ECLI:NL:RBNHO:2017:1388

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
14/810493-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en witwassen van aanzienlijke geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering in dienstbetrekking en witwassen. De verdachte, geboren op een onbekende datum en ingeschreven op een onbekend adres, was werkzaam als administrateur en had zich gedurende een periode van meer dan vier maanden aanzienlijke geldbedragen toegeëigend die toebehoorden aan zijn werkgever, [benadeelde 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen, in totaal ongeveer € 286.000, heeft verduisterd. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die vrijspraak heeft gevorderd voor de onder 2 ten laste gelegde diefstal, maar voldoende bewijs zag voor de verduistering en het witwassen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte de bedragen rechtmatig had verkregen en dat er geen sprake was van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal en het witwassen, maar heeft de verduistering bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd, en heeft een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een taakstraf van 180 uur opgelegd. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat deze reeds door de civiele rechter waren behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/810493-12 (P)
Uitspraakdatum: 21 februari 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 oktober 2016 en 7 februari 2017 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2].

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 7 november 2012 te [plaats], [plaats], en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (totaalbedrag ongeveer 286.000 Euro) en/of een of meer bankpas(sen) in elk geval enig geldbedrag en/of enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als administrateur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2:
Primair
hij op of omstreeks 9 februari 2011, althans in of omstreeks de maand februari 2011, in de gemeente Zeist, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) [totaalbedrag 12.500 euro], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair
hij op of omstreeks 9 februari 2011, althans in of omstreeks de maand februari 2011, op een of meer verschillende tijdstippen in de gemeente Zeist, in elk geval in Nederland. (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) [totaalbedrag 12.500 euro], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene die voor [benadeelde 2] (gedeeltelijk) de fiscale en/of (andere) financiële zaken regelde, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2012 tot en met 1 november 2012, te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een personenauto, merk Mercedes, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een personenauto, merk Mercedes, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde diefstal dan wel verduistering van geldbedragen van [benadeelde 2]. Wel is er voldoende bewijs voor de onder 1 ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking, namelijk voor de periode van 25 juni 2012 tot en met 7 november 2012 en tot een bedrag van € 258.790,91 alsmede voor het onder 3 ten laste gelegde witwassen, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft zich in zijn pleidooi op het standpunt gesteld dat een aantal bankoverschrijvingen, verricht door verdachte, vergoedingen zijn voor door verdachte verrichte werkzaamheden voor [benadeelde 1].. Deze betalingen zijn destijds geaccordeerd door de voormalig beheerder van [benadeelde 1], de heer P. [getuige 1]. Niet gezegd kan worden dat verdachte deze bedragen wederrechtelijk heeft verkregen. Het gaat in dit geval om de volgende betalingen die in het excelbestand zijn opgenomen, welke bestand als bijlage op bladzijde 3 van het aanvullende proces-verbaal [1] is opgenomen:
- op 26 mei 2012 (2012/RvZ/603) een bedrag van € 12.376,-
- op 23 juli 2012 (2012/RvZ/712) een bedrag van € 4.760,-
- op 21 september 2012/RvZ/901) een bedrag van € 4.760,-
- op 23 oktober 2012 (R. van Zuijlen) een bedrag van € 7.530,-.
In aanvulling daarop heeft de raadsman bepleit dat ook de betaling van een bedrag van € 11.616,- op 25 oktober 2012 rechtmatig is uitgekeerd, hoewel niet aantoonbaar geaccordeerd, nu de beschrijving daarvan, 2012/RvZ/603, overeenkomt met de eerder genoemde uitgekeerde salariëring. Ook de bedragen van € 3.872,- en € 2.500,- van respectievelijk 19 oktober 2012 en 23 oktober 2012 in genoemd excelbestand kunnen naar het oordeel van de raadsman als vergoeding voor verrichte werkzaamheden worden aangemerkt. Ook voor de kleinere bedragen die zijn genoemd in het excelbestand staat niet vast dat deze wederrechtelijk zijn toegeëigend. Niet uitgesloten kan worden dat deze betalingen ook door de beheerder [getuige 1] zijn geaccordeerd.
