ECLI:NL:RBNHO:2017:11067

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
15/144200-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes in hals en nek, verwerping verweren en matiging strafeis

Op 21 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 juli 2017, waarbij de verdachte zijn ex-vriendin met een mes in de hals en nek heeft gestoken. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en het verweer van de verdediging, dat het OM niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de tegenstrijdigheden die door de verdediging werden aangevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven, maar dat er onvoldoende bewijs was voor vol opzet op de dood. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft de strafeis gematigd, rekening houdend met de impulsieve aard van het handelen van de verdachte, die lijdt aan narcistische persoonlijkheidstrekken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden, met een schadevergoeding van €10.946,39.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/144200-17 (P)
Uitspraakdatum: 21 november 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 november 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. de Vries en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I. Aardoom-Fuchs, advocaat te Gouda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te [plaats], gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (met kracht) die [slachtoffer] een of meermalen met een of meer messen, althans een of meer scherpe voorwerpen, heeft gestoken en/of gesneden in het lichaam (onder meer in de hals nabij de halsslagader), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te [plaats], gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) met een of meer messen, althans een of meer scherpe voorwerpen, in het lichaam heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

2.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
2.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte nu de algemene beginselen van behoorlijk bestuur alsook het beginsel van fair trial zijn geschonden. Daartoe stelt de raadsvrouw in de kern dat het politieel en justitieel onderzoek van meet af aan erop is gericht om verdachte neer te zetten als dader waardoor het dossier een eenzijdig en niet waarheidsgetrouw beeld geeft.
2.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van enig verzuim dat dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat het moet gaan om een onherstelbaar vormverzuim.
De raadsvrouw geeft terecht aan dat de opsporing van meet af aan gericht was op het aanhouden van verdachte en op het verhoren van hem als verdachte. Het dossier, en dan in het bijzonder de bij aangeefster waargenomen letsels, gaf daar naar het oordeel van de rechtbank ook aanleiding toe. De rechtbank vermag echter niet in te zien dat hetgeen de raadsvrouw hieromtrent heeft aangevoerd tot de gevolgtrekking moet leiden dat daardoor in de aanhangige strafprocedure een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Immers is aangeefster ook herhaald en uitvoerig verhoord, is het letsel bij verdachte dezelfde avond van het incident fotografisch in het dossier vastgelegd en is ook de aangifte van verdachte tegen aangeefster ([slachtoffer]), zij het enige tijd later dan de aangifte van aangeefster ([slachtoffer]) tegen verdachte, door de politie opgenomen. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het betoog van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft ook overigens vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, gelet op de betrouwbare verklaringen van aangeefster, de deels bekennende verklaring van verdachte, het bij aangeefster aangetroffen letsel en het aangetroffen bloed op de messen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte van het primair en van het subsidiair ten laste gelegde feit vrij te spreken, nu zij de verklaringen van verdachte, in tegenstelling tot de verklaringen van aangeefster, betrouwbaar acht. Gelet daarop, en nu objectief bewijs