouders, elders te [woonplaats], maar verblijft zeer geregeld in en rondom de bouwplaats.
Familie [gedaagden] is sinds 1963 eigenaar van het naastgelegen perceel gelegen te [adres], (…). In 1971 hebben zij daarop, ter hoogte van het toenmalige maaiveld, hun huidige woonhuis laten bouwen, met daarnaast een met palen onderheid, op een betonnen plaat aangebracht verhard terras. In of omstreeks 2004 heeft Familie [gedaagden] een bijgebouw op het erf opgericht. Bij die gelegenheid is hun hele perceel (weer) opgehoogd en wel tot het niveau van 1971.
Partijen leven in onmin, nadat Familie [gedaagden] in of omstreeks 2004 bedenkingen uitte tegen een bouwplan van [eiser], waarna zij zelf het plan opvatte en later uitvoerde tot het realiseren van een bijgebouw (garage en serre) op haar perceel. Dit conflict is via de gemeente tot op het hoogste niveau (Afdeling bestuursrecht van de Raad van State 2015) uiteindelijk in het voordeel van Familie [gedaagden] beslecht. Familie [gedaagden] heeft bij de uitvoering van dat project de grond op haar perceel met ongeveer een halve meter verhoogd tot op het oorspronkelijke niveau van haar hiervoor onder 2 bedoelde terras. Tevens is op de betonplaat van dat terras een muur opgericht van ongeveer 2 meter hoog.
Op haar beurt heeft Familie [gedaagden] via de gemeente bestuursdwang weten af te dwingen tegen [eiser] wegens (onder meer) een onvoldoende staat van onderhoud van het open erf en terrein van het perceel van laatstgenoemde. In dat verband is [eiser] door de gemeente onder last van een dwangsom verplicht zijn terrein behoorlijk op te hogen, teneinde een einde te maken aan de drassigheid daarvan. Omdat [eiser] daar niet (voldoende) aan heeft voldaan, heeft [eiser] in totaal € 23.000 aan dwangsommen aan de gemeente verbeurd. Pas nadat de gemeente daartoe, op instigatie van Familie [gedaagden] door de bestuursrechter werd verplicht, is overgegaan tot invordering, zij het met een afbetaling met een gering maandelijks bedrag. Hoewel [eiser] zijn perceel nog steeds niet voldoende heeft opgehoogd, heeft de gemeente sindsdien niets meer tegen [eiser] ondernomen.
Op 20 november 2012 heeft de voorzieningenrechter te Haarlem een vonnis gewezen tussen partijen. [eiser] is toen bij wijze van voorlopige voorziening op straffe van verbeurte van dwangsommen tot een maximum van € 10.000 veroordeeld tot het ophogen van zijn perceel tot het niveau van de in aanbouw zijnde serre en garage. Dat vonnis is onherroepelijk geworden. [eiser] heeft daaraan niet (volledig) voldaan. Volgens dat vonnis verbeurde dwangsommen zijn tot op heden niet geëxecuteerd.
Het perceel van [eiser], dat evenals het perceel van Familie [gedaagden] grenst aan een poldersloot, is ten opzichte van die sloot zeer laag gelegen. Aan de straatkant ligt het grondwaterpeil op ongeveer 50 centimeter onder het maaiveld. Op het niet egale achtererf ligt het op sommige plekken nog hoger, te weten op 25-30 centimeter onder het maaiveld. In de kruipruimte van het huis staat water.
Het maaiveld van het perceel van Familie [gedaagden] is thans ongeveer 50 centimeter hoger gelegen dan dat van [eiser] en is niet drassig. Zowel het hiervoor bedoelde terras als de later aangebrachte verharding op het erf wateren af op een aantal waterkolken, die door middel van buizen weer afwateren op de sloot en op het gemeenteriool. Ook het hemelwater dat op de daken en de opstallen valt, wordt via buizen afgevoerd naar de sloot en het gemeenteriool.
Stellingen van partijen.
[eiser] is ervan overtuigd, dat de drassigheid van zijn perceel wordt veroorzaakt door (grond)water dat vanaf het hoger gelegen perceel van Familie [gedaagden], onder de hiervoor onder 3. bedoelde muur door, op zijn perceel afloopt. Hij wil zijn eigen perceel niet ophogen, omdat het probleem dan naar zijn andere buurman wordt verplaatst.
[eiser] erkent dat hij wel richting de erfgrens spuugt, waarna de wind zijn spuug misschien richting ramen Familie [gedaagden] waait. Hij erkent ook het doden van ratten en het gooien van dode ratten en vieze eieren, zij het in de richting van de sloot. Hij erkent ook het afsteken van vuurwerk op zijn perceel, zij het alleen rond oud en nieuw en het maken van obscene en andere agressieve gebaren richting Familie [gedaagden], maar alleen als hij gefotografeerd wordt. Hij ergert zich aan een felle lamp en camera’s op het huis van Familie [gedaagden] en vindt (nog steeds) dat Familie [gedaagden] alle ellende aan zichzelf hebben te wijten.
