ECLI:NL:RBNHO:2017:10876

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
15/870575-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in treinen met levensgevaar voor passagiers en personeel

Op 19 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere brandstichtingen in treinen, waarbij levensgevaar voor passagiers en personeel te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data, waaronder 2 april 2017, 14 december 2016, 6 januari 2017, 16 februari 2017 en 24 februari 2017, opzettelijk brand heeft gesticht in toiletten van rijdende treinen. De verdachte werd in verband gebracht met deze branden door middel van bewijsmiddelen zoals camerabeelden, OV-chipkaartgegevens en getuigenverklaringen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een schending van artikel 6 van het EVRM, omdat de verdediging de verbalisanten niet als getuigen kon horen. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verklaringen van de verbalisanten betrouwbaar waren. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een autisme spectrum stoornis, wat zijn gedragskeuzes beïnvloedde, maar dat dit niet leidde tot een volledige uitsluiting van strafbaarheid. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, NS Groep NV, tot schadevergoeding van € 157.150,19 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870575-17 (P)
Uitspraakdatum: 19 december 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 oktober 2017 en 5 december 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden, mr. H.J.G. Dudink en mr. R.T. Poort, advocaten te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat
Feit 1:
zaak 1
hij op of omstreeks 02 april 2017 in een rijdende trein van Amsterdam Sloterdijk naar Amsterdam Centraal, althans in Nederland opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (telkens) de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 2:
zaak 4
hij op of omstreeks 14 december 2016 in een rijdende trein van Amsterdam Centraal naar Amsterdam Sloterdijk opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 3:
zaak 5
hij op of omstreeks 06 januari 2017 in een rijdende trein van Alkmaar naar Amsterdam Centraal opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 4:
zaak 9
hij op of omstreeks 16 februari 2017 in een rijdende trein van Haarlem naar Zandvoort opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 5:
zaak 11
hij op of omstreeks 24 februari 2017 in een rijdende trein van Den Haag Centraal naar Den Haag Hollands Spoor opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekje(s) en/of toiletpapier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de toiletruimte en/of een gedeelte van het treinstel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de trein aanwezige passagiers en/of het NS-personeel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Aanleiding onderzoek

