ECLI:NL:RBNHO:2017:1516

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
5585005 / OA VERZ 16-456
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van de arbeidsovereenkomst na ontslag met toestemming van het UWV afgewezen op basis van bedrijfseconomische omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot herstel van de arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap Oilily World B.V. [verzoeker] was in dienst als Creative Director en verzocht om zijn arbeidsovereenkomst te herstellen na een ontslag dat door het UWV was goedgekeurd. Oilily had de arbeidsovereenkomst opgezegd op basis van bedrijfseconomische redenen, maar [verzoeker] betwistte de rechtmatigheid van deze opzegging. Hij voerde aan dat er geen sprake was van een slechte financiële situatie en dat er mogelijkheden voor herplaatsing waren binnen de organisatie.

De kantonrechter heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen. De rechter oordeelde dat Oilily voldoende had aangetoond dat de functie van Creative Director was komen te vervallen door noodzakelijke bedrijfseconomische maatregelen. De financiële gegevens die door Oilily waren overgelegd, toonden aan dat er in de jaren voorafgaand aan het ontslag sprake was van negatieve bedrijfsresultaten, ondanks een stijgende omzet. De kantonrechter concludeerde dat de ontslagaanvraag van Oilily op een redelijke grond was gebaseerd, zoals vereist door de wet.

Wel werd Oilily veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 8.831,- aan [verzoeker], aangezien dit bedrag al was erkend door de werkgever. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 5585005 /OA VERZ 16-456
Uitspraakdatum: 23 februari 2017
Beschikking in de zaak van:
[naam verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. A.W.J.D. Ray-Engels
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Oilily World B.V.
gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: Oilily
gemachtigde: mr. W.J.F. Nieuwenhuis

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan, om Oilily te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen en Oilily te veroordelen om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen. Oilily heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 26 januari 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brieven van 20 januari, 24 januari en 25 januari 2017 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op 21 november 1956, is op 10 februari 2014 in dienst getreden bij Oilily, aanvankelijk voor de duur van 12 maanden en per 10 februari 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Blijkens de arbeidsovereenkomst is [verzoeker] in dienst getreden in de functie van Creative Director, tegen een salaris van € 9.500,- bruto per maand.
2.2.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft op 27 september 2016 de (volledige) aanvraag voor een ontslagvergunning voor [verzoeker] van Oilily ontvangen. [verzoeker] heeft zich op 28 september 2016 ziekgemeld en is thans nog arbeidsongeschikt.
2.3.
Het UWV heeft bij besluit van 29 november 2016 aan Oilily toestemming verleend voor opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Oilily heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 30 november 2016 opgezegd, met ingang van 1 januari 2017.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
primair:Oilily te veroordelen de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017 te herstellen;
subsidiair:Oilily te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen met ingang van een door de kantonrechter te bepalen datum en voorzieningen te treffen ter zake van de rechtsgevolgen van de overeenkomst over de periode vanaf 1 januari 2017 tot de datum dat het dienstverband weer zal zijn hersteld;
primair en subsidiair:-Oilily te verplichten binnen 24 uur na betekening van de te geven beschikking de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te herstellen, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 2.500,- per dag of gedeelte van de dag dat Oilily in gebreke blijft;
-Oilily te verplichten binnen 24 uur na betekening van de te geven beschikking het achterstallig salaris, vermeerderd met vakantiebijslag en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging aan [verzoeker] te voldoen;