Familie [gedaagden] klaagt over structurele en voortdurende agressie, intimidatie en pesterijen van de kant van [eiser] sinds 2004. Zo heeft hij in 2008 hun ruiten ingegooid, maakt hij een grote rommel op zijn achtererf en bederft hij expres hun uitzicht door allerlei vreemde voorwerpen in hun zicht op te hangen zoals een rare vlag en een dode kip. Verder gooit [eiser] geregeld dode ratten en eieren op hun erf, strooit hij kippenvoer over de muur als zij op het terras zitten, spuugt hij voortdurend hun ramen onder als de glazenwasser net is geweest, scheldt mevrouw [gedaagden] uit in de meest grove bewoordingen (stoephoer) en bedreigt hij haar (je graf ligt klaar). Hij steekt vuurwerk af, ook in de zomer en gooit dat op hun terras, hij schijnt met zijn koplampen hun woonkamer binnen, maakt zonder goede reden een enorme herrie en zoekt ook overigens steeds de confrontatie in woord en gebaar. Familie [gedaagden] voelt zich daardoor, mede gelet op hun gevorderde leeftijd, geïntimideerd en getreiterd. Zij zijn zich er in dat verband van bewust dat [eiser] in het verleden meermalen is veroordeeld wegens geweldsdelicten. Hun leven is een hel geworden. Ze hopen erop, dat [eiser] zal worden verplicht om weg te blijven, zodat zij eindelijk kunnen gaan genieten van hun oude dag.
Er is geen sprake van op [eiser] gerichte camera’s. Lamp en camera’s dienen tot beveiliging van hun huis. Het kippenhok van [eiser] stinkt.
Verslag van de deskundige
(…)
De in deze procedure bedoelde percelen zijn gelegen op veengrond. Het grondwaterpeil is (vrijwel) gelijk aan het peil van de aangrenzende poldersloot. Omdat veengrond naar zijn aard blijft zakken, komt dat grondwaterpeil steeds verder vlak onder het maaiveld te liggen, met drassigheid als gevolg. Dat wordt voorkomen door tijdig op te hogen.
Dat de onderkant van de hiervoor onder 2. bedoelde betonnen plaat zover boven het maaiveld van [eiser] uitsteekt is te verklaren doordat het maaiveld van [eiser] in de loop van de tijd verder is weggezakt en de betonnen plaat onderheid is en dus niet wegzakt.
Hoewel het perceel van Familie [gedaagden] thans ongeveer 50 centimeter hoger ligt dan dat van [eiser], heeft dat geen nadelige invloed op de grondwaterstand op het erf van laatstgenoemde. (…)
[eiser] hoeft zijn perceel niet met 50 centimeter op te hogen om verlost te raken van de drassigheid. Een twintig centimeter is waarschijnlijk al voldoende. Maar als hij niks doet blijft het drassig.
Beoordeling van het geschil.
Voor wat betreft de eis van [eiser]
Drassigheid en de muur
Gelet op de conclusies van de deskundige, die ik tot de mijne maak, moet worden vastgesteld dat de door [eiser] op zijn perceel ondervonden wateroverlast niet wordt veroorzaakt door van het perceel van Familie [gedaagden] afstromend grond- en/of hemelwater. De drassigheid bij [eiser] wordt veroorzaakt door een (te) lage ligging van zijn perceel ten opzichte van het peil van de aangrenzende sloot. Er is sprake van communicerende vaten. Als het waterpeil in de sloot stijgt, stijgt ook het peil van het bodemwater. De hoogte van het perceel van Familie [gedaagden] ten opzichte van dat grondwaterpeil doet daar niet aan toe of af. Ook de hoogte en fundering van de muur hebben daar niets mee te maken.
(…)
Voor wat betreft de vordering van Familie [gedaagden].
Agressie, intimidatie en pesterijen.
Op grond van het procesdossier, mijn eigen waarnemingen en wat tijdens de hoorzitting is gezegd, acht ik voldoende gebleken dat [eiser] nu al ruim 12 jaar lang bewust en met kwaad opzet het leven van Familie [gedaagden] verziekt door zijn voortdurende wangedrag, agressie, pesten en intimidatie.
Sprekende voorbeelden daarvan zijn het gooien met dode ratten, met rotte eieren en vuurwerk (zijn betwisting is ongeloofwaardig), het schelden en tieren en het ingooien van de ramen.
Ik ben ervan overtuigd geraakt dat [eiser] het leven van Familie [gedaagden] daardoor tot een hel heeft gemaakt. Twaalf jaar lang procederen heeft daarin geen verandering kunnen brengen. [eiser] gaat gewoon door met zijn wangedrag en de gemeente heeft het erbij laten zitten, waarmee ze ook Familie [gedaagden] in de steek hebben gelaten. [eiser] trekt zich niets aan van de gemeente en van de rechter en waant zich vanwege zijn huidige gebrek aan inkomsten kennelijk onkwetsbaar. Familie [gedaagden] hebben alle hoop verloren, zolang [eiser] ter plaatse blijft komen.