Ten aanzien van pinopnames in Antalya op 11 augustus 2012 (5 x € 200,-), de overschrijvingen naar [bedrijf 1] op 17 oktober 2012 ( € 3.872,- ) en 25 oktober 2012 (€ 7.500,-), de overschrijvingen op 26 oktober 2012 ( 2 x € 10.000,- en 1 x € 30.000,-) als ook ten aanzien van de overschrijvingen vanaf de Triodosrekeningen naar [bedrijf 2] en [bedrijf 1], hetgeen een totaalbedrag betreft van € 194.242,-, refereert de raadsman zich ten aanzien van de wederrechtelijkheid daarvan aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair:
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit. Verdachte heeft stellig ontkend in totaal € 12.500,- zonder toestemming van aangever [benadeelde 2] naar zijn eigen rekening te hebben overgemaakt. [benadeelde 2] heeft zelf die bedragen aan hem overgemaakt. Deze betalingen door [benadeelde 2] aan verdachte kunnen worden verklaard door de overname van een aantal BV’s, inventaris, apparatuur en kunst, zoals verdachte heeft gesteld. Steunbewijs voor de stelling van [benadeelde 2], dat verdachte zich deze bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend, ontbreekt in het dossier.
Ten aanzien van feit 3:
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er een zo nauw verband is tussen de verkrijging van de gelden middels eigen misdrijf en de aanschaf van de Mercedes met diezelfde gelden, dat er geen sprake is van een op de verhulling van de criminele herkomst gerichte handeling. Het ten laste gelegde kan dan ook niet worden gekwalificeerd als witwassen en dat heeft tot gevolg dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.2.
VrijspraakDe rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [benadeelde 2] onvoldoende wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, in die zin dat sprake is van verduistering van een geldbedrag, op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feit 1:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzittingen van 18 oktober 2016 en
7 februari 2017 afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [getuige 2] d.d. 26 oktober 2012 (dossierpagina20 tot en met 22);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant F. Veenstra d.d. 20 januari 2016 (dossierpagina 1 en 2 aanvullend pv);
  • schriftelijke bescheiden, zijnde het als bijlage bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen van verbalisant F. Veenstra opgenomen excelbestand en de bankafschriften van Rabobank en Triodos Bank (pagina’s 3 tot en met 43);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 13 november 2012 (dossierpagina 26 tot en met 28);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris d.d. 27 januari 2015;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten F. Veenstra en W.R. Gatowinas d.d. 6 november 2012 (dossierpagina 47 en 48);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 7 november 2012 (dossierpagina 115 tot en met 118);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 14 november 2012 (dossierpagina 122 tot en met 125);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 22 november 2012 (dossierpagina 129 tot en met 131);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1]. [getuige 1] d.d. 30 juni 2015(dossierpagina 19 tot en met 23 aanvullend pv.);
Feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzittingen van 18 oktober 2016 en
  • 7 februari 2017 afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [getuige 2] d.d. 26 oktober 2012 (dossierpagina 20 tot en met 22);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant M.C.A. Kaptein d.d. 31 oktober 2012 (dossierpagina 17 en 18;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris d.d. 27 januari 2015;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten F. Veenstra en W.R. Gatowinas d.d. 6 november 2012 (dossierpagina 47 en 48);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 7 november 2012 (dossierpagina 115 tot en met 117);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 14 november 2012 (dossierpagina 122 tot en met 125).
3.4.
Bewijsoverweging
Feit 1:
Verdachte heeft verklaard dat de bedragen die op 22 mei 2012 ( € 4.760,-), 25 juni 2012 (€ 12.376,-), 23 juli 2012 ( € 4.760,-), 21 september 2012 ( € 4.760,-) en 23 oktober 2012 ( € 7.530,-), zijn overgemaakt zijn salaris betreft voor zijn werkzaamheden bij de [benadeelde 1] (later [benadeelde 1] ), die door hem waren gefactureerd en die door de toenmalig beheerder [getuige 1]. [getuige 1] voor akkoord zijn getekend. Evenals de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat deze bedragen onrechtmatig zijn verkregen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat het totale bedrag van € 286.000,-, zoals ten laste gelegd, door verdachte is verduisterd.
