ECLI:NL:RBNHO:2017:11687

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
5570066
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake nalatenschap en erfrecht met betrekking tot de handtekening van de toeziend voogd

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit [echtgenote 4] en haar zoon [zoon echtgenote 4], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [zoon echtgenote 3], met betrekking tot een nalatenschap en de afwikkeling daarvan. De vordering is gebaseerd op een akte van deling uit 1994, waarin een schuld van [zoon echtgenote 3] aan [echtgenote 4 c.s.] is vastgelegd. De eisers stellen dat deze schuld opeisbaar is geworden na het overlijden van [de overledene/vader]. Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat de handtekening van de toeziend voogd, die akkoord zou zijn gegaan met de akte, vervalst is. De kantonrechter heeft de eisers toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat de handtekening van de toeziend voogd authentiek is en dat zij instemde met de rechtshandelingen zoals verwoord in de akte van 22 december 1994. De zaak is complex door de betrokkenheid van meerdere partijen en de juridische implicaties van de nalatenschap, waaronder de uitsluitingsclausule in het testament van [echtgenote 3]. De kantonrechter heeft de zitting voor bewijslevering vastgesteld op 7 juni 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5570066 CV EXPL 16-11158
Uitspraakdatum: 10 mei 2017
Vonnis in de zaak van:
[eiseres] , zowel privé als in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [de overledene]
[eiser]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
verder te noemen: [echtgenote 4] respectievelijk [zoon echtgenote 4] en gezamenlijk [echtgenote 4 c.s.]
gemachtigde: mr. P.R. Starink
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [zoon echtgenote 3]
gemachtigde: mr. K.R. Stephan

1.Het procesverloop

1.1.
[echtgenote 4 c.s.] hebben bij dagvaarding van 16 november 2016 een vordering tegen [zoon echtgenote 3] ingesteld. [zoon echtgenote 3] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 10 april 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [echtgenote 4 c.s.] en [zoon echtgenote 3] bij brieven van 4 april 2017 respectievelijk 13 februari 2017 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[de overledene] (hierna te noemen [de overledene/vader] ) is [in 2015] overleden. [de overledene/vader] was ten tijde van zijn overlijden in voor hem vierde echt en onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met [echtgenote 4] . [zoon echtgenote 4] is de zoon van [echtgenote 4] .
2.2.
[de overledene/vader] is in derde echt gehuwd geweest met [echtgenote 3] (hierna te noemen [echtgenote 3] ). Uit het huwelijk van [de overledene/vader] en [echtgenote 3] zijn twee kinderen geboren, te weten [dochter echtgenote 3] (hierna te noemen [dochter echtgenote 3] ) en [zoon echtgenote 3] .
2.3.
Het huwelijk tussen [de overledene/vader] en [echtgenote 3] is door overlijden van [echtgenote 3] [in 1992] ontbonden. Bij testament van 22 oktober 1991 heeft [echtgenote 3] haar kinderen tot enig erfgenaam benoemd. Voorts heeft zij ten gunste van [de overledene/vader] twee legaten gemaakt, waarbij [de overledene/vader] onder meer het vruchtgebruik van al haar baten kreeg en als hij over een specifiek goed wenste te beschikken hij dat dat goed tegen inbreng in de nalatenschap kon verkrijgen. Voorts heeft [echtgenote 3] in haar testament een zogenaamde uitsluitingsclausule opgenomen, inhoudende dat al hetgeen haar erfgenamen/legatarissen uit haar nalatenschap zullen verkrijgen niet zullen vallen in enige gemeenschap van goederen, waarin zij ooit gehuwd zullen zijn, noch voorwerp zullen uitmaken van enige verrekening op grond van door hen gemaakte of te maken huwelijkse voorwaarden. [toeziend voogd] (hierna te noemen [toeziend voogd] ) is als toeziend voogd benoemd over [dochter echtgenote 3] en [zoon echtgenote 3] .
2.4.
Op 20 december 1994 heeft de kantonrechter te Haarlem machtiging verleend voor het navolgende aan hem gedane verzoek van 15 december 1994 van notaris mr. A. Th. L. Hoekstra:
“(…) Als toelichting op het U hden ter goedkeuring toegezonden ontwerp akte van boedelscheiding kan ik u het volgende meedelen
De erflaatster (…) heeft enige maanden voor haar overlijden een nieuw testament gemaakt om te voorkomen dat de kinderen uit een ander huwelijk van haar echtgenoot het door haar opgebouwde kapitaal zouden verkrijgen.
Nu doet zich de vervelende omstandigheid voor dat haar dochter [dochter echtgenote 3] een acute lympatische leukamie heeft gekregen en haar levenseinde zeer nabij is. (…)Ik ben bij haar op bezoek geweest. (…) Zij en haar vader hebben met mij de mogelijkheden doorgenomen om tot een oplossing te komen. Het voorstel is om het gehele bezit van haar minderjarige broer te zetten onder het recht van vruchtgebruik ten behoeve van haar vader en haar erfdeel om te zetten in een vordering op haar broer opeisbaar als het vruchtgebruik vervalt
Als tweede verzoek van [dochter echtgenote 3] vraagt of zij van U toestemming kan krijgen delen van deze vorderingen (tot een belastingvrije kontante waarde) delen te schenken aan haar broer, haar vader, de nieuwe vriendin van haar vader en de zoon van die vriendin).”
Aan dit verzoek is gehecht de hierna onder 2.5 te noemen (concept) notariële akte van deling. Deze akte is voorzien van de handtekening van de kantonrechter onder vermelding “
gezien en geen bezwaar Haarlem, 20-12-1994”.
2.5.
Bij notariële akte van deling van 20 december 1994 is de nalatenschap van [echtgenote 3] afgewikkeld. Hierin staat onder meer het navolgende vermeld:|