Aan deze situatie moet nu een einde komen. Ik stel vast dat er geen redelijk uitzicht bestaat op hervatting van de hiervoor onder 1. bedoelde werkzaamheden. Naar eigen zeggen heeft [eiser] daar ook geen geld voor. Eigenlijk heeft [eiser] ter plaatse niets meer te zoeken. Op wat kippen en de teelt van een beetje aardbeien en hasj na, doet [eiser] daar eigenlijk niets anders dan zijn buren lastigvallen. Hij woont bij zijn ouders en is voor onderdak dus niet afhankelijk van verblijf op dit perceel.
Gevreesd moet worden dat een enkel verbod tot het doorgaan met buren pesten geen blijvende invloed zal hebben, terwijl dit bovendien praktisch niet of nauwelijks valt te handhaven. Ik ontkom er daarom niet aan, om [eiser] een voortdurend gebiedsverbod op te leggen, gekoppeld aan een dusdanig hoge boete dat dit verbod wel voldoende indruk maakt.
Daarbij zal ik [eiser] een korte termijn gunnen om zijn zaken ter plaatse te regelen. Daarna mag hij daar niet meer komen. Andere dingen, zoals bijvoorbeeld de voor verkoop van dit perceel noodzakelijke werkzaamheden, kunnen ook door derden worden verricht.
(…)
Slotoverweging
Op grond van het voorgaande ben ik van oordeel, dat als volgt moet worden beslist. Het over en weer meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
BESLISSING
Voor wat betreft de vordering van [eiser].
De vordering wordt afgewezen.
Voor wat betreft de tegenvordering van [gedaagden].
Het wordt [eiser] vanaf 22 mei 2016 te 00.00 uur verboden om zich binnen een straal van 500 meter rondom het perceel [adres] te bevinden.
Bij overtreding van dit verbod verbeurt [eiser] aan Familie [gedaagden] van rechtswege (geen aanmaning nodig) een boete van € 1.000 per keer tot een maximum van € 100.000.
(…)
Dit bindend advies is gegeven door mr. F.M. Visser als bindend adviseur en mondeling uitgesproken te Zaandijk op 22 april 2016.
Deze schriftelijke uitwerking van het bindend advies is ondertekend door mr. Frank Visser als bindend adviseur en mr. [A.] als secretaris op 2 mei 2016.
2.5.
Op 3 juni 2016 heeft een kort geding plaatsgevonden tussen partijen bij de voorzieningenrechter in deze rechtbank. In dat kort geding dat door [eiser] aanhangig gemaakt was, vorderde hij dat het bindend advies van mr. Visser zou worden geschorst in afwachting van een definitieve gerechtelijke beslissing door de bodemrechter. [gedaagden] vorderde in reconventie dat [eiser] veroordeeld zou worden zich onverkort te houden aan het bindend advies. Daarbij heeft [gedaagden] aangevoerd dat [eiser] zich in strijd met het bindend advies tenminste tweemaal op het perceel heeft begeven en derhalve al
€ 2.000,-- aan boetes verschuldigd is geworden. Hij vorderde betaling van dit bedrag.
2.6.
In het vonnis van 13 juni 2016 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [eiser] afgewezen en hem in reconventie veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 1.000,-- in verband met een verbeurde dwangsom. In dit vonnis is onder meer het volgende overwogen:
(…)
5.8
Ook het betoog van [eiser] dat [gedaagden] c.s. door [eiser] aan het bindend advies te houden, misbruik van bevoegdheid maken, faalt. Artikel 3:13 BW bepaalt dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Gelet op het hiervoor overwogene is daarvan geen sprake. Dit geldt te meer nu [gedaagden] c.s. ter zitting hebben verklaard dat zij [eiser] niet aan het bindend advies zullen houden bij bezoeken van [eiser] aan het gezondheidscentrum en het winkelcentrum voor zijn dagelijkse boodschappen en zij geen actie zullen ondernemen zolang [eiser] de [weg] in [woonplaats] niet oversteekt.
2.7.
[eiser] is in hoger beroep gegaan tegen voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter. In hoger beroep is nog niet beslist.
2.8.
Op 21 juni 2016 heeft [eiser] de dagvaarding in de onderhavige procedure doen betekenen aan [gedaagden].
2.9.
Op 17 november 2016 heeft tussen partijen opnieuw een kort geding plaatsgevonden. Dit betrof een executiegeschil. Door [gedaagden] was executoriaal beslag gelegd op de eigendom van [eiser] uit hoofde van de dwangsombepaling uit het vonnis van 20 november 2012. [eiser] vorderde in dat kort geding opheffing van het executoriaal beslag. De voorzieningenrechter heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan en het beslag opgeheven voor zover het een bedrag van € 2.104,-- aan boete en proceskosten te boven ging en de proceskosten in het kort geding gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiser] heeft het bedrag van € 2.104,-- tot op heden nog niet voldaan.
2.10.
Op 16 februari 2017 heeft opnieuw een kort geding plaatsgevonden tussen partijen waarbij [eiser] andermaal heeft gevorderd dat het bindend advies door de voorzieningenrechter zou worden geschorst. De voorzieningenrechter heeft op 2 maart 2017 uitspraak gedaan in dat kort geding.
