ECLI:NL:RBNHO:2017:1149

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
C/15/248869 / FA RK 16-5661
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot onderhoudsbijdrage en schulden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op [huwelijksdatum] te [plaats] zijn gehuwd. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding als niet weersproken en op de wet gegrond toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft verzocht om de gemeenschap te verdelen op zijn voorgestelde wijze, terwijl de vrouw een andere verdeling heeft voorgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de verdeling de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is, te weten 16 september 2016. De rechtbank heeft de activa en passiva in de gemeenschap beoordeeld, waaronder bankrekeningen, een auto, inboedelgoederen en sieraden.

Wat betreft de onderhoudsbijdrage heeft de vrouw verzocht om een bijdrage van € 900,00 per maand, terwijl de man dit verzoek heeft betwist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw haar behoefte aan een partnerbijdrage niet voldoende heeft onderbouwd, waardoor het verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man de schuld aan de [naam] als zijn eigen schuld dient te dragen, en dat de vrouw ten aanzien van deze schuld geen draagplicht heeft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
SCH
zaaknummer / rekestnummer: C/15/248869 / FA RK 16-5661 en C15/250269 / FA RK
16-6273
Beschikking van 15 februari 2017 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.J. van Lingen, gevestigd te Alkmaar,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Sahin, gevestigd te Lent.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 16 september 2016;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlage, van de vrouw, ingekomen op 21 oktober 2016;
- het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 31 oktober 2016;
- het bericht, met bijlage, van de man, ingekomen op 22 november 2016;
- de brief, met bijlagen, van de man, ingekomen op 3 januari 2017.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 januari 2017 in aanwezigheid van de man, bijgestaan door mr. M.J. Dekker (waarnemer van mr. M.J. van Lingen), en de vrouw, bijgestaan door mr. A. Sahin.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2.
De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.3.
De rechtbank zal het verzoek tot echtscheiding als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
2.3.
Woning
2.3.1.
De man heeft het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] verzocht.
2.3.2.
De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.3.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen. Tijdens de zitting heeft de man verklaard dat er tot de datum van echtscheiding geen schulden aanwezig zijn die verband houden met de woning. De man heeft toegezegd dat hij eventuele achterstanden ter zake de lasten van de woning die betrekking hebben op de huwelijkse periode voor zijn rekening zal nemen.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bij vooruitbetaling een bijdrage in de kosten van levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) van € 900,00 per maand aan haar dient te voldoen, althans het bedrag dat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, onder bepaling dat de man gehouden is de executiekosten te betalen indien en voor zover hij deze door niet (tijdige) betaling heeft veroorzaakt.
De vrouw stelt dat zij financieel niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Gedurende het huwelijk heeft zij niet gewerkt en had zij geen inkomsten. Ook voor het huwelijk heeft de vrouw geen baan gehad, waardoor zij relevante werkervaring mist.
De vrouw stelt dat het voor haar niet mogelijk is een baan te vinden waardoor zij is aangewezen op een bijstandsuitkering.
2.4.2.
De man verzoekt de rechtbank het verzoek van de vrouw af te wijzen, althans een partnerbijdrage vast te stellen die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. Voorts verzoekt de man een eventueel door hem te betalen partnerbijdrage te limiteren voor de duur van maximaal zes maanden na ontbinding van het huwelijk, althans voor een duur gelijk aan de duur van het huwelijk.
De man stelt dat de vrouw voor het huwelijk wel degelijk werkzaam is geweest. Niets staat de vrouw volgens de man in de weg om een baan te zoeken en te vinden. De vrouw dient inzage te verschaffen in de pogingen die zij heeft gedaan om een betaalde baan te vinden. Zolang de vrouw haar inspanningen niet aantoont, moet het er volgens de man voor worden gehouden dat zij niet behoeftig is. Daarbij komt dat de vrouw woonachtig is bij haar ouders en de man verwacht dat dit voorlopig ook zo zal blijven. Om met succes aanspraak te maken op een partnerbijdrage dient de vrouw volgens de man haar behoefte concreet te onderbouwen. Een verwijzing naar de Hofnorm acht hij onvoldoende. Voorts stelt dat man dat hij niet, dan wel niet volledig, in staat is om de door de vrouw verzochte partnerbijdrage aan haar te voldoen.