-Oilily te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 8.831,- bruto als transitievergoeding;
-Oilily te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] het volgende ten grondslag. Oilily heeft in de ontslagprocedure bij het UWV niet aangetoond of onderbouwd dat sprake is van een slechte of slechter wordende financiële situatie. [verzoeker] wijst in dit verband met name op het positief eigen vermogen en op de positieve omzetontwikkelingen, over de jaren 2013 tot en met 2016. De door Oilily aangevoerde financiële gegevens zijn niet op juistheid te controleren, nu de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders (AVA) of een accountant ontbreekt. Ook is bij de presentatie en beoordeling van de financiële gegevens onvoldoende in aanmerking genomen dat sprake is van een concernverhouding. Indien de financiële situatie daadwerkelijk zo slecht zou zijn, valt niet te verklaren dat aan [verzoeker] in februari 2016 een vast contract is aangeboden. Het UWV heeft miskend dat Oilily feitelijk heeft aangestuurd op een reorganisatie. Dit is echter niet als ontslaggrond aangevoerd. Ten onrechte heeft het UWV overwogen dat het niet mogelijk zou zijn om [verzoeker] te herplaatsen. Voor de functie van Senior Designer Women’s Wear (SDWW) bestond een vacature, deze functie is voor [verzoeker] passend te achten, nu [verzoeker] tevens de functie van SDWW vervulde. Oilily heeft geen enkele inspanning verricht inzake interne of externe herplaatsing, terwijl er wel degelijk herplaatsingsmogelijkheden zijn. Ook bij het onderzoeken van herplaatsingsmogelijkheden is onvoldoende rekening gehouden met het concernverband. Verder voert [verzoeker] aan dat Oilily bij haar ontslagaanvraag een valse reden heeft aangevoerd, nu de daadwerkelijke reden om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te beëindigen, verband houdt met een diepgeworteld familieconflict. [verzoeker] merkt tot slot op, dat hij de drijvende kracht was achter de damescollectie van Oilily en dat hij ten aanzien van deze collectie een nieuwe koers heeft ingezet, die ook in 2016 heeft geleid tot positieve omzetontwikkelingen. Als Creative Director heeft [verzoeker] nieuwe licentiehouders aangetrokken en heeft hij het merk Oilily beter op de kaart gezet. Om bij Oilily in dienst te kunnen treden heeft [verzoeker] afstand gedaan van zijn onderneming, die hij samen met zijn echtgenote als zelfstandig ondernemer exploiteerde. Aangezien hij slechts korte tijd als werknemer heeft gewerkt, kan hij nauwelijks terugvallen op sociale zekerheidsuitkeringen.

4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.
Oilily verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – het volgende aan. Het ontslagverzoek bij het UWV is gebaseerd op de resultaten van Oilily World B.V. en Oilily on Wheels B.V. over de boekjaren 2013 tot en met 2015, alsmede de cijfers tot en met augustus 2016 en een prognose voor heel 2016. Over deze jaren heeft Oilily forse verliezen geleden. Tevens voorzag Oilily voor 2017 een verlies van omstreeks € 501.000,- indien zij geen maatregelen zou treffen. In een algemene vergadering van aandeelhouders van 26 augustus 2016 heeft grootaandeelhouder Cakewalk B.V., in de persoon van bestuurder [bestuurder Cakewalk B.V.] , medegedeeld dat Cakewalk niet langer in staat en bereid is om de verliezen van Oilily aan te zuiveren. Aangezien Oilily de bestaande werkwijze niet kon handhaven zonder financiële steun van Cakewalk, moest zij ingrijpende kostenbesparende maatregelen nemen. Doordat in de afgelopen jaren Cakewalk veelvuldig vreemd vermogen aan Oilily heeft verstrekt, dat werd omgezet in eigen vermogen, resulteerde dit uiteindelijk in een positief eigen vermogen. Dit is echter geen indicatie voor een gezonde bedrijfsvoering. Ondanks omzetstijgingen bleven de kosten te hoog, hetgeen resulteerde in negatieve bedrijfsresultaten in de afgelopen jaren. Al in 2014 en 2015 heeft Oilily maatregelen getroffen om de bedrijfseconomische positie te verbeteren. In het kader van deze maatregelen is [verzoeker] in 2014 aangenomen als Creative Director, om de verschillende productlijnen binnen Oilily weer dichter bij elkaar