De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de voorzieningenrechter de vordering van [eiser] heeft afgewezen bij gebreke van een spoedeisend belang bij zijn vordering.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bindend advies van mr. Frank Visser d.d. 22 april 2016 zal vernietigen op grond van art. 16, lid 3 en 4 reglement juncto artikel 7:904 BW, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert na vermeerdering van eis samengevat – dat de rechtbank het bindend advies van mr. Visser bij wijze van verklaring voor recht zal bekrachtigen met veroordeling van [eiser] in de werkelijk gemaakte proceskosten, te vermeerderen met rente en nakosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld en beoordeeld.
Standpunt van [eiser]
4.2.
legt aan zijn vordering in conventie ten grondslag dat de uitspraak van mr. Visser zo onredelijk voor hem uitpakt dat deze in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden beschouwd, in de zin van artikel 16, derde en vierde lid van het Reglement en artikel 7:904 BW zodat het bindend advies vernietigbaar is.
4.3.
Hij stelt dat hij als gevolg van het advies niet langer in staat is in zijn woning te komen, voor zijn (huis)dieren te zorgen en zijn eigendom te onderhouden en dat hij voorts niet langer in staat is maatschappelijk te kunnen functioneren binnen [woonplaats]. [woonplaats] is een relatief kleine gemeenschap en door het advies zal hij verstoken blijven van zijn huisarts, psychotherapeut en kennissen en vrienden. Het advies komt feitelijk neer op een levenslange verbanning, aangezien het gebiedsverbod is afgegeven voor onbepaalde tijd, aldus [eiser]. Hij voert aan dat hij zich, toen hij het geschil aanmeldde voor bindend advies, niet gerealiseerd heeft dat tegen het advies geen hoger beroep mogelijk was, hetgeen zeker bij deze uitkomst zeer onrechtvaardig is.
4.4.
[eiser] wijst er verder op dat sprake is van een novum. Uit het als productie G door hem overgelegde interne overzicht van de [gemeente] blijkt dat [gedaagden] niet zo onschuldig is als hij wil doen voorkomen. Omdat dit overzicht niet eerder bekend was, heeft mr. Visser hiermee bij het doen van zijn uitspraak geen rekening kunnen houden, terwijl, als hij hiermee wel bekend geweest was, het niet anders kan dan dat hij tot een andere uitspraak zou zijn gekomen. [eiser] benadrukt dat de oorzaak van het geschil tussen partijen erin gelegen is dat [gedaagden] het perceel dat thans eigendom is van [eiser] voor zijn dochter had willen kopen. Omdat dat indertijd niet gelukt is, probeert [gedaagden] nu [eiser] weg te krijgen door het veroorzaken van wateroverlast op het perceel van [eiser]. [gedaagden] heeft sproeiers onder zijn muur aangebracht die zorgen voor wateroverlast en drassigheid op het perceel van [eiser]. Die wateroverlast was de aanleiding voor [eiser] om het geschil aan te melden voor bindend advies, maar deze wateroverlast is nagenoeg niet onderzocht. Dit en het thans beschikbare overzicht van de gemeente maken dat het advies niet in stand kan blijven, aldus [eiser].
4.5.
Voorts stelt [eiser] dat bij de totstandkoming van het advies procedureel niet juist en correct is gehandeld en dat getwijfeld kan worden of sprake is van een onafhankelijk en objectief oordeel, zodat ook om die reden het advies vernietigd moet worden. In de eerste plaats had het geschil tussen partijen niet geschikt geacht mogen worden voor een televisie-uitzending, omdat sprake was van een geschil dat al heel lang doorzeurt en dat partijen al heel lang bezig houdt, terwijl alle bestuursrechtelijke geschillen tussen partijen uit het verleden geen onderdeel zijn van het geschil dat is voorgelegd.
Men heeft deze zaak uitsluitend geselecteerd op basis van de (te verwachten) kijkcijfers. [eiser] is maatschappelijk minder weerbaar dan [gedaagden] maar hem is niet geadviseerd zich (juridisch) te laten bijstaan tijdens de uitzending. [gedaagden] is beter dan [eiser] in staat de taal van mr. Visser te spreken. [eiser] kon hierdoor niet op behoorlijke wijze zijn belangen behartigen, maar is niet tegen zichzelf beschermd.
Mr. Visser heeft als enig adviseur een dergelijk verstrekkend advies gegeven. In die situatie valt niet uit te sluiten dat persoonlijke voorkeuren en emoties van mr. Visser meegewogen hebben bij het tot stand komen van het advies. Mr. Visser heeft ook de betwisting door [eiser] dat hij niet met dode ratten, rotte eieren en vuurwerk gooit naar het perceel van [gedaagden] ongeloofwaardig geoordeeld en hiermee blijk gegeven van vooringenomenheid. Dit alles tegen de achtergrond dat de uitspraak plaatsvond in een uitzending van SBS6, een commerciële omroep, waar kijkcijfers belangrijker zijn dan objectieve waarheidsvinding.
4.6.