Onder verwijzing naar de referte van de verdediging ten aanzien van een bedrag van
€ 194.242,- stelt de rechtbank vast dat de verduistering in dienstbetrekking, zoals door verdachte erkend, een in totaal zeer omvangrijk geldbedrag betreft.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 25 juni 2012 tot en met 7 november 2012 te [plaats], [plaats], en elders in Nederland, telkens opzettelijk geldbedragen, die toebehoorden aan [benadeelde 1], en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als administrateur, onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Feit 3:
hij in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 1 november 2012, te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, een personenauto, merk Mercedes, heeft verworven, voorhanden heeft
gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat bovenomschreven personenauto - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van feit 3:
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde onder 3 niet gekwalificeerd kan worden als witwassen, als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht. Uit de stukken en het onderzoek op de terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte in het bijzijn van getuigen de auto heeft gekocht met door hem kort tevoren uit eigen misdrijf verkregen gelden. Er is reeds blijkens een aanvullende betaling door overschrijving van een groot bedrag van de rekening van dezelfde benadeelde naar de rekening van het autobedrijf geen sprake van een op verhulling van de criminele herkomst gerichte handeling. Nu het bewezenverklaarde onder 3 niet tot een strafbaar feit kan leiden, dient de verdachte voor dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het bewezen verklaarde
onder 1levert op:
Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De psychiater dr. T.W.D.P. van Os heeft in zijn rapport van 30 januari 2017 geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het onder 1 ten laste gelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte onder bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel de door de Reclassering Nederland in haar rapport van 1 februari 2017 geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, voor het bewezenverklaarde onder 1, een passende strafmodaliteit is. Bij het bepalen van de straf dient de rechtbank rekening te houden met de ouderdom van de feiten en de persoon van verdachte. Daarnaast dient de rechtbank volgens de verdediging rekening te houden met het feit dat verdachte in een andere zaak 579 dagen te lang in voorlopige hechtenis heeft gezeten, hetgeen hem langdurig heeft gehinderd zijn leven weer op te bouwen.
Tenslotte dient de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening te houden met het civiele vonnis waarbij verdachte is veroordeeld tot het terugbetaling van het aanzienlijke bedrag van ruim € 210.000,- aan de benadeelde [benadeelde 1] te [plaats].
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier en een halve maand meermalen schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Hij heeft zich als administrateur van de [benadeelde 1] te [plaats] (thans [benadeelde 1] ) aanzienlijke geldbedragen wederrechtelijk toegeëigend. Door zijn handelen heeft hij het door de [benadeelde 1] in hem gestelde vertrouwen ernstig beschaamd. Het gaat om ernstige feiten en om een zeer fors benadelingsbedrag.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 oktober 2016, waaruit blijkt dat de verdachte
nahet plegen van de onderhavige feiten twee maal is veroordeeld.
- het psychiatrisch rapport gedateerd 30 januari 2017 van de psychiater dr. T.W.D.P. van Os. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Er is bij onderzochte sprake van een ziekelijke stoornis te weten een bipolaire I stoornis. Daarnaast is er sprake van een stoornis in alcoholgebruik, samenhangend met een manische ontremming. Het is zeer waarschijnlijk dat er sprake was van een (hypo)manische ontremming voorafgaande en ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen. Deze ziekelijke stoornis beïnvloedde onderzochte’s gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
Onderzochte ontwikkelde een manische ontremming waarschijnlijk als gevolg van stressfactoren zoals de relatie die werd beëindigd, de werkzaamheden voor de [benadeelde 1] waarbij veel werk op zijn bord kwam en waarschijnlijk ook omdat hij medicatie ontrouw was. De manische ontremming ging opnieuw gepaard met een toegenomen energie en activiteit met een opgeblazen gevoel van eigenwaarde, of grandiositeit, verminderde slaapbehoefte en doelgerichte activiteiten zowel op het werk als seksueel, met activiteiten waarbij een grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen zoals ongeremde koopwoede, seksuele onbezonnenheid of onbezonnen zakelijke investeringen.
De manische ontremming had een belangrijke doorwerking in de aan verdachte ten laste gelegde feiten, indien bewezen.
Onderzoeker adviseert onderzochte voor de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen, als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De belangrijkste risicofactor voor recidive is de (hypo)manische ontremming en een versterking daarvan door het daarmee samenhangende alcoholgebruik. Met name een toename van zijn sociaal isolement is ook een risicofactor. Een beschermende factor is zijn intelligentie en zijn optimisme.