(…) De komparanten verklaren met ingang van heden voormelde onverdeeldheid ten aanzien van het registergoed te willen opheffen en bij deze te leverena. in levenslang vruchtgebruik als voormeld aan [de overledene/vader] alle op de aan deze akte te hechten lijst opgenomen bezittingen, waaronder voormelderegistergoederen en aandelenb. in eigendom onder de last van voormeld levenslang vruchtgebruik aan [zoon echtgenote 3] , die in eigendom aanneemt alle op de aan deze lijst opgenomen bezittingen, waarondervoormelde registergoederen en aandelen, zijnde het registergoed waard tweehonderd veertig duizend gulden onder de plicht voor hem om het in onderling overleg overeengekomen bedrag volgens bijgaande lijst ad zes en zeventig duizend gulden schuldig te erkennen aan zijn zuster [dochter echtgenote 3] en te voldoen zodra gemeld recht van vruchtgebruik ophoudt te bestaan, zullende in verband met gemeld recht van vruchtgebruik geen rente verschuldigd zijn. (…)”
2.6.
In een hierop gevolgde onderhandse akte van 22 december 1994 staat onder meer het navolgende vermeld.
“(…) verkoop vordering en kwijtschelding koopsom
De ondergetekenden
1. de heer [de overledene/vader] (…)
2. Mevrouw [toeziend voogd] (…) ten deze handelende als toeziend voogdes over de minderjarigen, hierna sub 3 en 4 genoemd,
3. [dochter echtgenote 3] (…)
4. [zoon echtgenote 3] (…)
5. mevrouw [echtgenote 4] , (…) handelend voor zich in privé en als moeder voogd over na te noemen minderjarige [zoon echtgenote 4]
(…) verklaren te zijn overeengekomen te zijn
[dochter echtgenote 3] verkoopt telkens een deel van haar vordering op haar broer [zoon echtgenote 3] groot zestienduizend gulden (…)aan haar vader, haar broer, [echtgenote 4] en [zoon echtgenote 4] . De koopsommen worden telkens omgezet in een geldlening en vervolgens worden de geldleningen door haar kwijtgescholden. De overige ondergetekenden verklaren deze koop, geldlening en kwijtschelding te accepteren, zijnde de toestemming tot deze rechtshandelingen verleend door de kantonrechter te Haarlem op 20-12-1994
Aldus getekend te [woonplaats] 22 december 1994”
Deze akte is voorzien van drie handtekeningen. Twee gelijkluidende aktes (kopieën) zijn voorzien van drie respectievelijk één handtekening
.
2.7.
[In 1995] is [dochter echtgenote 3] overleden.
2.8.
Bij akte van 8 maart 2016 heeft de notaris vastgesteld dat door overlijden van
[de overledene/vader] het levenslang vruchtgebruik is beëindigd, op grond waarvan [zoon echtgenote 3] bevoegd en gerechtigd is tot het opvorderen en in ontvangst nemen van alle tot de nalatenschap van [echtgenote 3] behorende baten en tot het geven van kwijting daarvan.
2.9.
[zoon echtgenote 3] heeft een schriftelijke verklaring van [toeziend voogd] van 19 november 2016 overgelegd waarin het navolgende staat vermeld.
“(…) Hierbij verklaar ik [toeziend voogd] dat ik niet aanwezig geweest ben bij de verkoop vordering en kwijtschelding koopsom ten kantore van de heer A.Th.L. Hoekstra/notaris d.d. 22-12-1994
Ik heb dit stuk niet gezien en dus ook niet ondertekend.”.