Ten aanzien van de tegenvordering van [gedaagden] die in het advies grotendeels wel is toegewezen, voert [eiser] aan dat deze vordering veel verder gaat dan het reglement toestaat. Bovendien is er sprake van onvoldoende samenhang tussen de vordering van [eiser] en de tegenvordering van [gedaagden]. De tegenvordering is derhalve ten onrechte toegestaan. Ook heeft mr. Visser een sanctie opgelegd die verder gaat dan waarom in het kader van het bindend advies was verzocht. De bedoeling was beslechting van het geschil tussen partijen maar de uitkomst is dat één van partijen volledig beknot wordt in zijn eigendomsrecht terwijl de inzet van het geschil wateroverlast vormde. Die situatie is niet beslecht. Ook dat maakt dat het advies vernietigd moet worden.
4.7.
Verder verklaart [eiser] dat bij de uitspraak ook geen rekening is gehouden met de belangen van derden omwonenden. Deze willen dat de hinder vanaf het perceel van [eiser] verholpen wordt. Er is geklaagd bij de gemeente over een ratten- en muizenplaag en er zijn lekkages geconstateerd op zijn perceel. [eiser] wil deze problemen verhelpen, maar wordt daarin belemmerd door het advies. Het advies leidt tot een maatschappelijke noodtoestand. De gevolgen van het advies staan in geen verhouding tot het belang van de geschilbeslechting, aldus [eiser].
4.8.
Tot slot stelt [eiser] dat [gedaagden] misbruik maakt van recht als bedoeld in 3:13 BW door een beroep te doen op handhaving van het advies. Het is evident dat tenuitvoerlegging van de uitspraak, door zijn verstrekkend karakter, misbruik van bevoegdheid oplevert.
[eiser] heeft voor dit moment iemand bereid gevonden voor zijn dieren te zorgen, maar dat is slechts een tijdelijke oplossing. [eiser] kan zijn dieren niet ergens anders onderbrengen.
Standpunt van [gedaagden]
4.9.
[gedaagden] is van mening dat het advies in stand moet blijven. Hij wijst er op dat [eiser] door zijn jarenlange agressie, vandalisme, bedreiging en intimidatie (bestaande uit het ingooien van ramen, het bespugen van ramen, het opsteken van zijn middelvinger, schelden, kippenvoer over de schutting gooien, dode ratten en levende kippen en eieren over de schutting gooien, een dode kip aan een vlaggenmast over de schutting hangen, het tot tweemaal toe met zijn auto door de voortuin van [gedaagden] rijden en het met een tuinslang water op het perceel van [gedaagden] laten lopen) dit verstrekkende gevolg over zichzelf heeft afgeroepen. [gedaagden] voert aan dat al deze pesterijen een zeer grote impact hebben gehad op zijn woongenot, zijn gemoedstoestand en zijn gezondheid. Hij benadrukt dat klachten over dit gedrag van [eiser] bij de gemeente en bij de politie tot nu toe weinig tot niets hebben opgeleverd, zodat hij ten einde raad is.
4.10.
[gedaagden] betwist dat hij de aanstichter is van het geschil tussen partijen zoals door [eiser] is aangevoerd. In dat verband voert hij aan dat hij het bezwaar dat hij in 2004 aanvankelijk tegen de bouwplannen van [eiser] had ingediend, niet heeft doorgezet. Vanaf dat moment zijn echter de pesterijen begonnen en deze duren dus al twaalf jaar.
[gedaagden] wijst er op dat [eiser] er zelf voor heeft gekozen het geschil voor te leggen aan mr. Visser. [gedaagden] heeft met die keuze ingestemd. Partijen hebben toen eerst een voorlopig bindend advies overeenkomst ondertekend. Daarbij is aan hen een afschrift overhandigd van het Reglement Bindend Advies Mr. Frank Visser Doet Uitspraak. De overeenkomst is vervolgens uitgewerkt in een definitieve overeenkomst en die is door partijen op 14 april 2016 ondertekend, nadat door medewerkers van de redactie van SBS 6 met partijen afzonderlijk was gesproken en partijen uitgebreid en uitdrukkelijk waren gewezen op hun rechten en plichten, alsmede op de mogelijke gevolgen van een van voor hen voor- of nadelig bindend advies. De hoorzitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 22 april 2016. Het is niet juist dat [eiser] maatschappelijk minder weerbaar is. Hij heeft zijn al dan niet gerechtvaardigde belangen in de loop der jaren altijd zeer goed weten te behartigen en in al die procedures gebruik gemaakt van juridische ondersteuning. Hij trekt zich echter van niemand iets aan, noch van de gemeente, noch van de politie, noch van een rechter.
4.11.
[gedaagden] betwist voorts dat mr. Visser buiten de grenzen van het voorgelegde geschil is getreden of dat er onvoldoende samenhang was tussen de vordering van [eiser] en zijn tegenvordering. Beide vorderingen hadden immers betrekking op het jarenlang aanwezige burenconflict, zodat terecht beide vorderingen in volle omvang zijn beoordeeld.