naar het oordeel van de raadsvrouw ontbreekt, is niet voldaan aan het vereiste van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 29 juli 2017 zijn aangeefster en verdachte met elkaar in de woning van verdachte aan de [adres] in gesprek over de omgangsregeling van hun dochter. Verdachte zegt bang te zijn dat hij zijn dochter niet meer zal zien en wordt bozer. Aangeefster loopt op enig moment de keuken in. Als zij zich omdraait ziet zij verdachte achter zich staan. Hij valt haar aan waardoor zij achterover op de grond valt. Verdachte buigt over haar heen en aangeefster ziet dat hij in zijn linkerhand een aardappelschilmesje vast heeft. Ze ziet en voelt dat hij meerdere keren met kracht gericht in haar lichaam steekt. Verdachte roept daarbij:
“Jij hebt mij kapot gemaakt, nu maak ik jou kapot”. Aangeefster raakt in paniek, huilt en gilt. Ze denkt dat hij haar zal vermoorden. Ze roept naar hem dat hij moet stoppen maar verdachte blijft haar steken. Dan lukt het haar om op haar knieën te komen en ze kruipt al worstelend met verdachte richting het aanrecht. Daarbij probeert zij zich te beschermen tegen het steken. Dan werkt verdachte haar weer naar de grond, waardoor aangeefster met haar hoofd op de grond valt. Dan ziet en voelt zij dat verdachte met kracht gericht een groot mes uit het messenblok rechts in haar hals steekt. Ze denkt dat ze dood gaat, het doet heel veel pijn en het bloed stroomt eruit. Ze roept tegen verdachte dat hij het mes eruit moet halen, hetgeen verdachte vervolgens doet. Aangeefster zegt tegen verdachte dat hij 112 moet bellen. Hij zegt dat dit niet had moeten gebeuren en dat hij zal gaan bellen, maar dat hij eerst moet schoonmaken. Tijdens het schoonmaken dwingt hij haar op haar knieën te blijven zitten. Op een moment dat verdachte met de emmer naar het toilet loopt ziet aangeefster kans om te vluchten. Ze staat snel op, maakt de hendels van de keukendeur los en rent in paniek op haar sokken naar buiten door de steeg. Op de [adres 2] wordt er open gedaan door een meneer door wie ze wordt opgevangen. Deze meneer belt 112. [2]
Verbalisanten [I. en V.] treffen op voornoemd adres een vrouw – die naar later blijkt te zijn [slachtoffer] – met bebloede kleding aan. De vrouw houdt een doek tegen de rechterzijde van haar nek gedrukt en ze is in paniek. De vrouw zegt dat ze in de keuken is gestoken door haar ex-man met een aardappelschilmesje en daarna nog met een mes uit het keukenblok. Ze zegt dat zij de woning is ontvlucht en dat hun dochter van 8 maanden oud nog boven in bed ligt te slapen. Ze geeft aan dat ze bang is dat haar ex-man hun dochtertje wat aan zal doen. [3] De vrouw is zeer geëmotioneerd. Een ambulance brengt haar met spoed naar het ziekenhuis. [4] Verbalisant [V.] gaat vervolgens naar de woning van verdachte. Daar neemt zij de door haar aangetroffen messen in beslag. [5] Uit nader onderzoek blijkt de aanwezigheid van bloed op het lemmet van een mes uit een messenblok en op het lemmet van een aardappelschilmesje. [6]
Op het lichaam van aangeefster worden zeven scherprandige snij/steekwonden waargenomen, namelijk een oppervlakkige snijwond aan de borstkas rechts ter plaats van de sleutelbeen (2 à 3 cm groot tot onderhuids), een steekwond aan de voorzijde van de hals rechts ter plaatse van de halsslagader (1 cm groot, bij onderzoek 1 cm diep, de slagader is niet geraakt), een snijverwonding aan de oorlel rechts, een snijwond achter het oor rechts (3 cm groot, 0,5 cm diep), een steekwond achter in de hals (2 cm groot, 2 cm diep in rechte lijn), een steekwond op het achterhoofd (3 à 4 cm groot, 2 à 4 cm diep in rechte lijn) en een steekwond op het achterhoofd in de nekovergang (5 cm groot verloop: van rechts naast de nekwervels schuin naar links neerwaarts verlopend over een lengte van 10 cm, geen uitgangswond, bij onderzoek geen vaat of zenuwletsel). Voorts wordt een achtste wond waargenomen, namelijk een snijwond aan de linkerduim (binnenzijde van de duim, geen pees- of vaatletsel, wel verschijnselen van zenuwdoorsnijding).
