ECLI:NL:RBNHO:2017:11535

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
1580034217
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in bakkerij met beroep op ontoerekeningsvatbaarheid en psychische overmacht

Op 21 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 september 2017 in een bakkerij in Alkmaar een gewelddadige aanval heeft gepleegd op [slachtoffer 1]. De verdachte heeft [slachtoffer 1] met kracht geslagen en geschopt, waardoor het slachtoffer op de grond viel en ernstig letsel opliep, waaronder een gebroken neus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging een integrale vrijspraak heeft bepleit, met een beroep op schulduitsluitingsgronden zoals ontoerekeningsvatbaarheid en psychische overmacht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot de dood van het slachtoffer, en heeft het primair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800342-17 (P)
Uitspraakdatum: 21 december 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 december 2017 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Storm en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 04 september 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht (met zijn vuist) tegen het hoofd/gezicht danwel lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geslagen (waardoor deze [slachtoffer 1] op de grond viel) en/of (vervolgens) (terwijl deze [slachtoffer 1] op de grond lag en/of zat) viermaal, in elk geval meermalen met kracht (met geschoeide voet) tegen/op het hoofd/gezicht danwel lichaam van deze [slachtoffer 1] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 04 september 2017 te Alkmaar aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht door tenminste viermaal, althans meermalen met kracht (met geschoeide voet) op/tegen het gezicht/hoofd danwel lichaam van die [slachtoffer 1] te schoppen en/of door met zijn vuist met kracht tegen het gezicht/hoofd danwel lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 04 september 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht (met zijn vuist) tegen het hoofd/gezicht danwel lichaam van
voornoemde [slachtoffer 1] heeft geslagen (waardoor deze [slachtoffer 1] op de grond viel) en/of (vervolgens) (terwijl deze [slachtoffer 1] op de grond lag en/of zat) viermaal, in elk geval
meermalen met kracht (met geschoeide voet) tegen/op het hoofd/gezicht danwel lichaam van deze [slachtoffer 1] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Naar de mening van de officier van justitie heeft verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft een integrale vrijspraak bepleit. Als de rechtbank aanneemt dat sprake is van een of meer van de schulduitsluitingsgronden waarop de raadsman zich bij pleidooi heeft beroepen, kan volgens de raadsman het bestanddeel ‘opzet’ in geen enkele variant worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
I.
Het proces-verbaal van aangifte van 5 september 2017 (dossierpagina’s 16-17). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – als verklaring van [slachtoffer 1] onder meer in:
Op 4 september 2017 omstreeks 16.20 uur ging ik naar [bedrijf] , gelegen aan [adres 2] . Ik kan mij herinneren dat ik in de winkel stond en dat ik een broodje wilde bestellen. Het volgende wat ik mij kan herinneren is dat ik in de ambulance zat en mee werd genomen naar het ziekenhuis.
II.
Het proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2017 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina’s 5-6). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – als bevindingen van verbalisant(en) onder meer in:
Op 4 september 2017 omstreeks 16.35 uur kwamen wij ter plaatse op het [adres 2] . Wij zagen een man zitten in [bedrijf] . Wij zagen dat de man op de grond zat. Wij zagen dat de man veel letsel had. Wij zagen namelijk dat de man een dikke neus had, het oog van de man was rood en er zat veel bloed rond de mond en neus van de man. Ook zat er veel bloed op het shirt van de man. Wij hoorden omstanders zeggen dat de man op de grond zojuist in elkaar was geslagen door een andere man.
Wij zagen dat er camera’s hingen in [bedrijf] . Wij hebben de camerabeelden bekeken. Wij zagen op de beelden het slachtoffer staan in [bedrijf] . Wij zagen vervolgens een andere man binnen komen. Wij zagen dat deze man gelijk een harde klap gaf met zijn rechterhand/vuist tegen het gezicht van het slachtoffer. Wij zagen dat de klap met kracht was, omdat het slachtoffer gelijk na de klap omviel en op de grond terecht kwam. Wij zagen de dader vervolgens trappen geven. Wij zagen het slachtoffer vervolgens onder/tegen een tafel aan liggen. Wij zagen dat hij nog meer trappen kreeg van de dader. Wij hebben met onze diensttelefoon filmpjes gemaakt van de camerabeelden.
III.
De eigen waarneming van de rechtbank, naar aanleiding van de op de terechtzitting van
7 december 2017 getoonde filmpjes van de camerabeelden:
Het slachtoffer staat in de winkel. Op een gegeven moment komt een man binnen. Deze man gaat gelijk op het slachtoffer af en haalt direct met zijn rechtervuist uit. Dit gebeurt met veel kracht. De vuistslag komt tegen het hoofd van het slachtoffer aan. Het slachtoffer komt op de grond terecht. Dezelfde man schopt vervolgens met geschoeide voet meermalen tegen het slachtoffer aan, waarvan in ieder geval één keer tegen het hoofd van het slachtoffer. Ook dit gebeurt met veel kracht; te zien is dat de man zijn rechterbeen naar achteren brengt en vervolgens met snelheid naar voren. Op een gegeven moment komt het slachtoffer iets overeind. Dezelfde man schopt vervolgens nog eens met kracht richting de onderkant van het gezicht van het slachtoffer.
IV.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 december 2017 afgelegd, inhoudende, voor zover hier van belang:
Ik ben de man die op de getoonde camerabeelden is te zien, die [slachtoffer 1] heeft geslagen en geschopt. Nadat ik de bakkerij binnen kwam, heb ik meteen met mijn vuist uitgehaald.
V.Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] gedateerd 11 september 2017 van [huisarts] , huisarts te Alkmaar (los opgenomen). Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
Uitwendig waargenomen letsel: mond: wond bovenzijde lip binnen + tong rechts. Beugel is gebroken. Neus gebroken. Bloeduitstorting rondom oog rechts. Kneuzing nek en achterhoofd mn rechts waardoor hoofdpijn. Piepen in rechteroor. Pijn in kaak door kneuzing re. Bloeduitstorting linker schouder.
Datum waarop voornoemde werd onderzocht:
6-9-2017 huisarts
4-9-2017 SEH.
VI.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 4 september 2017 (dossierpagina’s 24-25). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – als verklaring van voormelde getuige onder meer het volgende in:
Op 4 september 2017 was ik in [bedrijf] in Alkmaar. Ik zag dat er een man meerdere keren hard op het hoofd werd getrapt door een andere man. Het leek net of hij de man die op de grond lag wilde vermoorden, zo hard trapte hij tegen het hoofd. Het slachtoffer lag op de grond met een tafelpoot in zijn nek en kreeg een trap in zijn gezicht. Ik wilde de man van de andere man afhalen en toen zei de dader: “Niet mee bemoeien”. Vervolgens kreeg ik een duw van hem.
3.4.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft het slachtoffer meteen aangevallen door hem met de vuist met veel kracht tegen het hoofd te slaan. Hierdoor is het slachtoffer op de grond beland. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer, terwijl laatstgenoemde op de grond lag, meermalen met kracht met geschoeide voet tegen zijn hoofd geschopt. Dat ook dit met veel kracht is gedaan, leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte zijn been eerst naar achteren heeft gebracht alvorens te schoppen, alsmede uit het feit dat bij het slachtoffer aanzienlijk letsel is geconstateerd.
Het met (veel) kracht trappen en/of schoppen in het gezicht en/of tegen het hoofd van een op de grond liggend slachtoffer levert de aanmerkelijke kans op dat dit slachtoffer daardoor komt te overlijden. Het kan niet anders dan dat ook verdachte hiervan op de hoogte is.
Gelet hierop en kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte – blijkend uit met name de camerabeelden en de verklaring van de getuige [getuige 1] – is de rechtbank van oordeel dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zou worden gedood, zodat minst genomen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent het bestanddeel ‘opzet’ brengt hierin geen verandering. In het betoog van de raadsman wordt miskend dat opzet (willen en weten) en schuld (culpa) twee verschillende begrippen zijn. Op de schulduitsluitingsgronden waarop namens verdachte een beroep is gedaan, zal onder het kopje “strafbaarheid van verdachte” nader worden ingegaan.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Primair
hij op 4 september 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met zijn vuist tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer 1] op de grond viel, en vervolgens (terwijl deze [slachtoffer 1] op de grond lag of zat) meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van deze [slachtoffer 1] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft, bij wijze van een zogenoemd samengesteld verweer, een beroep gedaan op een aantal schulduitsluitingsgronden.
Ontoerekeningsvatbaarheid
De raadsman heeft, onder verwijzing naar een verslag van mevrouw [psycholoog] ,
gz-psycholoog bij de Divisie Forensische Psychiatrie (DFP) van de GGZ Noord-Holland Noord, zoals opgenomen in het reclasseringsrapport, een beroep gedaan op ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt/geworden dat het primaire feit niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens “de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens”, zoals bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In de regel is voor een dergelijke, vergaande conclusie een uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek (PO) vereist. Op basis van het verslag van mevrouw [psycholoog] , die kennelijk ook enkel is afgegaan op de verklaringen van verdachte over wat er is voorgevallen, is die conclusie niet te trekken.
Psychische overmacht
Een beroep op psychische overmacht, zoals bedoeld in artikel 40 Sr, kan alleen dan slagen wanneer sprake is geweest van een zodanige van buiten komende drang dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte – anders dan de raadsman in zijn pleitnota onder 20 e.v. heeft betoogd – niet een beroep op psychische overmacht toe. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte niet eenduidig heeft verklaard over waarom hij tot het feit is overgegaan. Tegenover de politie en de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard uit angst voor het slachtoffer te hebben gehandeld. Tegenover de raadkamer gevangenhouding heeft verdachte verklaard dat hij niet weet wat er gebeurde. En ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt wat mevrouw [psycholoog] in haar verslag heeft opgeschreven, namelijk dat bij hem “de stoppen zijn doorgeslagen”. Daarbij komt dat de rechtbank op de camerabeelden heeft waargenomen dat op het moment dat verdachte [bedrijf] binnen kwam, het slachtoffer met zijn gezicht
nietin de richting van verdachte stond. Ook kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, dat niet anders dan als aanvallend kan worden gezien, acht de rechtbank (feitelijk) niet aannemelijk geworden dat bij verdachte op 4 september 2017 sprake is geweest van de eerder bedoelde drang.
Afwezigheid van alle schuld
Ook het beroep op deze schulduitsluitingsgrond wordt door de rechtbank verworpen. Het kennelijke standpunt dat verdachte geen enkele blaam treft, stuit af op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte is overwogen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door Reclassering Nederland, te weten een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer.
Daarnaast heeft de officier van justitie opheffing gevorderd van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om toepassing van artikel 9a Sr, gelet op (kort gezegd) de achtergrond van het gebeuren en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft subsidiair bepleit geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] – die die dag nietsvermoedend in de winkel stond – aangevallen en hem gelijk een krachtige vuistslag tegen het hoofd gegeven. Toen het slachtoffer hierdoor op de grond lag, heeft verdachte het slachtoffer meermalen met kracht geschopt, ook tegen zijn hoofd. Een omstander die verdachte bij het slachtoffer vandaan wilde halen (getuige [getuige 1] ), werd door verdachte weggeduwd; hij mocht zich hier niet mee bemoeien.
Als gevolg van de geweldshandelingen van verdachte heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Het gevolg had echter nog veel ernstiger kunnen zijn. Het handelen van verdachte is juridisch gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en ook geestelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting namens [slachtoffer 1] voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het gebeuren een grote impact op hem heeft.