Het is niet juist dat [eiser] door het advies niet normaal kan leven of maatschappelijk kan functioneren. Hij woont bij zijn ouders op circa 800 meter van zijn perceel en het (winkel)centrum en het gemeentehuis bevinden zich op circa 900 meter van zijn perceel. Het gezondheidscentrum ligt weliswaar binnen het 500 meter gebied maar er zijn meerdere artsen en therapeuten gevestigd in [woonplaats]. [eiser] heeft niet aangetoond dat er vrienden of kennissen van hem binnen het 500 meter gebied wonen en mocht dat wel het geval zijn dan kunnen zij elders afspreken.
[gedaagden] benadrukt dat [eiser] zijn perceel nooit heeft bewoond en dat het momenteel ook niet voor bewoning geschikt is en dat hij bij zijn ouders woont, zodat de gevolgen voor [eiser] minder verstrekkend zijn als hij wil doen geloven. [gedaagden] betwist dat aan de zijde van [eiser] sprake is van een maatschappelijke noodtoestand en stelt dat juist aan zijn kant al jarenlang sprake is van een maatschappelijke noodtoestand door het gedrag van [eiser].
Tot slot benadrukt [gedaagden] dat hij vanaf de ingangsdatum van het advies voor het eerst sinds jaren enige rust heeft ervaren, afgezien dan van de procedures die [eiser] tussentijds tegen hem heeft aangespannen.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 7:904 BW houdt het volgende in:
1 Indien gebondenheid aan een beslissing van een partij of van een derde in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, is die beslissing vernietigbaar.
2 Indien de beslissing van een partij of een derde vernietigd wordt, nietig blijkt of niet binnen een aan die partij of derde daartoe te stellen redelijke termijn wordt verkregen, kan de rechter een beslissing geven, tenzij uit de overeenkomst of de aard van de beslissing voortvloeit dat zij op andere wijze moet worden vervangen.
4.13.
Aan de hand van dit artikel dient getoetst te worden of het bindend advies vernietigbaar geoordeeld moet worden. Het door de mr. Visser gewezen bindend advies kan slechts worden vernietigd indien geoordeeld moet worden dat gebondenheid aan die beslissing in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De toetsing in dit kader is marginaal van aard. De rechtbank treedt immers niet op als appelinstantie. De gebondenheid aan het advies is dan ook uitgangspunt en enkel ernstige gebreken kunnen leiden tot vernietiging. Daarvan is sprake wanneer geen redelijk handelend bindend adviseur tot een dergelijk advies had kunnen komen, of wanneer de fundamentele eisen van een goede en behoorlijke procesorde niet in acht zijn genomen.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van ernstige gebreken met betrekking tot het advies. Niet kan worden geoordeeld dat geen redelijk handelend bindend adviseur tot het thans ter beoordeling voorliggende advies had kunnen komen. Ook wordt geoordeeld dat de fundamentele eisen van een goede een behoorlijke procesorde in acht genomen zijn. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen.
4.15.
[eiser] heeft aangevoerd dat het geschil over de door hem ondervonden wateroverlast, dat hij ter beoordeling heeft aangemeld, feitelijk niet is onderzocht. In dit betoog wordt hij niet gevolgd. Uit de inhoud van het bindend advies en hetgeen ter zitting is aangevoerd blijkt dat mr. Visser zich bij zijn bezoek aan de percelen van [eiser] en [gedaagden] heeft laten bijstaan door een deskundige, een bouwpatholoog, die onderzoek heeft gedaan naar de gestelde wateroverlast. In dat verband is onder meer onderzoek gedaan naar het grondwaterpeil ter plaatse, zowel op het perceel van [eiser] als op het perceel van [gedaagden] en is geconstateerd dat het grondwaterpeil op het voorerf van [eiser] ongeveer 50 centimeter onder het maaiveld staat en op het achtererf van [eiser], waar hij drassigheid ervaart, slechts 25-30 centimeter onder het maaiveld staat. De deskundige heeft er op gewezen dat het perceel van [eiser] te laag ligt ten opzichte van het waterpeil in de achterliggende poldersloot en geconcludeerd dat om die reden het perceel van [eiser] drassig is. De deskundige heeft verklaard dat ter plaatse sprake is van veengrond die zal blijven zakken, zodat het voor de bewoners van belang is de grond op te hogen. [gedaagden] heeft dit gedaan, [eiser] niet en om die reden ligt het perceel van [gedaagden] thans hoger en is dat perceel niet drassig. Verder is na onderzoek geconstateerd dat er geen afwatering van het perceel van [gedaagden] plaats vindt op het perceel van [eiser]. Mr. Visser heeft de conclusies van de deskundige tot de zijne gemaakt en op grond daarvan de vordering van [eiser], die erop was gegrond dat de wateroverlast werd veroorzaakt door [gedaagden], afgewezen.
Er is derhalve wel degelijk onderzoek gedaan naar de gestelde wateroverlast, zodat om die reden geen grond bestaat om het advies te vernietigen.
Dat [eiser] het met die uitkomst niet eens is omdat hij ervan overtuigd is dat zijn wateroverlast door [gedaagden] veroorzaakt wordt, doet hier niets aan af.