te brengen en zodoende de verkoop te intensiveren. Gegeven de mededeling van [bestuurder Cakewalk B.V.] in de vergadering van 26 augustus 2016, moest Oilily nog verder snijden in de kosten. Om het door Cakewalk gestelde doel te bereiken moet in 2017 minimaal een bedrag van omstreeks € 550.000,- worden bespaard. De AVA van Oilily heeft het aan [bestuurder van Oilily] , bestuurder van Oilily, overgelaten om de bezuinigingen door te voeren. Hij heeft een saneringsplan opgesteld, op grond waarvan € 105.000,- aan overige kosten bespaard zouden moeten worden en € 445.000,- aan personele lasten. Op grond van dit bezuinigingsplan is [verzoeker] voor ontslag voorgedragen. De functie van Creative Director is in dit plan geheel komen te vervallen. De coördinerende rol die deze functie met zich brengt is, door een samenloop van omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking gekomen. [verzoeker] gaf uiteindelijk geen leiding (meer) aan een team van ontwerpers, maar ontwierp vooral zelf de damescollectie. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot het besluit om de functie te laten vervallen. [verzoeker] is echter nooit als SDWW aangesteld. Dat hij, naast zijn functie van Creative Director enige tijd werkzaamheden als ontwerper van de damescollectie heeft verricht, kan daaraan volgens Oilily niet afdoen.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst zal worden hersteld, verzoekt Oilily bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek om terugbetaling van de aan [verzoeker] uitbetaalde transitievergoeding van € 8.831,- te vermeerderen met rente en kosten.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Oilily moet worden veroordeeld om de arbeidsovereenkomst te herstellen. Daarnaast is aan de orde de vraag of Oilily moet worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.831,- aan transitievergoeding.
5.2.
De kantonrechter zal, alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan, ingaan op de stelling van [verzoeker] dat het UWV de ontslagaanvraag niet in behandeling had mogen nemen, omdat de algemeen directeur/statutair bestuurder van Oilily, [bestuurder van Oilily] , niet bevoegd was om de ontslagaanvraag te doen. [verzoeker] doet in dit verband een beroep op een directiestatuut van Oilily van 2 juli 2009, waaruit volgens [verzoeker] volgt dat voor het starten van juridische procedures een beslissing van de AVA vereist is. Oilily betwist dat het directiestatuut bestaat en geldt voor Oilily en beroept zich op de statuten van Oilily, zoals deze op 30 september 2015 voor het laatst opnieuw zijn opgesteld. Op grond van artikel 8.7 van deze statuten is de bestuurder volgens Oilily volledig bevoegd die maatregelen te nemen die hij in het belang van de bedrijfsvoering noodzakelijk acht, waaronder het doen van aanvragen van een ontslagvergunning.
5.3.
In het statuut waarop [verzoeker] zich beroept, het directie statuut Oilily World B.V. van 2 juli 2009, is de volgende bepaling opgenomen:
De directie is algemeen verantwoordelijk en zelfstandig bevoegd voor het beleid van de onderneming doch dient ten allen tijde rekening te houden met de volgende beperkingen die zijn vastgesteld door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AvA):(…)5. Het opstarten van juridische procedures.
(…)Deze zaken dienen te worden beslist door de AvA met een normale meerderheid van stemmen op gedocumenteerde voorstellen van de directie(…)
In artikel 8.7 lid 3.1.a van de statuten van Oilily, zoals deze luiden na de statutenwijziging van 30 september 2015, is ten aanzien van de besluiten van aandeelhouders het volgende bepaald:
De algemene vergadering besluit tot:1. juridische fusie2. juridische splitsing3. wijziging van de statuten4. ontbinding
(…)
In artikel 9.5 van de statuten is ten aanzien van de goedkeuring van bestuursbesluiten het volgende bepaald:
1. De algemene vergadering kan in een daartoe strekkend besluit duidelijk te omschrijven besluiten van het bestuur aan haar goedkeuring onderwerpen. Een dergelijke besluit wordt onmiddellijk aan het bestuur meegedeeld.2.Het ontbreken van goedkeuring van de algemene vergadering tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur of de bestuurders niet aan.
