2.5.6.De rechtbank zal in het navolgende de diverse posten behandelen. Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking. Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover partijen op onderdelen overeenstemming over de (wijze van) verdeling hebben bereikt, de rechtbank ingevolge artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet bevoegd is om daarover te beslissen.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat er een bankrekening op naam van de man en een bankrekening op naam van de vrouw aanwezig zijn. Onduidelijk is wat het saldo op deze rekeningen op de peildatum 16 september 2016 is.
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekeningen worden voortgezet door degene op wiens naam de rekening staat. Nu partijen hebben nagelaten om de rechtbank te infomeren over de saldi op deze rekeningen op 16 september 2016, zal de rechtbank de wijze van verdeling van de saldi gelasten, aldus dat een positief saldo bij helfte moet worden verdeeld en dat een negatief saldo bij helfte dient te worden gedragen. Partijen zullen elkaar hiertoe inzage dienen te verschaffen in de saldigegevens.
Partijen zij het erover eens dat de auto van het merk [merk] met kenteken
[kenteken] wordt toebedeeld aan de man onder de verplichting dat de man de helft van de waarde van de auto aan de vrouw vergoedt. Zij twisten echter over de waarde van de auto op de peildatum van feitelijke verdeling.
De man heeft een taxatierapport van [naam ] van 22 december 2016 overgelegd waaruit een getaxeerde waarde van de auto blijkt van € 100,00. De vrouw heeft deze waarde ter zitting betwist. Volgens de vrouw is een goede vriend van de man eigenaar van [naam ] en is de waarde te laag vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de vrouw had gelegen om bij betwisting van de getaxeerde waarde van de auto de onjuistheid hiervan aan te tonen door bijvoorbeeld een waardebepaling conform de ANWB koerslijst in het geding te brengen. Nu de vrouw heeft verzuimd haar stelling in dit verband te onderbouwen, sluit de rechtbank aan bij de door de man gestelde waarde van de auto van € 100,00. Gelet hierop dient de man een bedrag van € 50,00 aan de vrouw te vergoeden.
Partijen hebben ter zitting afspraken gemaakt over de verdeling van de inboedel. Bij de verdeling geldt als uitgangspunt dat de goederen die van de zijde van de man en zijn familie zijn ingebracht aan de man worden toebedeeld en dat de goederen die van de zijde van de vrouw en haar familie zijn ingebracht aan de vrouw worden toebedeeld. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij de bezitsverschaffing van de inboedel in onderling overleg zullen regelen.
De man stelt dat de vrouw ter gelegenheid van hun huwelijk een behoorlijke hoeveelheid aan sieraden van familie en van hem heeft ontvangen. De vrouw heeft deze sieraden volgens de man bij haar vertrek uit de woning meegenomen. De man schat de waarde van deze sieraden op ongeveer € 10.000,00. De man is van mening dat de helft van deze waarde aan hem dient te worden vergoed, waarbij de sieraden vervolgens aan de vrouw kunnen worden toebedeeld.
De vrouw erkent dat partijen ter gelegenheid van hun huwelijk een hoeveelheid aan sieraden geschonken hebben gekregen. De sieraden bevinden zich volgens de vrouw echter bij de moeder van de man. Direct na afloop van het huwelijksfeest heeft de vrouw de sieraden aan haar moeten afgeven en zij zou deze in een kluis bewaren. De waarde van de sieraden bedraagt volgens de vrouw € 20.000,00. De vrouw verzoekt het goud door een taxateur te laten taxeren waarna de man gehouden is om de helft van de waarde van het goud aan haar te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat partijen ter zitting geen duidelijkheid hebben verschaft over de vraag wie de sieraden thans in zijn of haar bezit heeft en om welke sieraden het specifiek gaat. Gelet hierop kan de rechtbank niet overgaan tot waarde bepaling en verdeling van de sieraden. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de partij die in het kader van een verdeling een goed verzwijgt, zijn aandeel in dit goed verbeurt aan de andere partij (artikel 3:194, tweede lid, van het BW).
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat sprake is van de volgende schulden:
- schuld aan [naam ] van € 1.130,00;
- schuld bij de Belastingdienst van € 317,00;
- lening bij de heer [naam ] van € 850,00;
- schuld aan de [naam ] van € 10.252,00.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:100 van het BW alle schulden in beginsel bij helfte door partijen gedragen dienen te worden.
- [naam ]
De man heeft ter zitting toegelicht dat de schuld aan [naam ] inmiddels is afgelost zodat de rechtbank hierover geen beslissing hoeft te geven.
- Belastingdienst
Wat betreft de schuld aan de Belastingdienst stelt de rechtbank op grond van het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat deze schuld in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap valt en dat de man op deze schuld aflost. De vrouw is op grond van artikel 1:100 van het BW gehouden om deze schuld bij helfte te dragen en de rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van deze schuld van het wettelijk stelsel af te wijken. Voor zover de man meer dan 50% van deze schuld heeft voldaan, heeft hij voor het meerdere regres op de vrouw. Nu de draagplicht bij helfte reeds uit de wet volgt, zal de rechtbank daarover geen beslissing nemen.
- De heer [naam ]
De man heeft ter zitting toegelicht dat hij een lening bij de heer [naam ] is aangegaan om de eigen bijdrage aan zijn advocaat te kunnen betalen. Uit de verklaring van de man begrijpt de rechtbank dat de man deze schuld als een eigen schuld van hem zelf beschouwt, waarvoor de vrouw niet draagplichtig is, en dat de schuld wat betreft de man niet in de verdeling moet worden betrokken. De man heeft deze lening ook niet vermeld op zijn formulier verdelen en verrekenen.
-Schuld [naam ]
De man is van mening dat zijn schuld aan de [naam ] tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort en dat de vrouw de helft van deze schuld dient te dragen.
De vrouw heeft ter zitting gesteld dat zij niet op de hoogte was van deze schuld en dat het in dit geval niet redelijk en billijk is dat zij de helft van deze schuld moet dragen.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de schuld van de man aan de [naam ] in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap valt. Zoals hiervoor reeds is vermeld, bepaalt artikel 1:100 van het BW dat de schuld dan bij helfte door partijen dient te worden gedragen. Echter de redelijkheid en billijkheid, die de verhouding tussen partijen als deelgenoten van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap mede beheerst kan meebrengen dat een schuld, ook al betreft het op zichzelf een gemeenschapsschuld, aan één van partijen kan worden toebedeeld en dat de andere partij ten aanzien van die schuld geen draagplicht heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat van de vrouw niet gevergd kan worden dat zij draagplichtig is voor de schuld van de man aan de [naam ] . Bij dit oordeel acht de rechtbank doorslaggevend dat de man ter zitting heeft verklaard dat hij deze schuld zes jaar voor het huwelijk is aangegaan voor een studie waarvan hij alleen het eerste studiejaar heeft afgerond. De vrouw heeft gelet hierop niet de vruchten kunnen plukken van de schuld van de man bij de [naam ] . Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat het huwelijk tussen partijen zeer kort heeft geduurd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man deze schuld als zijn eigen schuld dient te dragen en dient te voldoen.