4.16.
Ook ten aanzien van de beoordeling van de tegenvordering is mr. Visser naar het oordeel van de rechtbank objectief te werk gegaan. Zoals [gedaagden] terecht opmerkt bestaat er voldoende samenhang tussen de vordering van [eiser] en de tegenvordering van [gedaagden], nu beide vorderingen betrekking hebben op het reeds jaren tussen partijen bestaande burengeschil. Uit de schriftelijke weergave van het bindend advies blijkt dat
mr. Visser bij de beoordeling acht geslagen heeft op het procesdossier dat hem ter beschikking stond, op zijn eigen waarnemingen en op hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. Er is hoor- en wederhoor toegepast en daarbij is niet gebleken dat [eiser] niet in staat was zijn belangen behoorlijk te behartigen. Op grond van alle hem ter beschikking gestelde gegevens heeft mr. Visser geoordeeld dat voldoende gebleken is dat [eiser] het leven van [gedaagden] al ruim 12 jaar lang bewust en met kwaad opzet verziekt door wangedrag, agressie, pesten en intimidatie en dat bovendien de gemeente en politie [gedaagden] in dit verband niet tot nauwelijks geholpen hebben, waardoor een drastische maatregel noodzakelijk geworden was. De omstandigheid dat mr. Visser in het licht van al hetgeen aan hem is voorgelegd de betwisting door [eiser] dat hij geen dode ratten en rotte eieren op het perceel van [gedaagden] heeft gegooid en dat hij alleen vuurwerk heeft afgestoken met oudjaar niet geloofwaardig heeft geoordeeld, maakt nog niet dat hij blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Hij heeft de betwisting door [eiser] afgewogen tegenover het andere aanwezige feitenmateriaal. Het advies is derhalve tot stand gekomen met inachtneming van de fundamentele eisen van een goede en behoorlijke procesorde, zodat om die reden geen grond bestaat om tot vernietiging van het advies over te gaan.
4.17.
Ook het verwijt dat mr. Visser met zijn advies een sanctie heeft opgelegd die verder gaat dan waarom in het kader van het bindend advies was verzocht kan [eiser] niet baten. In artikel 14 van het Reglement (zoals hiervoor weergegeven in 2.3) waaraan partijen gebonden zijn door het ondertekenen van de overeenkomst op 14 april 2016, is bepaald dat mr. Visser iedere uitspraak kan doen die hij ter oplossing van het conflict redelijk en billijk acht en daarbij niet gebonden is aan de vordering en de eventuele tegenvordering.
4.18.
Door [eiser] is voorts aangevoerd dat sprake is van een novum, te weten het interne overzicht van de gemeente ten aanzien van [gedaagden]/[eiser] door de jaren heen. Hij heeft aangevoerd dat deze informatie eerder niet beschikbaar was omdat het in december 2016 per abuis openbaar gemaakt was, zodat mr. Visser hiermee bij zijn beoordeling geen rekening heeft kunnen houden. [eiser] heeft gesteld dat als mr. Visser wel de beschikking over deze informatie zou hebben gehad, hij zeer waarschijnlijk niet tot dit advies zou zijn gekomen.
Het bedoelde overzicht is door [eiser] overgelegd als productie G. De rechtbank overweegt dat uit het overzicht niet meer blijkt dan dat de gemeente heeft vastgelegd dat in ieder geval sinds 2004 sprake is geweest van geschillen tussen partijen. Anders dan [eiser] heeft betoogd blijkt hieruit echter niet dat die geschillen (voornamelijk) zijn veroorzaakt door [gedaagden]. Ook is dit geen nieuwe informatie, aangezien mr. Visser bekend was met het gegeven dat partijen sinds 2004 in verschillende bestuursrechtelijke geschillen betrokken geweest zijn, terwijl die bestuursrechtelijke procedures zelf geen onderdeel van het voorgelegde geschil vormden. Voorzover [eiser] hiermee heeft willen betogen dat [gedaagden] met zijn gedrag in het verleden het huidige gedrag van [eiser] heeft opgeroepen, kan hij hierin niet worden gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat de in productie G weergegeven informatie geen nieuw licht werpt op het geschil zoals dat aan mr. Visser was voorgelegd en dat het derhalve niet waarschijnlijk is dat mr. Visser indien hij met deze informatie bekend geweest was tot een andere uitspraak zou zijn gekomen. Ook dit vormt derhalve geen grond om tot vernietiging van het advies over te gaan.
4.19.
De omstandigheid dat [eiser] als gevolg van het advies niet langer zijn eigendom mag betreden maakt het advies ook niet zodanig onredelijk dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet in stand kan blijven. Vaststaat dat [eiser] het perceel nooit heeft bewoond, dat het gebouw op het perceel momenteel niet geschikt is voor bewoning en dat [eiser] op dit moment en binnen afzienbare tijd ook niet in staat is om het verder af te bouwen. [eiser] woont bij zijn ouders. Hij heeft na de uitspraak van het advies een maand de tijd gehad om zijn zaken op het perceel te regelen en zijn dieren weg te halen. Hij heeft zijn dieren niet weggehaald. Dit is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico dient te blijven. Hij zal derden moeten inschakelen om zijn dieren te verzorgen of weg te halen.
