Op 10 januari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A. van Lohuizen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland, vertegenwoordigd door R. Halfwerk. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag omgevingsvergunning voor het realiseren van een inrit ten behoeve van parkeerplaatsen op eigen terrein. De rechtbank constateert dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand.
Eisers hadden op 10 april 2015 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een inrit. De aanvraag werd op 6 augustus 2015 afgewezen, en het bezwaar van eisers werd op 2 februari 2016 ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 november 2016 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een verkeersdeskundige.
De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanleg van de uitrit de bruikbaarheid van de weg in gevaar zou brengen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat de motivering in beroep is hersteld. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 168,- aan eisers moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 januari 2017.