Zonder behandeling blijven de risicofactoren, die van belang zijn in de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen, onveranderd. Een behandeling en begeleiding is noodzakelijk om de kans op herhaling zoals het hem tenlastegelegde binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Onderzoeker adviseert dan ook een grotendeels voorwaardelijke detentie met als voorwaarden dat onderzochte zich onder toezicht stelt van de reclassering en zich houdt aan de aanwijzingen van deze instantie en een ambulante behandeling aangaat in een forensische setting (forensische polikliniek) waarbij aandacht is voor het delict scenario, voor zijn bipolaire stoornis en tevens aandacht is voor mogelijk middelengebruik en dreigend sociaal isolement.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 1 februari 2017 van mevr. M. Ruiter als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, waarin wordt geadviseerd verdachte te veroordelen tot een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, waarbij de volgende bijzondere voorwaarden worden geadviseerd:
- betrokkene moet zich binnen twee werkdagen na vonnis tussen 10.00 en 12.00 uur melden bij de Reclassering Nederland, locatie Nijmegen, Stieltjesstraat 1 waarna hij zich aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland zal houden, zo vaak en zo lang deze instelling dit nodig acht;
- betrokkene zal meewerken aan een intakeprocedure bij een (forensische) GGZ-instelling. Indien (psychiatrische) behandeling geïndiceerd wordt geacht, dan houdt betrokkene zich aan de afspraken en de aanwijzingen van de behandel instelling, zo lang als deze instelling dat nodig acht. De reclassering acht het daarbij van belang dat een medicamenteuze behandeling en/of een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis/stabilisatie kan plaatsvinden binnen een ambulant behandeltraject.
Met de conclusie van de psychiatrisch deskundige en de adviezen in bovengenoemde rapporten kan de rechtbank zich verenigen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts nog meegewogen dat hij, na het plegen van onderhavige feit, in een andere zaak gedurende 20 maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en uiteindelijk in die zaak in hoogste feitelijke instantie is veroordeeld tot slechts één maand gevangenisstraf. Al die tijd is de verdachte verstoken geweest van het verder opbouwen van een nieuwe toekomst, waarmee hij ten tijde van zijn arrestatie inmiddels een aanvang had gemaakt.
Ten slotte heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de ouderdom van het bewezenverklaarde feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Naast de algemene voorwaarden zullen aan deze voorwaardelijke straf de door de Reclassering Nederland en de psychiater voornoemd geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] Broederschapshuis heeft een vordering tot schadevergoeding van € 286.571,31 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden te vermeerderen met de kosten rechtsbijstand ad € 12.172,49.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu de benadeelde partij zich met de vordering tot de civiele rechter heeft gewend en deze rechter verdachte bij vonnis van 2 januari 2013 heeft veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 214.535,50. Daarnaast heeft de civiele rechter op 24 juli 2013 [bedrijf 2]-[bedrijf 2] en [bedrijf 1] B.V., waarvan verdachte destijds (middellijk) bestuurder was, veroordeeld tot terugbetaling aan de [benadeelde 1] van bedragen van respectievelijk € 78.630,- en € 64.612,-. In datzelfde vonnis is [betrokkene], de dochter van verdachte veroordeeld tot terugbetaling aan de [benadeelde 1] te [plaats] van een bedrag van € 25.959,89 nu verdachte van haar bankrekening gebruik heeft gemaakt voor het plegen van het feit.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu reeds door de civiele rechter over die vordering is beslist.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering, nu zij reeds een vordering had ingesteld bij de burgerlijke rechter en deze rechter reeds heeft beslist dat verdachte aansprakelijk is voor de schade en verdachte ook heeft veroordeeld tot betaling van het in rechte gevorderde bedrag.

8.Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 29.700,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op de gevorderde vrijspraak voor het feit waar de vordering betrekking op heeft.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich eveneens op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de door hem bepleitte vrijspraak.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter indienen.
9. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten briefpost, vermeld onder nummer 13 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dient te worden teruggegeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 321, 322 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Stelt vast dat het bewezen verklaarde onder 3 geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart bewezen dat verdachte onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen twee werkdagen na vonnis tussen 10.00 en 12.00 uur zal melden bij de Reclassering Nederland, locatie Nijmegen, Stieltjesstraat 1 waarna hij zich aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland zal houden, zo vaak en zo lang deze instelling dit nodig acht;
- zal meewerken aan een intakeprocedure bij een (forensische) GGZ-instelling. Indien (psychiatrische) behandeling geïndiceerd wordt geacht, dan houdt veroordeelde zich aan de afspraken en de aanwijzingen van de behandel instelling, zo lang als deze instelling dat nodig acht, ook indien deze behandeling/aanwijzingen inhoudt een medicamenteuze behandeling en/of een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis/stabilisatie binnen een ambulant behandeltraject.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
180 (éénhonderd tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] (thans [benadeelde 1] ) en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. H.E. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2017.

Voetnoten

1.Een geschrift, zijnde de als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 20 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant F. Veenstra opgenomen excelbestand (dossierpagina 3, aanvullend proces-verbaal).