3.De vordering

3.1.
[echtgenote 4 c.s.] vordert dat de kantonrechter [zoon echtgenote 3] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 7.260,48 aan [echtgenote 4] , een bedrag van € 7.260,48 aan [echtgenote 4] in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap en een bedrag van € 7.260,48 aan [zoon echtgenote 4] , te vermeerderen met rente over een bedrag van € 21.781,45 vanaf 14 oktober 2015. [echtgenote 4 c.s.] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat door de beëindiging van het vruchtgebruik door [de overledene/vader] [zoon echtgenote 3] zijn schuld zoals opgenomen in de akte van 22 december 1994 aan [echtgenote 4 c.s.] dient te voldoen. Die schuld is thans opeisbaar en bedraagt per 13 oktober 2015 € 21.781,45 (drie maal fl. 16.000,-), te weten fl. 16.000,- aan [echtgenote 4] , fl. 16.000,- aan [zoon echtgenote 4] en fl. 16.000,- aan de nalatenschap van [de overledene/vader] .
3.2.
Voorts vordert [echtgenote 4 c.s.] € 825,- aan buitengerechtelijke incassokosten alsmede veroordeling van [zoon echtgenote 3] in de proceskosten, waaronder de nakosten.

4.Het verweer

4.1.
[zoon echtgenote 3] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat de toeziend voogd van [dochter echtgenote 3] en [zoon echtgenote 3] , niet heeft ingestemd met de onder 2.6 bedoelde akte en haar handtekening niet onder de betreffende akte heeft gezet. De daarop geplaatste handtekening is volgens [zoon echtgenote 3] vervalst. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft hij de onder 2.9 gemelde verklaring van [toeziend voogd] overgelegd. Gelet op het in artikel 1:313 BW (oud) bepaalde was toestemming van de toeziend voogd een vereiste voor de betreffende overeenkomst.
4.2.
Voorts voert [zoon echtgenote 3] aan dat de kantonrechter geen machtiging heeft verleend voor de rechtshandelingen die staan vermeld in de onderhandse akte van 22 december 1994. De kantonrechter heeft slechts machtiging verleend voor de notariële akte van deling van
20 december 1994. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de kantonrechter heeft kennis genomen van de onderhandse akte.
4.3.
[zoon echtgenote 3] heeft verder aangevoerd dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat de in de akte van 22 december 1994 bedoelde vorderingsrechten van [dochter echtgenote 3] aan de begunstigden zijn geleverd. De akte vermeldt slechts de geldige titel, te weten de verkoop van die vordering, de omzetting van de koopsom in een lening en vervolgens de kwijtschelding van die lening.
4.4.
Tenslotte doet [zoon echtgenote 3] een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. De constructie, zoals verwoord in de akte van 22 december 1994, komt neer op een verkrijging om niet door [de overledene/vader] en [echtgenote 4 c.s.] van een vordering op [zoon echtgenote 3] . Hiermee is gehandeld in strijd met de laatste wil van [echtgenote 3] , waarmee de uitsluitingsclausule in haar testament is uitgehold. Daarnaast geldt dat [zoon echtgenote 3] hierdoor buiten zijn schuld en verantwoordelijkheid om wordt geconfronteerd met een schuld.
4.5.
Tenslotte heeft [zoon echtgenote 3] verweer gevoerd tegen de buitengerechtelijke incassokosten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter ziet aanleiding de verweren in na te noemen volgorde te behandelen.
5.2.
De vraag die vooreerst beantwoord dient te worden is of [toeziend voogd] namens de minderjarige kinderen akkoord is gegaan met de beoogde verkoop, omzetting in een lening en kwijtschelding van de vordering. De overgelegde onderhandse akte van 22 december 1994 vermeldt dat [toeziend voogd] partij was bij het sluiten van de betreffende overeenkomst, hiermee namens de kinderen akkoord is gegaan en haar handtekening onder de betreffende akte heeft gezet. [zoon echtgenote 3] heeft echter aangevoerd dat [toeziend voogd] de akte niet heeft getekend noch anderszins heeft ingestemd met de inhoud van die akte. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een schriftelijke verklaring van [toeziend voogd] overgelegd. Indien blijkt dat [toeziend voogd] niet heeft ingestemd met hetgeen in de betreffende akte is overeengekomen en haar handtekening niet heeft geplaatst, is de overeenkomst, zoals in de akte verwoord, niet rechtsgeldig gesloten en kan aan de door de kantonrechter gegeven toestemming geen gevolg worden verbonden omdat deze er van is uitgegaan dat alle betrokkenen overeenstemming over de, kort gezegd, schenking van de vorderingen.