De ouderdom van de letsels passen bij het huidige tijdsinterval. De genoemde zeven verwondingen passen goed bij de opgegeven toedracht omdat het meerdere scherprandige wonden betreffen op bijpassende lichaamsdelen. De achtste verwonding past bij afweerletsel. [7]
Op 29 juli 2017 omstreeks 19.30 uur is [slachtoffer] naar [adres] gekomen. Ik heb haar beetgepakt. Ik weet nog dat zij eerst op de grond kwam. Zij viel achterover en ik viel voorover op haar. Ik heb het mes schoon gemaakt. Het was een mes uit het keukenblok. Het had een zwart heft. Ik heb het mes weer in het keukenblok gedaan. [8]
3.4.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster op diverse punten inconsistent en daardoor niet betrouwbaar zijn zodat haar verklaringen niet kunnen bijdragen tot enig bewijs. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Aangeefster verklaart naar het oordeel van de rechtbank op hoofdlijnen en op de essentiële onderdelen van meet af aan consistent. Zo verklaart zij steeds gelijkluidend over de plek waar en de wijze waarop zij door verdachte is aangevallen, dat hij haar herhaaldelijk met een mes heeft gestoken, dat zij daarbij heeft gezien dat hij haar stak met een aardappelschilmesje en met een groter mes uit het messenblok en dat hij na afloop van zijn daad de woning en de messen is gaan schoonmaken, hetgeen haar kans gaf de woning te ontvluchten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster ten tijde van haar eerste verklaringen aan de politie (op het adres [adres 2] en vervolgens in het ziekenhuis) in paniek en zeer geëmotioneerd was, hetgeen reeds verklaarbaar is gelet op het bij haar aangetroffen letsel en de onzekerheid over het lot van haar baby. Ondanks die gemoedstoestand, heeft zij steeds op voornoemde essentiële punten gelijkluidend verklaard hetgeen de betrouwbaarheid daarvan ondersteunt.
De verklaringen van aangeefster worden voorts door objectieve bewijsmiddelen ondersteund, hetgeen eveneens de betrouwbaarheid daarvan staaft. Zo blijkt uit de bewijsmiddelen dat het bij haar waargenomen letsel past bij voornoemde toedracht, dat de verwonding aan haar duim past bij afweerletsel en dat zowel op een aardappelschilmesje als op een groter mes uit het messenblok bloed is aangetroffen.
De tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster waar de raadsvrouw op heeft gewezen, acht de rechtbank niet gelegen in de onbetrouwbaarheid daarvan. Daarbij neemt de rechtbank mede de fysieke en mentale toestand in aanmerking waarin aangeefster op het moment van haar eerste verklaringen verkeerde, alsmede het feit dat die eerste verklaringen in tegenstelling tot de aangifte en latere verhoren, door verbalisanten zijn weergegeven in processen-verbaal van bevindingen die niet door aangeefster zijn nagelezen en ondertekend. De rechtbank zal enkele ogenschijnlijke tegenstrijdigheden, aan de orde gesteld door de verdediging, hier benoemen en bespreken.
De verbalisanten hebben in het ziekenhuis, zeer kort na opname van aangeefster, als verklaring uit haar mond opgetekend dat zij van verdachte stil moest blijven zitten op de bank en vervolgens, toen zij dat niet goed deed, door verdachte daar is gestoken. In haar latere verklaringen verklaart zij dat zij van verdachte stil moest blijven zitten in de keuken, en vervolgens door verdachte daar is gestoken. Met de raadsvrouw ziet de rechtbank hier een tegenstrijdigheid, namelijk zitten op de bank versus zitten in de keuken, doch de essentie van hetgeen zij verklaart is steeds dezelfde namelijk het stil moeten
zittenen het vervolgens alsnog gestoken worden. Dat kennelijk een detail niet goed is overgekomen maakt niet dat de essentie van haar verklaringen onbetrouwbaar is.
In dit proces-verbaal hebben verbalisanten voorts als verklaring van aangeefster genoteerd dat zij, toen verdachte aan het opruimen was, kans zag om via de achterdeur de woning uit te vluchten en dat verdachte haar tijdens het vluchten in de nek heeft gestoken. In latere verklaringen verklaart aangeefster consistent dat zij alleen door verdachte in de keuken is gestoken. Van een tegenstrijdigheid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Immers valt uit de verklaring die zij in het ziekenhuis heeft afgelegd niet af te leiden dat zij daar bedoeld heeft te zeggen dat verdachte haar
buitennogmaals heeft gestoken. Dat staat immers niet gerelateerd.
Aangeefster zou daarnaast hebben verklaard dat zij, na het incident, naar een vriendin in de buurt is gegaan en dat zijzelf ([slachtoffer]) vervolgens de politie heeft gebeld. In haar latere verklaringen geeft aangeefster consistent aan dat zij bij meerdere mensen heeft aangebeld en geklopt, waarna er op de [adres 2] door onbekenden open is gedaan en dat de bewoners van dat adres 112 hebben gebeld. Dit laatste blijkt uit meerdere overige bewijsmiddelen.
