6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de volgende rapportages is gebleken:
- het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 oktober 2017;
- het Pro Justitia rapport van J.M. Oudejans, GZ-psycholoog, van 20 november 2017 en J.L.M. Dinjens, psychiater, van 16 november 2017;
- het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 28 november 2017.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich – onder invloed van een psychose – schuldig gemaakt aan afpersing, waarbij hij ’s nachts op een donkere dijkweg een auto tot stilstand heeft laten komen door midden op de weg te staan. Verdachte heeft eerst op dwingende en intimiderende wijze de vrouwelijke bestuurder gesommeerd een aansteker te geven. Toen zij aangaf geen aansteker te hebben, heeft hij onder bedreiging van een mes geëist dat zij haar tas af zou geven. Hierbij heeft verdachte stekende bewegingen gemaakt met het mes richting de vrouw en heeft hij haar hierbij tweemaal in haar handen gesneden. Voorts heeft verdachte nog vernielingen aangericht aan een auto door een grote steen door het raam te gooien en heeft verdachte meermalen een grote steen tegen het raam en de deur van een woning gegooid, waardoor er schade is ontstaan.
Dergelijke feiten, gepleegd op een voor het publiek toegankelijke plek, schokt de rechtsorde en draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Dat is in deze zaak ook gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring - ter zitting door het slachtoffer afgelegd - en de verklaring van één van de getuigen die het zo eng vond, dat zij niet eens uit het raam durfde te kijken om te zien wat er allemaal gebeurde.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 oktober 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
Daarnaast heeft rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport, opgesteld door J.M. Oudejans, GZ-psycholoog, van 20 november 2017 en J.L.M. Dinjens, psychiater, van 16 november 2017.
Zowel de psycholoog als psychiater hebben in het Pro Justitia rapport geoordeeld dat verdachte ten tijde van het plegen van de delicten in een psychose verkeerde, welke toe te schrijven is aan het gebruik van ayahuasca thee tijdens het verblijf van verdachte in Colombia. De psychiater beschrijft voorts dat de persoonlijkheid van verdachte gekenmerkt wordt door narcistische trekken en komt mede op grond hiervan tot een verminderde toerekenbaarheid. De rechtbank is echter van oordeel dat de psychiater onvoldoende gemotiveerd heeft aangegeven op welke wijze deze persoonlijkheid met narcistische kenmerken – niet geclassificeerd als een stoornis – de gedragskeuzes zou hebben beïnvloed. De rechtbank zal daarom de conclusie van de psychiater ten aanzien van de toerekenbaarheid van verdachte niet overnemen.
De psycholoog stelt dat de psychose het gevolg is van de consumptie van ayahuasca thee en er dus een volledig causaal verband bestond tussen de psychose en het gebruik van het middel. Wat betreft de inname van dit hallucinogene middel kan het volgende worden gezegd volgens de psycholoog. Verdachte heeft ruime ervaring met het gebruik van hallucinerende middelen. Dat het gebruik daarvan niet eerder een psychisch ontregelend effect op hem heeft gehad, laat onverlet dat verdachte kennis en besef had van de potentieel ontregelende effecten van het gebruik van hallucinerende middelen, met inbegrip van het gebruik van ayahuasca. Hij heeft over dat middel informatie ingewonnen, en het enkele feit dat hij toen, naar zijn zeggen, niet expliciet geïnformeerd is over (specifieke) risico’s, staat het besef van de risico’s van het gebruik niet in de weg, temeer daar verdachte goed op de hoogte was van de algemene risico’s van het gebruik van hallucinogenen, waartoe ayahuasca behoort. Op grond van deze overwegingen wordt geconcludeerd dat het tenlastegelegde, indien bewezen, verdachte volledig kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en overweegt in aanvulling daarop nog als volgt.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting toegegeven gedurende zijn verblijf in Colombia regelmatig ayahuasca thee te hebben gedronken en daarbij ook veelvuldig cannabis te hebben gebruikt. Verdachte heeft ter zitting aangegeven te weten dat het mixen van verschillende soorten drugs onverstandig is en afgeraden wordt. Daarnaast heeft verdachte in het verleden geëxperimenteerd met verschillende hallucinogene drugs zoals LSD en paddo’s. Verdachte was voorts op de hoogte van het feit dat het gebruik van dit roesverwekkende middel ayahuasca effect heeft op de psychische toestand van de gebruiker. Gelet op voorgaande, in combinatie met het feit dat hij de ayahuasca tegelijk met cannabis heeft gebruikt kon verdachte weten dat het gebruik van de middelen niet geheel ontbloot waren van enig risico. Het is daarnaast van algemene bekendheid dat het psychisch functioneren na het gebruik van dergelijke middelen van persoon tot persoon verschilt. Dat verdachte deze wetenschap had, heeft hij ter zitting bevestigd door te verklaren dat iedereen met wie hij de ayahuasca thee heeft gedronken hier anders op reageerde.
De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk moet worden gehouden voor zijn daden en de gevolgen daarvan, nu, gelet op het voorgaande, de opgetreden psychose te wijten is aan zijn keuze om, ondanks de daaraan verbonden risico’s, het hallucinogene middel ayahuasca te gebruiken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het reclasseringsrapport, gedateerd 28 november 2017, noodzakelijk teneinde het recidiverisico te beperken. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor het opleggen van een locatieverbod.