2.4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw heeft verzuimd haar behoefte aan een partnerbijdrage te onderbouwen, terwijl dit gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de man op haar weg lag. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij tot kort voor het huwelijk werkzaam is geweest in de horeca en marketing en dat zij een MBO opleiding op niveau 3 en 4 heeft afgerond. De vrouw heeft ter zitting gesteld dat zij op dit moment vanwege haar geestelijke conditie niet in staat is om te werken, maar zij heeft verzuimd dit met stukken te onderbouwen. Het verzoek van de vrouw ter zitting om haar alsnog in de gelegenheid te stellen om haar behoefte te onderbouwen, wordt door de rechtbank aangemerkt als tardief en in strijd met de goede procesorde. Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partnerbijdrage wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Aan de beoordeling of de man draagkracht heeft om een partnerbijdrage te betalen, komt de rechtbank niet toe.
2.5.
Verdeling
2.5.1.
De man verzoekt om de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te verdelen op de door hem voorgestelde wijze.
2.5.2.
De vrouw verzoekt een verdeling te gelasten overeenkomstig op de door haar in het formulier verdelen en verrekenen voorgestelde wijze.
2.5.3.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 16 september 2016.
2.5.4.
Op de peildatum maakten de volgende activa en passiva onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap:
a. a) Bankrekeningen
b) Auto
c) Inboedelgoederen
d) Sieraden
e) Schulden
2.5.5.
Als peildatum voor het bepalen van de waarde van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap hanteert de rechtbank aan de hand van de stellingen van partijen voor de bankrekeningen de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten
16 september 2016, en voor de overige goederen de datum van feitelijke verdeling.
2.5.6.
De rechtbank zal in het navolgende de diverse posten behandelen. Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking. Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover partijen op onderdelen overeenstemming over de (wijze van) verdeling hebben bereikt, de rechtbank ingevolge artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet bevoegd is om daarover te beslissen.
Ad a) Bankrekeningen
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat er een bankrekening op naam van de man en een bankrekening op naam van de vrouw aanwezig zijn. Onduidelijk is wat het saldo op deze rekeningen op de peildatum 16 september 2016 is.
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekeningen worden voortgezet door degene op wiens naam de rekening staat. Nu partijen hebben nagelaten om de rechtbank te infomeren over de saldi op deze rekeningen op 16 september 2016, zal de rechtbank de wijze van verdeling van de saldi gelasten, aldus dat een positief saldo bij helfte moet worden verdeeld en dat een negatief saldo bij helfte dient te worden gedragen. Partijen zullen elkaar hiertoe inzage dienen te verschaffen in de saldigegevens.
Ad b) Auto
Partijen zij het erover eens dat de auto van het merk [merk] met kenteken
[kenteken] wordt toebedeeld aan de man onder de verplichting dat de man de helft van de waarde van de auto aan de vrouw vergoedt. Zij twisten echter over de waarde van de auto op de peildatum van feitelijke verdeling.
De man heeft een taxatierapport van [naam ] van 22 december 2016 overgelegd waaruit een getaxeerde waarde van de auto blijkt van € 100,00. De vrouw heeft deze waarde ter zitting betwist. Volgens de vrouw is een goede vriend van de man eigenaar van [naam ] en is de waarde te laag vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de vrouw had gelegen om bij betwisting van de getaxeerde waarde van de auto de onjuistheid hiervan aan te tonen door bijvoorbeeld een waardebepaling conform de ANWB koerslijst in het geding te brengen. Nu de vrouw heeft verzuimd haar stelling in dit verband te onderbouwen, sluit de rechtbank aan bij de door de man gestelde waarde van de auto van € 100,00. Gelet hierop dient de man een bedrag van € 50,00 aan de vrouw te vergoeden.
Ad c) Inboedelgoederen
Partijen hebben ter zitting afspraken gemaakt over de verdeling van de inboedel. Bij de verdeling geldt als uitgangspunt dat de goederen die van de zijde van de man en zijn familie zijn ingebracht aan de man worden toebedeeld en dat de goederen die van de zijde van de vrouw en haar familie zijn ingebracht aan de vrouw worden toebedeeld. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij de bezitsverschaffing van de inboedel in onderling overleg zullen regelen.
Ad d) Sieraden
De man stelt dat de vrouw ter gelegenheid van hun huwelijk een behoorlijke hoeveelheid aan sieraden van familie en van hem heeft ontvangen. De vrouw heeft deze sieraden volgens de man bij haar vertrek uit de woning meegenomen. De man schat de waarde van deze sieraden op ongeveer € 10.000,00. De man is van mening dat de helft van deze waarde aan hem dient te worden vergoed, waarbij de sieraden vervolgens aan de vrouw kunnen worden toebedeeld.
De vrouw erkent dat partijen ter gelegenheid van hun huwelijk een hoeveelheid aan sieraden geschonken hebben gekregen. De sieraden bevinden zich volgens de vrouw echter bij de moeder van de man. Direct na afloop van het huwelijksfeest heeft de vrouw de sieraden aan haar moeten afgeven en zij zou deze in een kluis bewaren. De waarde van de sieraden bedraagt volgens de vrouw € 20.000,00. De vrouw verzoekt het goud door een taxateur te laten taxeren waarna de man gehouden is om de helft van de waarde van het goud aan haar te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat partijen ter zitting geen duidelijkheid hebben verschaft over de vraag wie de sieraden thans in zijn of haar bezit heeft en om welke sieraden het specifiek gaat. Gelet hierop kan de rechtbank niet overgaan tot waarde bepaling en verdeling van de sieraden. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de partij die in het kader van een verdeling een goed verzwijgt, zijn aandeel in dit goed verbeurt aan de andere partij (artikel 3:194, tweede lid, van het BW).
Ad e) Schulden
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat sprake is van de volgende schulden:
- schuld aan [naam ] van € 1.130,00;
- schuld bij de Belastingdienst van € 317,00;
- lening bij de heer [naam ] van € 850,00;
- schuld aan de [naam ] van € 10.252,00.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:100 van het BW alle schulden in beginsel bij helfte door partijen gedragen dienen te worden.
- [naam ]
De man heeft ter zitting toegelicht dat de schuld aan [naam ] inmiddels is afgelost zodat de rechtbank hierover geen beslissing hoeft te geven.
- Belastingdienst
Wat betreft de schuld aan de Belastingdienst stelt de rechtbank op grond van het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat deze schuld in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap valt en dat de man op deze schuld aflost. De vrouw is op grond van artikel 1:100 van het BW gehouden om deze schuld bij helfte te dragen en de rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van deze schuld van het wettelijk stelsel af te wijken. Voor zover de man meer dan 50% van deze schuld heeft voldaan, heeft hij voor het meerdere regres op de vrouw. Nu de draagplicht bij helfte reeds uit de wet volgt, zal de rechtbank daarover geen beslissing nemen.
- De heer [naam ]
De man heeft ter zitting toegelicht dat hij een lening bij de heer [naam ] is aangegaan om de eigen bijdrage aan zijn advocaat te kunnen betalen. Uit de verklaring van de man begrijpt de rechtbank dat de man deze schuld als een eigen schuld van hem zelf beschouwt, waarvoor de vrouw niet draagplichtig is, en dat de schuld wat betreft de man niet in de verdeling moet worden betrokken. De man heeft deze lening ook niet vermeld op zijn formulier verdelen en verrekenen.
-Schuld [naam ]
De man is van mening dat zijn schuld aan de [naam ] tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort en dat de vrouw de helft van deze schuld dient te dragen.
De vrouw heeft ter zitting gesteld dat zij niet op de hoogte was van deze schuld en dat het in dit geval niet redelijk en billijk is dat zij de helft van deze schuld moet dragen.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de schuld van de man aan de [naam ] in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap valt. Zoals hiervoor reeds is vermeld, bepaalt artikel 1:100 van het BW dat de schuld dan bij helfte door partijen dient te worden gedragen. Echter de redelijkheid en billijkheid, die de verhouding tussen partijen als deelgenoten van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap mede beheerst kan meebrengen dat een schuld, ook al betreft het op zichzelf een gemeenschapsschuld, aan één van partijen kan worden toebedeeld en dat de andere partij ten aanzien van die schuld geen draagplicht heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij draagplichtig is voor de schuld van de man aan de [naam ] . Bij dit oordeel acht de rechtbank doorslaggevend dat de man ter zitting heeft verklaard dat hij deze schuld zes jaar voor het huwelijk is aangegaan voor een studie waarvan hij alleen het eerste studiejaar heeft afgerond. De vrouw heeft gelet hierop niet de vruchten kunnen plukken van de schuld van de man bij de [naam ] . Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat het huwelijk tussen partijen zeer kort heeft geduurd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man deze schuld als zijn eigen schuld dient te dragen en dient te voldoen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] ) met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
bepaalt dat partijen per 16 september 2016 een positief saldo op hun bankrekeningen dienen te verdelen en een negatief saldo bij helfte dienen te dragen;
3.4.
bepaalt dat de man ter zake van de verrekening van de waarde van de auto van het merk [merk] met kenteken [kenteken] gehouden is om € 50,00 aan de vrouw te voldoen;
3.5.
bepaalt dat de man de schuld aan de [naam ] als zijn eigen schuld dient te dragen en dient te voldoen en dat de vrouw ten aanzien van deze schuld geen draagplicht heeft;
3.6.
verklaart deze beschikking, behoudens de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
3.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C. Horio op 15 februari 2017.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..