In dit geval is de essentie steeds dezelfde, namelijk dat aangeefster naar derden is gevlucht alwaar 112 is gebeld. Mede indachtig de situatie waarin zij ten tijde van het afleggen van haar verklaring in het ziekenhuis verkeerde, is een dergelijke tegenstrijdigheid op detailniveau zeker geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid af te doen.
De raadsvrouw heeft aangeefster ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris bevraagd hoe zij kan hebben gezien dat verdachte haar niet langer in de tuin achtervolgde, waarop aangeefster heeft verklaard dat aan het einde van de tuin geen schutting staat. Dat laatste heeft de raadsvrouw vervolgens betwist door het overleggen van verklaringen van buurtbewoners, onder meer [B.], die aangeven dat het perceel van de woning van verdachte rondom is afgezet met een schutting. Nu genoemde buurman [B.] als getuige heeft verklaard dat de schutting aan de achterzijde deels uit doorzichtig gaas bestaat, is hier veeleer sprake van een verschil in duiding dan een tegenstrijdigheid. Waarnemen door het doorzichtige gaas is immers evenzeer mogelijk als waarnemen waar
“geen schutting”is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Opzet
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende basis om de conclusie te dragen dat zijdens verdachte van vol opzet op de dood van aangeefster sprake is geweest. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet in voorwaardelijke vorm had om aangeefster van het leven te beroven. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte onder andere in de hals ter plaatse van de halsslagader, achter in de hals en twee maal in het achterhoofd van aangeefster met een mes heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het steken op dermate kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam een aanmerkelijke kans op levensbedreigende gevolgen met zich mee, zodat door aldus te handelen verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bewust moet hebben aanvaard.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
hij op 29 juli 2017 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken en/of gesneden in het lichaam onder meer in de hals nabij de halsslagader, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Beroep op noodweer
Namens verdachte heeft de raadsvrouw ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu sprake is van noodweer. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zichzelf heeft verdedigd tegen de aanval door aangeefster met een mes, hetgeen ook het letsel bij verdachte zou verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank faalt voornoemd beroep reeds gelet op hetgeen de rechtbank bewezen heeft geacht, namelijk een situatie waarin verdachte aangeefster aanviel met een mes en niet andersom. De rechtbank acht namelijk de verklaringen van verdachte op dit punt zeer onaannemelijk. Zo verklaart verdachte aanvankelijk steeds dat hij door aangeefster is aangevallen met
“iets scherps”– een niet nader te omschrijven mes of scherp voorwerp – om vervolgens maanden later, na het bekend worden van de resultaten van het forensisch onderzoek naar de messen, in zijn eigen aangifte en ter terechtzitting te verklaren dat hij door aangeefster is aangevallen met een mes uit het messenblok, welk mes hij na afloop van het incident heeft afgewassen. Weliswaar is bij verdachte enig letsel geconstateerd, doch van meer dan een enkele verwonding aan de linker wijsvinger alsmede een kras op de pols is niet gebleken. Dit summiere letsel bij verdachte past goed in de door aangeefster beschreven situatie om zich te verdedigen en weg te komen, maar valt moeilijk te rijmen met de door verdachte geschetste situatie waarin hij zelf met een mes werd aangevallen en voor zijn leven moest vechten. Daarbij komt dat verdachte geen uitleg heeft kunnen geven op de vraag waarom iemand die stelt in doodsnood te verkeren geen alarmnummer belt of anderszins hulp zoekt op het moment dat daar de gelegenheid toe bestaat, maar ervoor kiest om de woning schoon te maken, de bebloede messen af te wassen en op hun plek terug te leggen, schone kleren aan te trekken om vervolgens de woning te verlaten. Het scenario van verdachte wordt als zijnde onaannemelijk terzijde gesteld. Er is dan ook geen sprake van een wederrechtelijke aanval die verdachte tot verdediging noopte. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
Poging tot doodslag.

5.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Nu onder 4. reeds is geoordeeld dat van een noodweersituatie geen sprake is geweest – niet gebleken is van een aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen – kan reeds om die reden van noodweerexces geen sprake zijn. Het beroep daarop wordt dan ook verworpen.
