6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer] . Verdachte heeft door onder meer zijn vele telefoontjes en berichten via social media, het opwachten en volgen van [slachtoffer] – al dan niet met behulp van GPS-trackers – en het achterlaten van een brief met een dreigende tekst op haar auto stelselmatig inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Door aldus te handelen heeft verdachte de privacy van aangeefster in ernstige mate geschonden. Verdachte handelde vanuit zijn eigen behoefte om contact met aangeefster te hebben, terwijl zij (en andere mensen) verdachte uitdrukkelijk te kennen had(den) gegeven dat zij dat niet wilde. Verdachte heeft zichzelf voorop gesteld en geen enkele rekening gehouden met de belangen van [slachtoffer] . Uit haar slachtofferverklaring blijkt hoezeer zij angst heeft gekregen voor verdachte en welke impact de belaging had op haar dagelijkse leven. Uit het dossier blijkt dat die belaging weliswaar is geëindigd toen verdachte in voorlopige hechtenis zat, maar dat hij tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, in weerwil van het hem opgelegde contact- verbod, zich toch weer in de nabijheid van [slachtoffer] heeft begeven. Hij is naar de straat van de vriend van [slachtoffer] in Rotterdam gegaan en spuugt daar op de auto van [slachtoffer] . Uit Facebookberichten van verdachte blijkt dat hij ook weet dat [slachtoffer] op dat moment bij haar vriend is. Deze omstandigheden doen vrezen voor de toekomst en zijn voor de rechtbank aanleiding om aan verdachte na te noemen bijzondere voorwaarden, toezicht, alsmede een locatie- en contactverbod op te leggen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 8 februari 2017, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van belaging onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport d.d. 17 januari 2017 (met ongedateerde aanvulling) van
drs. [psycholoog] , GZ-psycholoog.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 28 februari 2017 van
[reclasseringswerkster], als reclasseringswerkster verbonden aan
Reclassering Nederland.
Het psychologisch rapport d.d. 17 februari 2017 en het ongedateerde antwoord van de psycholoog op een aanvullende vraag van de officier van justitie houden onder meer het volgende in:
Betrokkene is een 26-jarige man die functioneert op een gemiddeld intelligentieniveau. In het Pro Justitia onderzoek dat is uitgevoerd in 2010 werd beschreven dat identiteit van betrokkene nog verder ontwikkeld moest worden en dat hij moeite had met het maken van keuzes. Er werd beschreven dat er sprake was van een verhoogde psychische kwetsbaarheid en labiliteit, dat er een verhoogde neiging tot sensatie zoeken aanwezig was, en dat hij een passieve, enigszins verwende houding had waarbij hij geneigd was snel op te geven. Er werd beschreven dat er een risico op ontremd en op antisociaal gedrag bestond. Er werd gesteld dat er onvoldoende aanwijzingen werden gezien voor de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis.
Inmiddels is betrokkene zeven jaar ouder. Zijn identiteit doet nog altijd onrijp aan. Hij loopt al sinds zijn adolescentie vast op een aantal levensgebieden zoals opleiding, werk, dagbesteding en relaties wat wijst op een duurzaam patroon. Er is een gebrek aan motivatie om zaken op te bouwen en hij is geneigd snel op te geven. Hij beschikt over weinig effectieve coping. De psycholoog ziet voldoende aanwijzingen om te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis waarbij hij niet specifiek voldoet aan de kenmerken van één persoonlijkheidsstoornis, maar aan een mengbeeld van paranoïde en borderline persoonlijkheidskenmerken.
