ECLI:NL:RBNHO:2017:11575

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
261982 HA RK 17-138
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de kantonrechter en leden van de wrakingskamer in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 21 juli 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, in een aanhangige civiele procedure. De wrakingsgrond was dat de kantonrechter niet had beslist op een verzoek tot doorverwijzing naar een andere rechtbank en inhoudelijke beslissingen bleef nemen, wat volgens verzoekster zou wijzen op vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de kantonrechter behandeld op 12 september 2017, maar verzoekster was niet verschenen. Op 22 september 2017 heeft verzoekster ook de leden van de wrakingskamer gewraakt, met de stelling dat deze leden partijdig waren. De wrakingskamer heeft beide verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer kennelijk niet-ontvankelijk was en het verzoek tot wraking van de kantonrechter is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid van de kantonrechter en dat de wrakingsgronden feitelijke grondslag misten. De rechtbank heeft tevens bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen, gezien het misbruik van het wrakingsinstrument door verzoekster.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/261982/HA RK 17/138
Beslissing van 25 september 2017
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te Rijsenhout,
verzoekster.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 21 juli 2017 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 5699398 CV EXPL 17-1113, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Op 6 september 2017 is aan verzoekster zowel per brief als per mail medegedeeld dat de behandeling van het wrakingsverzoek te lang op zich heeft laten wachten door de vakantie van mr. van Oosten-van Smaalen, door de vakantieperiode in het algemeen en door een gebrek aan zittingszalen. Aangegeven is voorts dat er werd gekeken of de zitting plaats kan vinden op 12 september in de ochtend of op 13 september na 13.30.
1.4
Op 7 september 2017 heeft verzoekster gereageerd op voormelde mail van
6 september 2017. Zij heeft daarbij niet aangeven op 12 of 13 september 2017 verhinderd te zijn.
1.5
Op 8 september 2017 is aan verzoekster medegedeeld dat het wrakingsverzoek op dinsdag 12 september om 9.00 uur zal worden behandeld, waarbij de namen van de behandelend rechters zijn vermeld.
1.6
Het wrakingsverzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 12 september 2017. Verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De kantonrechter is verschenen. Verzoekster is, zonder bericht, niet verschenen. De wederpartij in de hoofdzaak heeft bericht van de geboden gelegenheid geen gebruik te maken.
1.7
Op 22 september 2017 heeft verzoekster schriftelijk de wraking verzocht van
mrs. W.J. van Andel, A.C. Terwiel-Kuneman en C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer. Daartoe heeft verzoekster (kort weergegeven) aangevoerd dat de leden van wrakingskamer door – onder de door haar geschetste omstandigheden – in de wrakingskamer plaats te nemen, haar niet behoorlijk op te (laten) roepen en de behandeling van het wrakingsverzoek niet aan te houden, minst genomen de schijn van partijdigheid/vooringenomenheid jegens haar koesteren.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek tot wraking van de kantonrechter – samengevat – de volgende wrakingsgronden aangevoerd:
I. de kantonrechter weigert te beslissen op het verzoek van verzoekster om doorverwijzing naar een andere rechtbank en blijft in de hoofdzaak (inhoudelijke) beslissingen nemen. Er is dus sprake van rechtsweigering. Daarmee wordt tevens een effectief middel om het aan verzoekster ingevolge artikel 6 lid 1 EVRM toekomende recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter/rechtbank af te dwingen gefrustreerd, waardoor ook sprake is van misbruik van gezag (art. 365 Sr.). De kantonrechter dwingt verzoekster immers te dulden dat de rechtbank Noord-Holland in de hoofdzaak inhoudelijke beslissingen blijft nemen. Deze handelwijze van de kantonrechter is zo onbegrijpelijk dat het alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid jegens verzoekster, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
II. Door niet direct te beslissen op het doorverwijzingsverzoek van 14 juni 2017 en door te gaan met het nemen van (inhoudelijke) beslissingen, neemt de kantonrechter een voorschot op de uiteindelijk beslissing daarover. Gelet op de strekking van een doorverwijzingsverzoek kan dat dan alleen een afwijzing zijn. Met dit preluderen wekt de kantonrechter (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid jegens verzoekster. Daar komt bij dat – gelet op de inhoud van het doorverwijzingsverzoek – een afwijzing zo onbegrijpelijk is dat het alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid jegens verzoekster, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
III. De afhandeling van het bezwaar van verzoekster van 19 juni 2017 is zo onbegrijpelijk dat deze alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid jegens haar, althans dat de bij haar dienaangaande bestaande vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
IV. Alle door de kantonrechter (in de zaken van verzoekster) genomen beslissingen zijn zo onbegrijpelijk dat de totaliteit alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid jegens verzoekster, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.