Mate van toerekeningsvatbaarheid
Over verdachte is een rapport opgemaakt door [M.W.], klinisch psycholoog, d.d. 1 november 2017. De deskundige concludeert dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zodat de rechtbank wordt geadviseerd verdachte het tenlastegelegde volledig toe te rekenen. Nu die conclusie van de psycholoog gedragen wordt door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. Verdachte wordt derhalve volledig toerekeningsvatbaar geacht voor de tenlastegelegde feiten.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest waarvan een jaar voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in de reclasseringsrapportage van 26 oktober 2017, aangevuld met een gebiedsverbod betreffende het dorp [T.] met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de meewerkende proceshouding van verdachte en het feit dat detentie verdachte in het bijzonder hard raakt gelet op het gemis van zijn twee jonge kinderen en het mogelijke verlies van zijn woning en baan. Verdachte zal bij een voorwaardelijk strafdeel meewerken aan alle door de rechtbank op te leggen (bijzondere) voorwaarden. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met een voorwaardelijke werkstraf met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door zijn ex-vriendin aan te vallen op het moment dat zij bij hem thuis was. Verdachte heeft vervolgens excessief geweld uitgeoefend door haar meermalen met een mes onder andere in de borst, hals en nek te steken waarmee hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. Dit is een zeer ernstig feit.
Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn ex-vriendin. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven, grote emotionele impact hebben op de slachtoffers. Dit blijkt ook uit hetgeen door het slachtoffer ter zitting naar voren is gebracht. Zij heeft ten tijde van het fysieke geweld in de angst verkeerd dat zij het niet zou overleven en dat haar kinderen geen moeder meer zouden hebben. De eerste weken na het incident heeft zij in shocktoestand geleefd, waarna zij last kreeg van herbelevingen en nachtmerries. Sinds het incident is zij angstig en op haar hoede, ze wil niet meer alleen zijn. Het slachtoffer heeft psychologische hulp gezocht, alwaar is vastgesteld dat ze als gevolg van deze ervaring een posttraumatische stressstoornis heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het hiervoor omschreven feit de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van langere duur rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 oktober 2017, waaruit blijkt dat verdachte op 31 oktober 2002 door deze rechtbank is veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie (waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren) wegens bedreiging en mishandeling. Deze feiten zijn evenwel dermate gedateerd dat verdachte in voorliggende zaak als first offender wordt beschouwd.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 26 oktober 2017 van [J.B.], reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht:
verdachte moet zich melden bij de reclassering, locatie Alkmaar aan de Drechterwaard 102 (1824 DX). Het telefoonnummer is 088 804 1202. Verdachte moet zich melden zo frequent en zo lang als de reclassering dat nodig acht en hij dient zich te houden aan de aanwijzingen van en afspraken met de reclassering.
- Behandelverplichting - Ambulante behandeling:
indien vanuit het Pro Justitia rapport blijkt dat een ambulante behandeling geïndiceerd is, dan dient verdachte mee te werken aan een aanmelding bij de Divisie Forensische Polikliniek (DFP) te Alkmaar of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
- Contactverbod:
verdachte wordt verboden op eigen initiatief contact te (laten) leggen met het slachtoffer, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Indien gedurende de meldplicht blijkt dat een contactverbod niet uitvoerbaar is wegens een omgangsregeling, dan kan de reclassering het verbod opheffen.
De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van het (reeds onder 5. genoemde) rapport over verdachte opgemaakt door [M.W.], klinisch psycholoog, d.d. 1 november 2017. Daarin wordt geconcludeerd dat er narcistische trekken in de persoonlijkheid van verdachte zijn die zich met name kunnen manifesteren onder stressvolle omstandigheden die zijn identiteitsgevoel onder druk zetten en onzekerheid versterken, waarbij betrokkene onvoldoende in staat is zijn gebruikelijke spanningsregulatiemechanismen toe te passen. Het valt niet uit te sluiten dat deze narcistische trekken in de toekomst een risico vormen voor het optreden van gedrag zoals ten tijde van het tenlastegelegde indien verdachte weer aan soortgelijke stressvolle omstandigheden wordt blootgesteld. Een psychologische behandeling die zich richt op het verbeteren van het contact met het gevoelsleven en zich bewust worden van kwetsbare gevoelens en de impact die negatieve levensgebeurtenissen op hem hebben gehad, zou voor de narcistische trekken zinvol kunnen zijn. Deze therapie zou zich in groepsverband kunnen afspelen, zodat betrokkene ook kan horen over de ervaringen van anderen en zich hier zodoende aan kan spiegelen. Middels een dergelijke behandeling kan gewerkt worden aan het verbeteren van de agressie/emotieregulatie. Alhoewel er geen sprake is van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid doordat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, wordt bovengenoemde behandeling geadviseerd als onderdeel van een bijzondere voorwaarde met een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Daarbij kan de reclassering toezicht houden. Een dergelijke behandeling kan bij een instelling als de Waag (centrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg) worden ondergaan.