4.20.
Ook voor het onderhoud van zijn perceel zal [eiser] derden moeten inschakelen. Hij dient zich te realiseren dat hij het perceel uiteindelijk ofwel zal moeten laten afbouwen ofwel zal moeten verkopen, en dat hij verder geen andere opties heeft dan te wachten tot het moment dat [gedaagden] (de heer en/of mevrouw) niet langer op [adres] woonachtig zal zijn; alsdan vervalt het verbod immers van rechtswege omdat [gedaagden] daarbij dan geen belang meer heeft. Nu het advies op dit punt ongeclausuleerd is gegeven ziet de rechtbank aanleiding het advies in die zin aan te passen.
4.21.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gezondheidscentrum zich bevindt in het gebied waarvoor het gebiedsverbod geldt voor [eiser]. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in het kort geding op 3 juni 2016 heeft [gedaagden] verklaard dat hij, zolang [eiser] niet de [weg] in [woonplaats] oversteekt, geen gevolgen zal verbinden aan een bezoek van [eiser] aan het gezondheidscentrum.
4.22.
De rechtbank ziet aanleiding het advies ook op dit laatste onderdeel bij te stellen. Op grond van het vorenstaande wordt geoordeeld dat op deze ondergeschikte onderdelen aanleiding bestaat het advies te vernietigen. Uit hetgeen hiervoor verder is overwogen volgt dat er geen grond bestaat om het advies nog verder aan te tasten.
De tot vernietiging strekkende vordering in conventie van [eiser] is derhalve gedeeltelijk toewijsbaar, op de wijze als hierna te vermelden.
4.23.
[eiser] zal, als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij in conventie worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Door [gedaagden] is weliswaar in reconventie bij vermeerdering van eis, maar naar verstaan wordt: tevens in conventie gevorderd dat daarbij uitgegaan zal worden van de werkelijk door hem gemaakte proceskosten aangezien [eiser] hem “meermalen op kosten heeft gejaagd” door hem in verschillende procedures te betrekken. Door [eiser] is gevorderd dat de rechtbank de vermeerdering van eis buiten beschouwing zal laten als zijnde strijdig met de goede procesorde. In dit betoog wordt [eiser] niet gevolgd. De akte wijziging eis is door [gedaagden] tijdig voor de comparitie van partijen ingediend, zodat [eiser] voldoende tijd heeft gehad zich tegen deze eisvermeerdering te verweren en niet in zijn belangen is geschaad. Om die reden wordt geoordeeld dat er geen sprake is van strijdigheid met de goede procesorde. [gedaagden] kan dan ook in de vermeerdering van zijn eis worden ontvangen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat er geen grond bestaat om in de onderhavige procedure de werkelijk door [gedaagden] gemaakte proceskosten toe te wijzen. Niet kan worden geoordeeld dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van procesrecht door in deze bodemzaak het (voor hem zeer verstrekkende) bindend advies ter toetsing aan de rechtbank voor te leggen. Dit was immers de enige mogelijkheid voor [eiser] om het bindend advies te laten toetsen. Er bestaat derhalve geen grond om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling overeenkomstig de daarvoor geldende liquidatietarieven, teminder nu het advies wel op enige, zij het ondergeschikte, onderdelen wordt aangetast.
4.24.
De gevorderde vergoeding voor de nakosten, alsmede de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zijn toewijsbaar.
4.25.
Hiervoor in 4.23 is reeds beslist dat de werkelijk door [gedaagden] in conventie gemaakte proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. In reconventie zal geen kostenveroordeling worden uitgesproken: inzake de gevorderde veroordeling van [eiser] tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten is in conventie al geoordeeld en de vordering in reconventie is ook voor het overige niet toewijsbaar, nu de rechtbank niet bevoegd is tot het geven van een verklaring voor recht dat het bindend advies wordt bekrachtigd, nog daargelaten dat niet valt in te zien welk belang [gedaagden] bij een dergelijke verklaring zou hebben. Waar [eiser] geen afzonderlijke verrichtingen heeft gedaan ter betwisting van de reconventionele vorderingen, bestaat geen grond een kostenveroordeling ten laste van [gedaagden] uit te spreken.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
vernietigt het bindend advies van mr. Frank Visser d.d. 22 april 2016, maar slechts in zoverre i) dat het [eiser] wél is toegestaan het in het verbodsgebied gelegen gezondheidscentrum te bezoeken, mits hij de [weg] in [woonplaats] niet oversteekt en ii) dat de duur van het in het advies gegeven verbod wordt beperkt tot de periode dat [gedaagden] (de heer en/of mevrouw) op [adres] woonachtig zal zijn, met instandhouding van het bindend advies voor het overige;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 288,-- aan verschotten en op € 904,-- ( 2 punten à € 452,--) aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart vorenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat, indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
in reconventie
5.5.
wijst het gevorderde af;
5.6.
verstaat dat geen kostenveroordeling behoeft te worden uitgesproken.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 1155