3.Het standpunt van de kantonrechter

3.1
De kantonrechter heeft ter zitting de stellingen van verzoekster bestreden. Zij heeft aangevoerd dat zij wel heeft beslist op het doorverwijzingsverzoek van verzoekster en dat deze beslissing bij brief van 4 april 2017 aan verzoekster is meegedeeld. Voorts is verzoekster medegedeeld dat de kantonrechter in haar vonnis zal ingaan op het bij dupliek gedane verwijzingsverzoek. Het feit dat de wederpartij in de gelegenheid is gesteld om te reageren op bij repliek overgelegde producties alvorens vonnis te wijzen betreft een rolbeslissing en is in het kader van hoor en wederhoor een gebruikelijke gang van zaken. Inhoudelijk heeft de kantonrechter in de hoofdzaak nog geen enkele beslissing genomen. Van enige vooringenomenheid is geen sprake.

4.De beoordeling

Verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer
4.1
Het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer zal als kennelijk niet-ontvankelijk buiten behandeling worden gelaten. Mede gelet op de behandeling van en de beslissing op de vele eerdere wrakingsverzoeken die verzoekster met betrekking tot andere bij de rechtbank Noord-Holland aanhangig gemaakte rechtszaken heeft ingediend, waarbij verzoekster niet alleen - zonder geldige reden - rechters wraakt , maar vervolgens ook de leden van de wrakingskamer, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het misbruik maken van het wrakingsinstrument. Nu volgens verzoekster bovendien sprake is van “rechtsweigering van de wrakingskamer”, “zeer ernstige ambtsmisdrijven door de rechters van de rechtbank Noord-Holland” en “volstrekt nietige” eerdere wrakingsbeslissingen, komt het verzoek in de kern neer op een wraking van de gehele rechtbank Noord-Holland, hetgeen op grond van artikel 29 Rv niet mogelijk is. Ook hierom zal het verzoek tot wraking van de leden van wrakingskamer buiten behandeling worden gelaten.
Verzoek om wraking van de kantonrechter
4.2
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.3
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten.
Verzoekster is op 19 januari 2017 gedagvaard in de hoofdzaak. Op de rolzitting van 8 maart 2017 heeft zij een conclusie van antwoord genomen.
Bij brief van 23 maart 2017 heeft de griffier aan verzoekster medegedeeld dat de kantonrechter na beraad heeft beslist dat de wederpartij de gelegenheid krijgt schriftelijk op de conclusie van antwoord van verzoekster te reageren.
Bij brief van 29 maart 2017 heeft verzoekster verzocht deze beslissing te herzien en de hoofdzaak ter verdere behandeling te verwijzen naar een andere rechtbank.
Bij brief van 4 april 2017 heeft de griffier aan verzoekster onder meer medegedeeld: "
Ik heb uw brief van 29 maart 2017 ontvangen. In uw brief maakt u bezwaar tegen de genomen beslissing van de kantonrechter in bovenvermelde procedure. Ook verzoekt u om doorverwijzing van de procedure naar een ander gerecht. Na overleg met de kantonrechter, mr. C.E. van Oosten-Van Smaalen, bericht ik u dat zij na bestudering van het dossier geen aanleiding ziet om af te wijken van de reeds door haar collega genomen beslissing dat de eisende partij schriftelijk op uw antwoord in de zaak moet reageren. Na ontvangst van die reactie krijgt u uiteraard de gelegenheid op die repliek te reageren. Voor verwijzing van de zaak naar een andere rechtbank is naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding:
Op 14 juni 2017 heeft verzoekster een conclusie van dupliek ingediend en daarbij (wederom) het verzoek gedaan de hoofdzaak te verwijzen naar een andere rechtbank.
Bij brief van 16 juni 2017 heeft de griffier aan verzoekster onder meer het volgende geschreven: “
Hierbij deel ik u mede, dat naar aanleiding van uw commentaar de wederpartij op de terechtzitting van woensdag 12 juli 2017 te 10.00 uur de gelegenheid krijgt hierop te reageren. De zaak staat die dag voor akte eiser.
Bij brief van 19 juni 2017 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen deze mededeling. Zij schrijft onder meer:
1) De wederpartij heeft niet verzocht om te reageren.2) De wederpartij kan ook niet reageren op de conclusie van dupliek. Uitgangspunt is namelijk dat met de conclusie van dupliek het debat ten einde is. (…)
3) Voor het mogen reageren op de bijlagen bij de conclusie van dupliek geldt slechts een korte aanhouding, dus geen termijn van vier weken (zie het Landelijk procesreglement)
4) Het betreft hier een (tussen)beslissing. Derhalve dient de beslissing volgens de daarvoor geldende regels te worden gemotiveerd, opgemaakt en getekend, hetgeen niet is gebeurd.De mededeling bij brief van 16 juni 2017 (‘akte eiser 12 juli 2017’) is dus volstrekt nietig. (…)
Bij brief van 14 juli 2017 heeft de griffier aan verzoekster onder meer laten weten: “
In antwoord op uw brief van 19 juni 2017 deel ik u mede dat ondanks de toezending van een verkeerde brief aan uw wederpartij, de gemachtigde in bijgaande uitlating producties alleen is ingegaan op de door u bij conclusie van dupliek overgelegde stukken. Het vonnis wordt (in beginsel) op 9 augustus 2017 uitgesproken. Tevens zal uiteraard in dit vonnis worden ingegaan op het door u bij dupliek gevraagde doorverwijzingsverzoek.
4.4
De hiervoor onder I en II vermelde wrakingsgronden lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van verzoekster dat de kantonrechter weigert te beslissen op haar verzoek om doorverwijzing naar een andere rechtbank feitelijke grondslag mist. Bij brief van 4 april 2017 is immers reeds aan verzoekster medegedeeld dat de kantonrechter voor een dergelijke verwijzing geen aanleiding ziet. Voorts heeft de griffier bij brief van 14 juli 2017 verzoekster medegedeeld dat in het vonnis zal worden ingegaan op het bij dupliek gevraagde doorverwijzingsverzoek. Aldus valt niet in te zien dat de kantonrechter weigert op het verzoek te beslissen. De rechtbank volgt verzoekster evenmin in haar stelling dat de kantonrechter onmiddellijk op dit verzoek dient te beslissen. Artikel 46b op de Rechterlijke Organisatie (RO) en artikel 5 van het Zaakverdelingsreglement van de Rechtbank Noord-Holland bepalen slechts dat de rechtbank een zaak ter verdere behandeling kan verwijzen naar een andere rechtbank, indien naar haar oordeel door betrokkenheid van de rechtbank behandeling van die zaak door een andere rechtbank gewenst is. Uit het feit dat de kantonrechter na het verwijzingsverzoek van verweerster van 14 juni 2017 beslissingen heeft genomen over de voortgang van de procedure volgt niet dat het niet anders kan zijn dan dat de kantonrechter het verzoek zal afwijzen. De kantonrechter heeft immers aangegeven dat zij in haar vonnis zal ingaan op het verwijzingsverzoek. Daarbij zou zij tot het oordeel kunnen komen dat de zaak dient te worden verwezen naar een andere rechtbank. De feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek onder I en II naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking.
4.6
Ten aanzien van de hiervoor onder III vermelde wrakingrond stelt de rechtbank voorop dat een beslissing om de wederpartij de gelegenheid te bieden om te reageren op producties die bij dupliek zijn overgelegd een zogenoemde procesbeslissing is. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Dit is slechts anders indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de kantonrechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees voor partijdigheid van de kantonrechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Verzoekster stelt dat de afhandeling van haar bezwaar tegen deze beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid jegens haar, althans dat de bij haar dienaangaande bestaande vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
4.7
De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan het volgende. Hoewel het ongelukkig is te noemen dat de brief van 16 juni 2017 lijkt te vermelden dat de wederpartij in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op de conclusie van dupliek van verzoekster – en niet slechts op de daarbij gevoegde producties – en dat op het bezwaar van verzoekster hiertegen pas bij griffiersbrief van 14 juli 2017 is gereageerd, volgt hieruit naar het oordeel van de rechtbank geenszins dat sprake is van een dermate onbegrijpelijke afhandeling van het bezwaar van verzoekster dat deze alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid jegens haar. Uit de brief van 14 juli 2017 blijkt immers voldoende dat een verkeerde brief is verzonden en dat de kantonrechter slechts heeft beoogd - conform artikel 2.8 van het Landelijk procesreglement - de wederpartij de gelegenheid te bieden te reageren op bij de conclusie van dupliek gevoegde producties. Uit deze brief blijkt ook dat de wederpartij dit zo heeft opgevat.
4.8
Ten aanzien van feiten en omstandigheden die verzoekster aan de hiervoor onder IV vermelde wrakingsgrond ten grondslag heeft gelegd overweegt de rechtbank dat deze zien op een langere periode, zodat niet voldaan is aan het in artikel 37 lid 1 Rv bepaalde dat het verzoek wordt gedaan zodra deze feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden. Ook deze kunnen derhalve geen grond voor wraking opleveren.
4.9
De rechtbank ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat verzoekster al meerdere malen zonder succes de wraking heeft verzocht van rechters van deze rechtbank en vervolgens niet ter zitting van de wrakingskamer verschijnt om haar verzoek nader toe te lichten.
5.
Beslissing
De rechtbank
5.1
laat het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer als kennelijk niet-ontvankelijk buiten behandeling,
5.2
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af,
5.3
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen,
5.4
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.5
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team kanton, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. H. van de Vijver, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2017.
griffier voorzitter