De rechtbank zal komen tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist en overweegt daartoe als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting kan worden opgemaakt dat verdachte heeft gehandeld als gevolg van een impulsdoorbraak, iets waarvoor verdachte in zekere mate vatbaar moet zijn geweest gelet op de bij hem geconstateerde narcistische persoonlijkheidstrekken. Aannemelijk is dat verdachte gekrenkt is geweest doordat zijn ex-vriendin met hem geen co-ouderschap wilde aangaan voor hun dochtertje waarna hij werd ‘getriggerd’ door het verlies van controle – zoals het niet bij aangeefster geaccepteerd krijgen van zijn ‘20-kilometergrens’ – en de toenemende angst zijn dochtertje te verliezen.
Had verdachte ook maar even de tijd en gelegenheid genomen om zich op zijn handelen te beraden, dan lijkt het uitgesloten dat hij zou hebben gedaan hetgeen hij heeft gedaan. Verdachtes grootste nachtmerrie is immers thans werkelijkheid geworden, namelijk dat hij afgezonderd is van zijn kinderen en nu feitelijk geen zeggenschap heeft. Verdachte zal als gevolg van zijn daad zijn baan, waar hij met veel plezier en naar ieders tevredenheid werkte, mogelijk kwijtraken evenals zijn woning. De rechtbank acht van belang dat aan verdachte een reëel perspectief wordt geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.
Verder acht de rechtbank naleving van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar hiervoor genoemde advies noodzakelijk. Die voorwaarden zullen dan ook aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De gevorderde bijzondere voorwaarde tot het opleggen van een gebiedsverbod voor de plaats Tuitjenhorn zal de rechtbank niet opleggen nu dit, mede gelet op de hierna te noemen op te leggen straf, niet opportuun wordt geacht.

7.Beslissing ten aanzien van het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
-1 STK Vuilniszak
-3 STK Aardappelschilmesje met een wit handvat
-1 STK Messenblok met 12 messen
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het primair bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van mr. L.M. Wagemaker, advocaat te Hoorn, een vordering tot schadevergoeding van € 25.953,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit:
  • eigen risico ziektekostenverzekering € 332,37
  • reiskosten € 482,85
  • telefoonkosten € 50,-
  • kosten ter vervanging van kleding € 87,78
- immateriële schade € 25.000,-
Mr. Wagemaker heeft de vordering ter zitting nader toegelicht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft het standpunt ingenomen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering nu deze een onevenredige belasting zou opleveren van het strafgeding dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen. De raadsvrouw betwist voorts het eigen risico ziektekostenverzekering, de reiskosten voor wat betreft de kilometervergoeding van
€ 0,26, en de kosten ter vervanging van kleding. De immateriële schade acht de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd, zodat deze vordering eveneens dient te worden afgewezen.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde feit [kort gezegd: poging doodslag], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
Eigen risico ziektekostenverzekering
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van materiële schade ten aanzien van het eigen risico ziektekostenverzekering dient te worden toegewezen voor een bedrag van € 325,76, nu uit de door de benadeelde partij overgelegde zorgkostenfactuur van 28 augustus 2017 blijkt dat de overige kosten zijn gemaakt op een eerdere datum dan het primair bewezen verklaarde feit, zodat daarvan niet gebleken is dat die kosten met het bewezen verklaarde in verband staan. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvangen in de vordering ten aanzien van het bedrag van € 6,61.
Reiskosten
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding ten aanzien van de reiskosten integraal dient te worden toegewezen, nu uit het door de benadeelde partij bijgevoegde reiskostenoverzicht voldoende is gebleken dat dit rechtstreekse schade betreft als gevolg van het primair bewezen verklaarde feit. De kilometervergoeding van € 0,26 is gelijk aan het normbedrag zoals wordt gehanteerd in de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding zodat de rechtbank dit forfaitaire bedrag als redelijk overneemt.