5.3.
Nu [zoon echtgenote 3] uitdrukkelijk heeft betwist dat de handtekening onder de akte afkomstig is van [toeziend voogd] en [echtgenote 4 c.s.] de vordering heeft gegrond op hetgeen blijkens de akte is overeengekomen, rust op [echtgenote 4 c.s.] , gelet op het bepaalde in artikel 159 Rv., de bewijslast voor wat betreft de echtheid van de handtekening. [echtgenote 4 c.s.] zal dan ook tot het bewijs van de stelling worden toegelaten dat de handtekening onder de akte van
22 december 1994 van [toeziend voogd] afkomstig is en [toeziend voogd] namens de minderjarige [dochter echtgenote 3] en [zoon echtgenote 3] heeft ingestemd met de rechtshandelingen als verwoord in de akte van 22 december 1994.
5.4.
De kantonrechter zal, voor het geval [echtgenote 4 c.s.] in het bewijs slaagt, na te noemen verweren reeds bespreken.
5.5.
Het verweer dat de kantonrechter geen machtiging heeft verleend voor genoemde rechtshandelingen als bedoeld in de akte van 22 december 1994 omdat de betreffende akte niet aan hem is voorgelegd en om die reden de vordering dient te worden afgewezen, wordt verworpen. Gebleken is namelijk dat de kantonrechter machtiging heeft verleend voor de constructie van de rechtshandelingen zoals deze zijn beschreven in het verzoek aan de kantonrechter van 15 december 1994. Hetgeen in de onderhandse akte is overeengekomen, staat immers beschreven als een schenking van de vorderingen (tot een belastingvrije contante waarde) aan haar broer, haar vader, de nieuwe vriendin van haar vader en de zoon van die vriendin. Dat de daadwerkelijke akte niet is voorzien van een machtiging van een kantonrechter maakt dat niet anders.
5.6.
Het betoog van [zoon echtgenote 3] dat geen rechtsgeldige levering zou hebben plaatsgehad slaagt evenmin. Uit de bewoordingen van de akte van 22 december 1994 blijkt genoegzaam dat [dochter echtgenote 3] haar vordering op haar broer heeft verkocht aan [de overledene/vader] , [zoon echtgenote 3] , [echtgenote 4] en [zoon echtgenote 4] , de koopsommen zijn omgezet in een geldlening en de geldleningen vervolgens zijn kwijtgescholden. Indien [echtgenote 4 c.s.] in het op te dragen bewijs slaagt, staat vast dat alle in de akte genoemde partijen, zowel de cedent als de cessionarissen, (al dan niet rechtsgeldig vertegenwoordigd) partij zijn geweest bij deze overeenkomst en de akte, waarin de overeenkomst is vastgelegd, hebben getekend. Dat de akte tot levering is bestemd, blijkt genoegzaam uit de bewoordingen van de akte. Een redelijke op de praktijk afgestemde uitleg van het vereiste van artikel 3:94 BW brengt dan ook met zich dat de akte van 22 december 1994 zodanige gegevens bevat dat hieruit kan worden afgeleid dat deze is bestemd tot levering van de daarin bedoelde vorderingen. Bovendien geldt dat de overdracht van de vordering is gevolgd door een geldlening en die geldlening vervolgens is kwijtgescholden, waardoor een (eventuele) akte tot levering beperkte betekenis zou hebben.
5.7.
Indien vast komt te staan dat alle bij de rechtshandelingen betrokken partijen overeenstemming hadden over hetgeen is verwoord in de akte van 22 december 1994, kan het beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid niet slagen. Dit geldt temeer nu de kantonrechter, uitgaande van de overeenstemming van alle partijen, hieraan in het belang van de minderjarigen zijn toestemming heeft gegeven.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
laat [echtgenote 4 c.s.] toe tot bewijs van de stelling dat de handtekening onder de akte van 22 december 1994 van [toeziend voogd] afkomstig is en [toeziend voogd] namens de minderjarige [dochter echtgenote 3] en [zoon echtgenote 3] heeft ingestemd met de rechtshandelingen als verwoord in de akte van 22 december 1994.
6.2.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op de rolzitting van
7 juni 2017 te 10.00 uur;
6.3.
wanneer [echtgenote 4 c.s.] voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van
beidepartijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
6.4.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van [echtgenote 4 c.s.] wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wensen te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.T. Hoogland, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter