ECLI:NL:RBNHO:2017:11513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
1571015516
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met bekennende verdachte over seksueel binnendringen van een 14-jarig meisje

In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 14-jarig meisje. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer op 3 december 2015. De verdachte had in de zomer van 2009 en op 15 januari 2010 contact met het slachtoffer via Hyves, wat leidde tot een ontmoeting waarbij seksuele handelingen plaatsvonden. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de eerste ontmoeting niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ontuchtige handelingen tijdens de eerste ontmoeting, maar achtte de handelingen op 15 januari 2010 wel bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte.

De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden geëist, met bijzondere voorwaarden, maar de rechtbank besloot geen bijzondere voorwaarden op te leggen, gezien de tijd die verstreken was sinds het delict en het feit dat de verdachte niet eerder voor zedendelicten was veroordeeld. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van vier maanden met een proeftijd van twee jaren.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 1.159,57 toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de aangifte. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd tot betaling aan de Staat, bij gebreke van betaling te vervangen door hechtenis. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 7 november 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710155-16 (P)
Uitspraakdatum: 7 november 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. van der Voet, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2009
tot en met 15 januari 2010 te Overveen en/of Bloemendaal aan Zee, gemeente Bloemendaal en/of Zandvoort en/of Haarlem, in elk geval in Nederland, met de (14-jarige) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1995), die (telkens) de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of (vervolgens) gemeenschap gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1995, heeft op 3 december 2015 aangifte gedaan tegen verdachte. In 2009 kwam het slachtoffer via Hyves in contact met verdachte. Via Hyves werd daarna contact met elkaar onderhouden. In het najaar van 2009 nam verdachte contact op met het slachtoffer, waarna een ontmoeting volgde, en op 15 januari 2010 spraken zij af in Haarlem. Het slachtoffer stapte bij verdachte in de auto en samen reden zij naar het strand in Bloemendaal. Vervolgens hebben zij in de auto van verdachte seks gehad. Het slachtoffer was destijds 14 jaar oud. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich in de zomer van 2009 (eerste ontmoeting) en op 15 januari 2010 (tweede ontmoeting) schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, bestaande uit het seksueel binnendringen van het slachtoffer.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de eerste keer dat hij het slachtoffer heeft ontmoet – in de zomer van 2009 – ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich tijdens de eerste afspraak met het slachtoffer heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde ontuchtige handeling, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de ontuchtige handelingen op 15 januari 2010 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Partiële vrijspraak
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tijdens de eerste ontmoeting met het slachtoffer in 2009 seksuele handelingen met haar heeft gepleegd, nu de verklaring van het slachtoffer geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte zal derhalve van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgemaakt door daartoe gecertificeerde zedenrechercheurs d.d. 3 december 2015 (dossierpagina’s 71 tot en met 81).
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 januari 2010 te Zandvoort en/of Bloemendaal met de 14-jarige [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1995), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en vervolgens gemeenschap gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie, met uitzondering van de gevorderde bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte zijn leven grotendeels op de rit heeft en inzicht heeft getoond in zijn handelen. Een behandelverplichting zal op dit moment, ruim zeven jaar na het gepleegde feit, geen toegevoegde waarde hebben, aldus de raadsvrouw.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft seksueel contact gehad met een minderjarige, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam die minderjarige. Hij heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, destijds 14 jaar oud, en haar lichamelijke integriteit ernstig aangetast.
Dergelijke handelingen doorkruisen de seksuele ontwikkeling van een minderjarige, terwijl een minderjarige ongestoord behoort op te groeien naar volwassenheid, zeker op seksueel gebied. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk seksueel misbruik nog langdurig nadelige gevolgen kunnen ondervinden en dat de herinnering eraan hen hindert in hun dagelijkse bestaan. Uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook het geval is.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 augustus 2017, blijkt dat verdachte niet eerder wegens zedendelicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 14 april 2017, opgemaakt door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland.
Dit rapport houdt onder meer in dat verdachte geen zelfinzicht heeft, niet openstaat voor mogelijke hulpverlening en geen hulpvragen heeft. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag gemiddeld. De reclassering ziet wel degelijk de noodzaak van behandeling en daarom adviseert de reclassering om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een (ambulante) behandelverplichting.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat in principe slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking komt. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aangewezen, nu sinds het gepleegde feit, hoe ernstig ook, zeven jaren zijn verstreken. Om die reden zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarvan de duur gelijk aan de eis van de officier van justitie zal zijn. De rechtbank verbindt daaraan een proeftijd van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan de proeftijd zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden verbinden. Verdachte heeft aangegeven niet gemotiveerd te zijn om mee te werken aan een meldplicht of behandelverplichting. Uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt evenmin dat verdachte nu nog contact heeft met jonge meisjes. Ook is verdachte in de afgelopen zeven jaren niet veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank zal daarom geen bijzondere voorwaarden opleggen.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.159,57 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
  • 1e behandeling € 701,46
  • Eigen risico voor de 2e behandeling € 585,00
Van deze schade is reeds € 126,89 vergoed door de zorgverzekeraar, zodat dit bedrag van de schadeposten kan worden afgetrokken en de niet-vergoede (materiële) schade thans bestaat uit een bedrag van € 1.159,57.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering primair dient te worden afgewezen en dat subsidiair de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het feit van 15 januari 2010 en de behandelingen waarvoor de schadevergoeding wordt gevorderd. De behandelingen zijn dit jaar pas gestart, waardoor de behandelingen en de pleegdatum van het strafbare feit te ver uit elkaar liggen om te kunnen spreken van een direct verband. Uit de stukken blijkt tot slot niet waar de behandelingen op zien.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel er inderdaad meer lijkt te spelen dan alleen de gevolgen van het door verdachte gepleegde feit, uit het schrijven van PsyQ, waar het slachtoffer wordt behandeld, voldoende causaal verband blijkt tussen het door verdachte gepleegde feit en de behandelingen die het slachtoffer heeft gevolgd en nog volgt.
De rechtbank zal de vordering van € 1.159,57 dan ook geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde
proeftijdzich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.159,57 (zegge: elfhonderdnegenenvijftig euro en zevenenvijftig cent), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 december 2015 aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €
€ 1.159,57 (zegge: elfhonderdnegenenvijftig euro en zevenenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
21 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. H.E.C. de Wit, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2017.
Mr. H.H.E. Boomgaart en mr. H.E.C. de Wit zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.