Telefoonkosten
Het gevorderde forfait bedrag aan telefoonkosten is door verdachte niet betwist en wordt door de rechtbank ook als redelijk beschouwd. Deze post zal derhalve worden toegewezen.
Kosten kleding
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding ten aanzien van de kosten ter vervanging van kleding dient te worden toegewezen, nu deze vordering voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
Immateriële schade
Verdachte heeft de benadeelde partij op ernstige wijze in de persoon aangetast als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege een aantasting in de persoon is in beginsel vereist dat kan worden aangetoond dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat daarvan sprake is heeft de benadeelde partij genoegzaam onderbouwd middels een verklaring van [S.E.], GZ-psycholoog, van 1 november 2017, waaruit blijkt dat [slachtoffer] een posttraumatische stress stoornis heeft. Voornoemde psycholoog heeft dat voorts gemotiveerd door te wijzen op de hogere score van [slachtoffer] op een PTSS-vragenlijst dan de score die indicatief is voor de aanwezigheid van PTSS.
De benadeelde partij heeft daarnaast blijvend fysiek letsel opgelopen met betrekking tot haar duim en zij zal littekens op haar lichaam behouden als gevolg van het gewelddadige incident. De benadeelde partij is thans ook niet in staat om haar werkzaamheden uit te oefenen zodat zij noodgedwongen een ziektewetuitkering ontvangt.
Op grond van voornoemde omstandigheden acht de rechtbank een bedrag aan immateriële schade toewijsbaar. Dit zal evenwel een fors lager bedrag zijn dan door de advocaat namens de benadeelde partij is gevorderd. Op grond van de thans beschikbare gegevens kan de rechtbank niet vaststellen dat het gevorderde bedrag billijk is. Een nader onderzoek zou een onevenredige belasting van de strafzaak opleveren. Daarnaast tekent de rechtbank aan dat de vordering van € 25.000,- is gebaseerd op een vonnis in een onvoldoende vergelijkbare zaak. De rechtbank begroot de schade in deze zaak op grond van de thans beschikbare gegevens op een bedrag van minst genomen € 10.000,- en zij zal de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de schade voor een totaalbedrag van € 10.946,39 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal dat bedrag dan ook toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil. De benadeelde partij kan het deel van haar vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich binnen vijf dagen na het verstrijken van het onvoorwaardelijke strafdeel meldt bij de reclassering, Drechterwaard 102, 1824 DX Alkmaar, telefoonnummer 088 804 1202, en zich blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zal deelnemen aan een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waartoe verdachte moet meewerken aan een aanmelding bij de Divisie Forensische Polikliniek (DFP) te Alkmaar of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks eveneens ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- niet op eigen initiatief contact mag (laten) leggen met het slachtoffer [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich houdt aan de (overige) aanwijzingen die de reclassering hem geeft en de afspraken die hij met de reclassering heeft.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
-1 STK Vuilniszak
-3 STK Aardappelschilmesje met een wit handvat
-1 STK Messenblok met 12 messen.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 10.946,39 (zegge: tienduizend negenhonderdzesenveertig euro en negenendertig cent), als vergoeding voor de materiële en immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.946,39 (zegge: tienduizend negenhonderdzesenveertig euro en negenendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
89 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. H.E. van Harten en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. C.M.A. van der Meij en mr. M.C. Kramer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
21 november 2017.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte van 30 juli 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], pagina’s 73 t/m 75.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 30 juli 2017, pagina 31.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 30 juli 2017, pagina 43.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 30 juli 2017, pagina 44.
6.Proces-verbaal biologisch vooronderzoek van 10 oktober 2017, separaat, pagina’s 1 en 2.
7.Een geschrift, zijnde een forensisch geneeskundig verklaring GGD Hollands Noorden van 31 juli 2017, opgemaakt door [P.B.], forensisch arts, pagina’s 88 en 89 van het procesdossier.
8.Proces-verbaal van aangifte van 31 oktober 2017 inhoudende de verklaring van [verdachte], separaat, pagina’s 4 en 5.