De kantonrechter is van oordeel dat uit artikel 8.7 van de statuten van Oilily van 30 september 2015, niet eenduidig kan worden opgemaakt dat besluiten van de AVA zich beperken tot de onder 1 tot en met 4 genoemde onderwerpen, zoals door Oilily betoogd. Voorts volgt uit artikel 9.5 lid 1 van de statuten dat de AVA in een daartoe strekkend besluit duidelijk te omschrijven besluiten van het bestuur aan haar goedkeuring kan onderwerpen. Voor zover het directiestatuut van 2 juli 2009 thans nog gelding zou hebben en zou moeten worden aangemerkt als een zodanig besluit van de AVA, geldt echter op grond van artikel 9.5 lid 2, dat het ontbreken van goedkeuring van de AVA op grond van artikel 9.5 lid 1, de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuurders niet aantast. Het ontbreken van toestemming van de aandeelhouders, voor zover dit vereist zou zijn, maakt dan ook niet dat bestuurder [bestuurder Oilily] Oilily onbevoegdelijk heeft vertegenwoordigd bij het doen van de ontslagaanvraag. Het UWV kon dan ook tot een inhoudelijke beoordeling van de ontslagaanvraag overgaan.
5.4.
Uit artikel 7:682 lid 1 onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV, de werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen, indien de opzegging in strijd is met onder meer artikel 7:669 lid 1 jo. lid 3 sub a, BW. Uit deze wettelijke bepalingen, nader uitgewerkt in de Ontslagregeling (Stcrt. 2015/12685) vloeit voort dat de werkgever bij een ontslagaanvraag op grond van bedrijfseconomische redenen aannemelijk dient te maken, dat voor opzegging van de arbeidsovereenkomst een redelijke grond aanwezig is in die zin dat (i) er structureel arbeidsplaatsen vervallen door bedrijfsbeëindiging of door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering, (ii) de juiste volgorde voor ontslag is vastgesteld en (iii) er geen mogelijkheden zijn om de werknemer binnen een redelijke termijn (al dan niet met scholing) te herplaatsen in een andere passende functie binnen de onderneming of groep.
5.5.
De kantonrechter zal alvorens te beoordelen of voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst een redelijke grond aanwezig is, ingaan op de stelling van [verzoeker] dat het UWV heeft miskend dat Oilily onderdeel is van een concerngroep, bestaande uit meerdere vennootschappen. Nu Oilily deel uitmaakt van een groep van ondernemingen, dienen volgens [verzoeker] bij een ontslag om bedrijfseconomische redenen ook de financiële (kern)gegevens van de groep te worden aangeleverd. Voorts dient het concernverband te worden betrokken bij de beoordeling van de verrichte herplaatsingsinspanningen. Oilily heeft hiertegen aangevoerd dat Oilily geen onderdeel uitmaakt van een groep en alleen een rechtens relevante band heeft met dochtervennootschap Oilily on Wheels B.V. Het enkele feit dat met andere rechtspersonen overeenkomsten zijn aangegaan, maakt niet dat sprake is van een economische eenheid. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van artikel 2:24b BW en artikel 1 sub e van de Ontslagregeling is als groep aan te merken een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Volgens dit artikel moet in dit verband sprake zijn van een centrale leiding over de organisatorisch met elkaar verbonden vennootschappen. Van een dergelijke centrale leiding is echter niet gebleken. De stellingen van [verzoeker] , zoals ter zitting naar voren gebracht, dat bestuurder [bestuurder Oilily] , vanwege zijn invloed feitelijk als centrale leiding is aan te merken en grootaandeelhouder [bestuurder Cakewalk B.V.] ook als zodanig is te beschouwen vanwege zijn verwevenheid met diverse vennootschappen kunnen hieraan niet afdoen. De kantonrechter zal bij de beoordeling van de bedrijfseconomische situatie dan ook uitgaan van de financiële gegevens ten aanzien van Oilily en voor zover relevant, Oilily on Wheels B.V.
5.6.