Betrokkene beschikt over een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur van waaruit hij snel achterdochtig kan worden en het gevoel kan hebben dat anderen het op hem gemunt hebben. Hierdoor is hij vaak extra alert op zijn omgeving en neemt hij voorzorgsmaatregelen om gevaar te voorkomen. Deze kwetsbaarheid lijkt hij echter te overdekken middels sensatiezoekend gedrag waarbij hij impulsief gedrag kan vertonen. Hij heeft moeite om anderen te vertrouwen en bespeurt kritiek op zijn reputatie waarop hij snel met woede of een tegenaanval reageert. Betrokkene kropt zijn emoties veelal op waardoor deze blijven bestaan en oplopen. De emotieregulatie en impulscontrole zijn beperkt. Bij oplopende spanningen is hij geneigd om prikkelbaar te reageren en kwaadheid te laten blijken. Zijn stemming kan snel wisselen, soms op de dag, soms per week waarbij hij prikkelbaar, verdrietig of somber kan zijn. In relaties lijkt hij zijn best te doen om deze krampachtig in stand te houden waarbij hij bang is de ander te verliezen waarbij hij zich claimend lijkt op te kunnen stellen en de ander moeilijk los te kunnen laten, ook na het verbreken van relaties. Het zelfbeeld is instabiel en hij weet niet goed wie hij is en wat hij wil in het leven en voelt zich veelal leeg. De gewetensfunctie vertoont lacunes waarbij hij de neiging heeft de schuld bij de ander te leggen en zijn eigen aandeel als beperkt te zien.
De kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten wordt op basis van de gestructureerde risico taxatie door de psycholoog ingeschat als hoog. Wanneer betrokkene opnieuw een liefdesrelatie krijgt, of wanneer hij verliefd wordt, is de kans groot dat er opnieuw gevoelens van angst om verlaten te worden, jaloezie en krenkbaarheid op treden. Om de kans op recidive te verlagen is het belangrijk dat betrokkene een behandeling volgt die zich richt op het versterken van zijn zelfbeeld, het leren reguleren van zijn emoties (waaronder gevoelens van jaloezie, krenkbaarheid en verlatingsangst binnen een relatie), het vergroten van de copingsvaardigheden en het versterken van de impulscontrole. Daarnaast is het van belang dat hij een structurele dagbesteding en een toekomstperspectief heeft. Voor bovenstaande problematiek is een ambulante behandeling binnen een forensische polikliniek geïndiceerd. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, adviseert de psycholoog om de ambulante behandeling zoals hierboven beschreven, op te nemen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Een verplicht reclasseringscontact werkt ondersteunend structurerend en controlerend. Dit verplichte reclasseringscontact zou eveneens als bijzondere voorwaarde van een (deels) voorwaardelijke straf opgenomen. Gezien de hardnekkigheid van de problematiek, kan er bij aanvang voor een intensieve ambulante behandeling gekozen worden qua frequentie.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 28 februari 2017. Volgens de reclassering kan er gesproken worden van een (beginnend) delictpatroon in belaging/bedreiging en een patroon ten aanzien van langdurig grensoverschrijdend gedrag richting (ex)partner(s). Voorts signaleert de reclassering dat verdachte een duidelijke eigen denktrant/denkbeelden bezit waaraan hij zich vast houdt. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting, een contactverbod en eventueel een locatiegebod.
Gelet op deze rapportages zal de rechtbank, om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan soortgelijke feiten en gelet op het feit dat een behandeling wenselijk wordt geacht, de op te leggen gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm opleggen met een proeftijd van drie jaar, onder oplegging van een meldplicht en een behandelverplichting.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Wetboek van strafrecht opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten. Deze maatregel behelst een contact- en gebiedsverbod ten aanzien van [slachtoffer] . Het gebiedsverbod betreft (de onmiddellijke omgeving van) de [adres 2] . Daarnaast mag verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] . Met deze verboden beoogt de rechtbank dat aangeefster rust in haar leven krijgt en dat de kans op recidive door verdachte wordt verminderd. Beide verboden gelden voor de duur van achttien maanden. Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis van de hierna bepaalde duur worden opgelegd. De rechtbank kiest er in onderhavige zaak niet voor dergelijke verboden op te leggen in de vorm van een bijzondere voorwaarde, zoals door de reclassering geadviseerd, omdat de rechtbank het van belang acht dat een eventuele overtreding van het contact- en locatieverbod niet meteen de meldplicht en behandelverplichting doorkruist.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangeefster. De oplegging van een maatregel op grond van artikel 38v Sr is in onderhavige zaak een passende maatregel. De rechtbank acht het elektronisch toezicht niet opportuun.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn houding ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. De rechtbank heeft onder ro 3.5. reeds overwogen waarom zij van oordeel is dat er geen aanleiding is om de ten laste gelegde periode in te korten en de rechtbank zal hiermee dan ook geen rekening houden bij het bepalen van de strafmaat. Wel is de rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.