Gelet op de ernst van het feit komt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank in de achtergrond van het gebeuren en de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om op de door de raadsman voorgestane wijze van dit uitgangspunt af te wijken. Uit de stukken blijkt dat er drie jaren geleden iets is voorgevallen tussen verdachte en het slachtoffer en dat verdachte toen verwond is geraakt, waarvoor verdachte het slachtoffer verantwoordelijk houdt. Weliswaar wordt het slachtoffer – na een gegrond bevonden klacht van verdachte (ex artikel 12 Sv) – ter zake van dit voorval strafrechtelijk vervolgd, maar over wat er toen is gebeurd, lopen de visies van verdachte en het slachtoffer geheel uiteen en is nog geen rechterlijke uitspraak gedaan. In elk geval geeft dit verdachte geen enkel recht, het slachtoffer aan te vallen zoals hij op 4 september 2017 heeft gedaan.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op
het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 september 2017. Daaruit blijkt dat verdachte één keer eerder, in 2012, ter zake van een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld. Nu dit echter meer dan vijf jaar geleden is en verdachte geen andere veroordelingen op zijn naam heeft staan, zal de rechtbank hier in het nadeel van verdachte geen rekening mee houden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 30 november 2017, opgemaakt door [reclasseringswerker] werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt als conclusie onder meer het volgende in:
Aan het delictgedrag ligt een lange voorgeschiedenis met aangever ten grondslag (…) . Beiden beschuldigen elkaar van dreigend gedrag. Betrokkene zegt angstig te zijn sinds hij ongeveer drie jaar geleden door aangever zou zijn aangevallen en daarbij gestoken zou zijn met een mes. Hij voelt zich door justitie niet gehoord als slachtoffer. Uit referenteninformatie (GGZ) komt naar voren dat er bij de heer [verdachte] hoogstwaarschijnlijk sprake is geweest van een agressieve impulsdoorbraak (…). De psychische klachten die betrokkene ervaart, vormen in combinatie met de conflictueuze relatie met aangever een risicofactor voor recidive. De heer [verdachte] en aangever wonen dicht bij elkaar.
Uit dit advies blijkt dat verdachte zich houdt aan de hem opgelegde schorsingsvoorwaarden, waaronder ook de Elektronische Controle die op 18 oktober 2017 aan de schorsing is verbonden. De rechtbank weegt dit in het voordeel van verdachte mee.
De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden (I) zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit, alsmede (II) gedurende die proeftijd contact te hebben met
[slachtoffer 1] . Anders dan de reclassering heeft geadviseerd en de officier van justitie heeft gevorderd, ziet de rechtbank geen reden een meldplicht en een behandelverplichting op te leggen. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Voor een nog verdere afwijking, zoals door de raadsman subsidiair is bepleit, is het feit te ernstig.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ongeremde manier waarop verdachte tot het feit is gekomen en de nog immer bestaande conflictsituatie met het slachtoffer, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarde van het contactverbod dadelijk uitvoerbaar is.
Voorlopige hechtenis verdachte
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, acht de rechtbank geen termen aanwezig de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank zal daarentegen de voorlopige hechtenis opheffen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.044,45 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als
gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke
rente over dit bedrag, en met het verzoek om tevens de schadevergoedingsmaatregel op te
leggen.
De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding ter zake van materiële schade ad € 44,45 wegens medicijnkosten kan worden toegewezen, maar dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu er nog geen sprake is van een eind-situatie en behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade ad € 44,45 voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezen verklaarde feit. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank voorts van oordeel dat ook een deel van de immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen. Vergoeding tot een bedrag van € 2.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Voor het meer gevorderde geldt dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.044,45, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre nog wel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
achttien (18) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
twaalf (12) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de heer [slachtoffer 1] , geboren op 5 augustus 1970 in Teheran (Iran).
Beveelt dat deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 2.044,45 (zegge: tweeduizend vierenveertig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit materiële schade (€ 44,45) en immateriële schade
(€ 2.000,-), en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.044,45 (zegge: tweeduizend vierenveertig euro en vijfenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
30 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. A. Warmerdam, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2017.