Alvorens te komen tot een beoordeling van de aangevoerde ontslagredenen, moet worden vastgesteld in welke functie [verzoeker] bij Oilily werkzaam was. [verzoeker] heeft gesteld dat hij in de loop van 2014 ook de functie van SDWW is gaan vervullen, toen de werknemer die deze functie vervulde, vertrok. Oilily heeft aangevoerd dat [verzoeker] weliswaar werkzaamheden als ontwerper van de damescollectie heeft verricht en dat dit ook deel uitmaakte van zijn werkzaamheden als Creative Director, maar dat deze ontwerpwerkzaamheden niet als kernactiviteit van zijn functie zijn aan te merken. In de functie van Creative Director maakte hij deel uit van het management team en dit was, ook qua beloning, een zwaardere functie dan de functie van SDWW, nu [verzoeker] als Creative Director een coördinerende rol had en hij verantwoordelijk was voor het design in alle collecties van Oilily, dus niet alleen de damescollectie.
Uit de arbeidsovereenkomst en overgelegde loonspecificatie volgt dat [verzoeker] bij Oilily in dienst is getreden in de functie van Creative Director. Voor zover [verzoeker] (daarnaast) ook werkzaamheden als ontwerper heeft verricht, maakt dit echter naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de functie van SDWW bij de beoordeling van de ontslagaanvraag (mede) tot uitgangspunt moet worden genomen. Oilily heeft op basis van de functieomschrijvingen van beide functies, zoals overgelegd bij de ontslagaanvraag, aannemelijk gemaakt dat de functie van SDWW een andere functie betreft, zonder leidinggevende en coördinerende taken en met een lagere salariëring. De functie van Creative Director, dient dan ook te gelden als uitgangspunt voor de beoordeling van de vraag of Oilily ten aanzien van [verzoeker] voldoende herplaatsingsinpanningen heeft verricht.
5.7.
Kern van het geschil betreft de vraag of Oilily voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de functie van Creative Director is komen te vervallen vanwege maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering. Oilily heeft ter onderbouwing van de noodzaak van de te nemen maatregelen, financiële gegevens van de onderneming over de jaren 2013 tot en met 2015 overgelegd, de voorhanden zijnde gegevens over 2016 en een prognose over een deel van 2016 en 2017. Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat de overgelegde stukken niet van een accountantsverklaring of goedkeuring van de AVA zijn voorzien, geldt dat in de ontslagprocedure bij het UWV Oilily alsnog ten aanzien van 2015 de financiële gegevens, voorzien van een accountantsverklaring, heeft overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Oilily hiermee dan ook aan haar verplichting om de bedrijfseconomische situatie met voldoende financiële stukken te onderbouwen, voldaan. Dat deze financiële gegevens, zoals [verzoeker] betoogt, door een andere accountant zouden zijn beoordeeld die zou hebben geconcludeerd dat van een slechte/verslechterende financiële geen sprake is, kan hieraan niet afdoen, nu de rapportage van deze accountant niet in het geding is gebracht.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat Oilily op basis van de ingediende financiële gegevens en de daarbij gegeven toelichting, voldoende heeft aangetoond dat, ondanks een stijgende omzet, Oilily in de jaren 2013 tot en met 2015 steeds een negatief bedrijfsresultaat heeft behaald. In dit beeld passen ook de maatregelen genomen in het jaar 2014, in het kader waarvan [verzoeker] in dienst is getreden als Creative Director, met het doel om de organisatie efficiënter te organiseren en daarmee winstgevender te maken. Uit de financiële gegevens is voorts genoegzaam gebleken dat de vermogenspositie “gezond” werd gehouden door verstrekking van vreemd vermogen door Cakewalk en het vervolgens omzetten daarvan in eigen vermogen. Dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] in februari 2016 nog is omgezet in een contract voor onbepaalde tijd, lijkt weliswaar strijdig met de aanvraag van de ontslagvergunning in september 2016, echter deze “koerswijziging” valt, zoals door Oilily toegelicht, te verklaren uit het feit dat naar aanleiding van de AVA op 26 augustus 2016 verdere kostenbesparende maatregelen genomen moesten worden, omdat grootaandeelhouder Cakewalk te kennen had gegeven de verliezen van Oilily niet langer op te willen vangen. In dit kader is voorts nog als redengevend voor het ontslag aan te merken dat Oilily ervoor heeft gekozen om het relatief grote managementteam (vijf leden, op een personeelsbestand van 33 medewerkers) terug te brengen tot twee leden te weten [bestuurder van Oilily] , bestuurder en [naam] , HR/Finance Manager. [verzoeker] heeft ter zitting weliswaar gesteld dat [naam] na zijn ontslag is aangetreden in het managementteam, echter uit de bij het UWV ingediende stukken blijkt dat [HR/Finance Manager] al ten tijde van de ontslagaanvraag deel uitmaakte van het managementteam. Verder is niet gebleken dat na het ontslag van [verzoeker] , anderen voor zijn functie in aanmerking zijn gebracht. Oilily heeft erkend dat zij, nadat [verzoeker] zich arbeidsongeschikt had gemeld, een zzp-er heeft aangetrokken om het ontwerp van de collectie voort te zetten. Deze zzp-er is echter, zoals door Oilily is gesteld en door [verzoeker] niet is betwist, niet als Creative Director aangesteld. Na het ontslag van [verzoeker] heeft Oilily geworven voor de vacature van SDWW. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.6., is deze functie voor [verzoeker] echter niet als passend aan te merken, nu dit een andere functie betreft, met een lager bijbehorend salaris. Oilily heeft dan ook voldoende onderbouwd dat de functie van [verzoeker] noodzakelijkerwijs kwam te vervallen, dat hij niet voor herplaatsing in de functie van SDWW in aanmerking kwam en dat er ook overigens voor [verzoeker] geen andere passende functie beschikbaar was binnen haar onderneming.
5.9.
Gelet op voorgaande overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat Oilily voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de functie van Creative Director is komen te vervallen vanwege maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering. Oilily heeft met de ingediende stukken en daarop gegeven toelichtingen de financiële noodzaak om tot het laten vervallen van de functie van [verzoeker] over te gaan, voldoende onderbouwd. Dat de familieverhoudingen binnen de onderneming niet goed zijn, is niet in geschil, maar Oilily heeft genoegzaam aangetoond dat de ontslagaanvraag van [verzoeker] los staat van de familieverhoudingen. [verzoeker] heeft tot slot nog aangevoerd dat de ontslagaanvraag is gedaan in strijd met redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter onderkent dat het ontslag, onder meer in financieel opzicht, voor [verzoeker] zeer nadelige gevolgen heeft. Dit maakt echter niet dat Oilily om die reden niet tot een ontslagaanvraag kon overgaan. Het feit dat [verzoeker] in 2014 ertoe heeft besloten om zijn eigen onderneming te beëindigen en bij Oilily in dienst te treden, is een keuze die niet voor rekening of risico van Oilily komt.
5.10.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, moet worden geconcludeerd dat Oilily aan de aanvraag tot het verlenen van een ontslagvergunning een redelijke grond zoals geformuleerd in artikel 7:669 lid 3 sub a BW ten grondslag heeft gelegd. Van een opzegging door Oilily in strijd met artikel 7:669 lid 1 BW is dan ook geen sprake. Voor toewijzing van het verzoek om herstel van de arbeidsovereenkomst bestaat geen grond.
5.11.
Aangezien Oilily heeft erkend dat zij, in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] een transitievergoeding van € 8.331,- bruto verschuldigd is, ligt het verzoek op dit punt dan ook voor toewijzing gereed. Nu Oilily ter zitting heeft gesteld dat zij op 25 januari 2017 het bedrag van de transitievergoeding aan [verzoeker] heeft overgemaakt, zal Oilily tot betaling worden veroordeeld in die zin dat reeds verrichte betalingen op het toe te wijzen bedrag in mindering zullen strekken.
5.12.
Gezien de aard van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van deze procedure te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
het voorwaardelijk tegenverzoek
5.13.
Nu hiervoor ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet zal worden hersteld, is de voorwaarde waaronder het tegenverzoek is ingediend niet vervuld. Op het tegenverzoek behoeft daarom niet te worden beslist.
6. De beslissing
De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
wijst het verzoek af, behoudens waar het gaat om de transitievergoeding;
6.2.
veroordeelt Oilily om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 8.831,- bruto,
waarbij reeds door Oilily terzake van de transitievergoeding verrichte betalingen op dit bedrag in mindering zullen strekken;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç, kantonrechter en op 23 februari 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter