ECLI:NL:RBNHO:2017:1122

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
13 februari 2017
Zaaknummer
C/15/253216 / HA RK 17/1
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in faillissementszaak

Op 26 januari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in het kader van zijn faillissement. De verzoeker had de wraking aangevraagd tegen mr. M. Wouters, de behandelend rechter-commissaris in zijn faillissement. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen was, onder andere vanwege een brief van 5 oktober 2015 waarin de rechter de verzoeken van de verzoeker had afgewezen. De verzoeker stelde dat de rechter door het afwijzen van zijn verzoek om de handelwijze van de curator te onderzoeken, de curator's gedrag legitimeerde, wat hem aanzienlijke schade had berokkend.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven zich van geen vooringenomenheid bewust te zijn en heeft de inhoud van haar eerdere beslissingen uitvoerig toegelicht. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer concludeerde dat de gronden van het wrakingsverzoek niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing van de rechter was een inhoudelijke beslissing die niet ter beoordeling van de wrakingskamer stond, maar enkel in hoger beroep kon worden getoetst.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/253216 / HA RK 17/1
Beslissing van 26 januari 2017
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M. Wouters,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
De verzoeker heeft bij brief van 29 december 2016 de wraking verzocht als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de rechter als behandelend rechter-commissaris in het faillissement van verzoeker met als insolventienummer C/15/16/273 F, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij schrijven van 12 januari 2017 op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 19 januari 2017. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker heeft van de geboden gelegenheid, zonder bericht, geen gebruik gemaakt. De rechter heeft van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Standpunten

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek -samengevat- het volgende aangevoerd.
Het verzoek bevat een tweetal wrakingsgronden. Ten eerste zou het schrijven van de rechter van 5 oktober 2015 overduidelijk blijk geven van vooringenomenheid. Als tweede grond voor wraking wordt aangevoerd dat de rechter, door afwijzing van het verzoek om de handelwijze van de curator in verzoekers faillissement, mr. A.C.J. Hanrath, te onderzoeken, het gedrag van mr. Hanrath zou legitimeren. Daardoor heeft verzoeker aanzienlijke materiële en immateriële schade geleden. Verzoeker heeft de rechter schriftelijk en telefonisch geïnformeerd om aan tonen dat hij de ontstane situatie constructief heeft benaderd. Desondanks heeft de rechter, ondanks eerdere toezeggingen, geen nader onderzoek naar de handelwijze van mr. Hanrath ingesteld.
2.2
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie -samengevat- het volgende aangevoerd.
Vooropgesteld wordt dat de rechter zich van geen enkele vooringenomenheid bewust is. De rechter wijst erop dat zij bij brief van 5 oktober 2016 -met verwijzing naar de feiten en de wet- uitvoerig heeft uiteengezet waarom zij de verzoeken van verzoeker heeft afgewezen. Daarnaast heeft de rechter gesteld dat uit voornoemde brief blijkt dat zij de handelwijze van de curator ten aanzien van de krantenabonnementen, de auto en de VTLB-berekening opnieuw beoordeeld heeft, waarmee aan het verzoek is voldaan. Haar oordeel dat de curator in deze kwesties juridisch gezien correct heeft gehandeld is een inhoudelijk oordeel, dat wellicht als een beschikking in de zin van artikel 69 van het Faillisementswet kan worden aangemerkt. Daartegen staat op grond van artikel 67 van de Faillisementswet hoger beroep open bij de rechtbank, van welke mogelijkheid verzoeker geen gebruik heeft gemaakt. De rechter wijst er tevens op dat haar rol als rechter-commissaris in het faillissement van verzoeker inhoudt dat zij moet toezien op een correcte afwikkeling van het faillissement. De curator legt in dat licht regelmatig verantwoording af over de ontwikkeling in het faillissement, onder ander middels de openbare verslagen, en behoeft voor enkele in de faillissementswetgeving genoemde handelingen de expliciete toestemming van de rechter-commissaris. Het is echter niet zo dat de rechter-commissaris de handelwijze van de curator legitimeert. De rechter ziet niet in hoe zij zich, door een inhoudelijk en juridisch onderbouwd oordeel te geven, vooringenomen heeft getoond.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
Uit het wrakingsverzoek en de schriftelijke toelichting van de rechter blijkt niet dat er aanwijzingen zijn voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert dan wel dat haar handelen grond heeft gegeven voor de vrees dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.3
De grondslag van het wrakingsverzoek is gelegen in inhoudelijke beslissingen die de rechter bij brief van 5 oktober 2016 heeft genomen, alsmede in de onvrede over het afgewezen verzoek om de handelwijze van de curator te onderzoeken. In de brief van 5 oktober 2016 heeft de rechter, zakelijk weergegeven, meegedeeld geen aanleiding te zien om het ontslag van mr. Hanrath bij de rechtbank voor te dragen vanwege de door verzoeker gestelde familiebanden of de handelwijze van mr Hanrath. Zij heeft daarnaast aan verzoeker bericht dat er geen wettelijke basis is voor de door hem gewenste time-out in het faillissement.
3.4
Het is vaste rechtspraak dat de vraag of een inhoudelijke beslissing al dan niet juist moet worden geacht, zich niet leent voor een oordeel door de wrakingskamer en slechts in een eventueel hoger beroep kan worden getoetst. Dit is slechts anders indien een beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer doet deze situatie zich in deze zaak niet voor. De beslissingen van de rechter betreffen enkel inhoudelijke beslissingen die voortvloeien uit haar toezichthoudende taak in het faillissement van verzoeker. De beslissingen zijn voorzien van een motivering en zijn geenszins onbegrijpelijk. De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de rechter een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team handel & insolventie, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.M. Jongkind-Jonker, voorzitter, mr. P.G. Vroom, en mr. M.A.J. Berkers, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nourozi Oranje, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2017.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.