Vanaf begin december 2016 tot en met 2 april 2017 zijn er meerdere treinbranden geweest in verschillende in bedrijf zijnde reizigerstreinen, waarbij ten tijde van de brand reizigers en personeel in de trein aanwezig waren. Deze treinbranden vonden alle plaats in de toiletruimte van de trein. Een aantal branden heeft grote schade aan de treinstellen tot gevolg gehad. Naar aanleiding van deze treinbranden hebben de Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS) de tot haar beschikking staande gegevens over reisbewegingen laten onderzoeken en analyseren door het bedrijf Price Waterhouse Cooper (PWC). Uit dit onderzoek bleek dat een OV-chipkaart met chipnummer [chipkaartnummer 1] bij tenminste acht treinbranden in- en/of uitgecheckt was dan wel gecontroleerd was in de trein op een locatie en tijdstip die in verband konden worden gebracht met een treinbrand. Uit de gevorderde persoonsgegevens behorende bij deze OV-chipkaart bleek dat deze op naam stond van verdachte. Daarnaast is een onderzoek ingesteld naar de van de NS gevorderde beschikbare camerabeelden, en is verdachte geobserveerd.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdachte en de verdediging
Zowel verdachte als de verdediging zijn van mening dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Verdachte heeft ter terechtzitting een uitgebreide, op schrift gestelde en aan de rechtbank overgelegde, verklaring afgelegd waaruit zou blijken dat hij niet bij de branden betrokken is geweest, hetzij omdat hij niet in de toiletruimte is geweest, hetzij omdat hij in een andere trein of een ander treinstel heeft gezeten.
Ten aanzien van feit 1, de brand op 2 april 2017, heeft verdachte nog aangevoerd dat verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] vanwege de drukte in de trein hem niet onafgebroken hebben kunnen zien. Bovendien zou uit hun verklaringen in combinatie met een door verdachte overgelegde plattegrond van de trein zijn af te leiden dat verdachte is ingestapt op een balkon waar geen toilet aanwezig was. Hun waarnemingen zijn derhalve onjuist, aldus verdachte.
Meer in het bijzonder heeft verdachte verklaard dat hij op 14 december 2016 (feit 2) niet met de sprinter naar Amsterdam Sloterdijk is gereisd, maar met de dubbeldekker die iets eerder vanaf Amsterdam Centraal Station vertrok. Hij is op Amsterdam Sloterdijk uitgestapt en later op dit station in de sprinter naar Hoorn gestapt, waarna hij korte tijd later de trein uit moest omdat deze in brand stond. Verdachte heeft voorts gesteld dat uit een uitdraai van zijn OV-reishistorie declaratie blijkt dat zijn in- en uitchecktijden niet overeenkomen met de in- en uitchecktijden zoals door de NS zijn aangeleverd.
Ten aanzien van de treinbrand van 6 januari 2017 (feit 3) heeft verdachte aangevoerd dat hij in Zaandam niet met [getuige 1] in de intercity richting Maastricht is gestapt, maar een eerdere sprinter heeft genomen naar Amsterdam Sloterdijk. Dit zou worden gestaafd door de uitchecktijd op Sloterdijk.
Ten aanzien van de treinbrand van 16 februari 2017(feit 4) heeft verdachte verklaard dat hij in deze trein zat, maar dat hij in een treinstel was ingestapt waarin geen wc was. Bovendien is hij op station Overveen uitgestapt en is de treinbrand in zijn visie ontstaan op station Zandvoort aan Zee.
Met betrekking tot de treinbrand van 24 februari 2017 (feit 5) heeft verdachte aangevoerd dat hij weliswaar in de trein van Den Haag Centraal naar Den Haag Holland Spoor heeft gezeten, maar de brand niet heeft veroorzaakt, omdat hij al een brandlucht rook bij zijn aankomst op het station Den Haag Centraal.
De verdediging heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken aangevoerd dat verdachte zelf steeds, en ter zitting uitgebreid gemotiveerd, heeft ontkend de branden te hebben gesticht en dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verdediging heeft daarnaast, met name ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, gesteld dat sprake is van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) indien de rechtbank de verklaringen van verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] gebruikt voor het bewijs, nu de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het recht deze te horen als getuigen. De verdediging beroept zich hierbij op twee uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, te weten de zaak Al-Khawaja & Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk en de zaak Schatschaschwili v. Germany.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Het beroep op schending van artikel 6 EVRM
De verdediging heeft gesteld dat sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM indien de rechtbank de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] gebruikt voor het bewijs, nu de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het recht deze te horen als getuigen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 5 oktober 2017 het verzoek van de raadslieden om (onder meer) de verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] als getuigen te (doen) horen gemotiveerd afgewezen, in die zin dat de rechtbank als volgt heeft overwogen. (citaat)
Uit de opmerking van de verdediging over de drukte in de trein leidt de rechtbank af dat de verdediging de betrouwbaarheid van de verbalisanten met betrekking tot hun waarnemingen –in het bijzonder dat zij zicht op verdachte hebben gehad- wil toetsen. Volgens de verdediging zijn er vele vragen en onduidelijkheden. De rechtbank stelt voorop dat de verdediging hiermee niet heeft voldaan aan haar motiveringsplicht, met name heeft de verdediging met geen woord aangegeven op grond waarvan aan de verklaringen van de verbalisanten dat zij zicht hebben gehad op verdachte moet worden getwijfeld. De enkele omstandigheid dat het druk was in de trein is onvoldoende om die betrouwbaarheid in twijfel te trekken. De rechtbank is voorts van oordeel dat de processen-verbaal niet tegenstrijdig aan elkaar en niet onduidelijk zijn. De stelling van de verdediging dat de verbalisanten anders verklaren over waar [verdachte] zou zijn ingestapt mist feitelijke grondslag.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] kunnen bijdragen aan het bewijs.
De rechtbank overweegt voorts als volgt. In de uitspraak van het EHRM in de zaak Schatschaschwili v. Duitsland wordt overwogen dat onder “sole evidence” moet worden verstaan het enige bewijs tegen de verdachte. “Decisive evidence” moet worden geïnterpreteerd als bewijs van zodanige importantie dat de bewezenverklaring uitsluitend hierop steunt.
Uit de stukken blijkt dat hiervan in onderhavige strafzaak geen sprake is. Aan de observatie van verdachte op 2 april 2017 hebben drie opsporingsambtenaren deelgenomen, die van hun bevindingen afzonderlijk proces-verbaal hebben opgemaakt. Bovendien vinden hun verklaringen steun in de overige bewijsmiddelen (camerabeelden, herkenning van verdachte, historische gegevens van zijn telefoon en bevindingen met betrekking tot de OV-chipkaarten die aan verdachte toebehoren, verklaring [getuige 1] en de processen-verbaal van bevindingen Modus Operandi).
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
4.5.
Nadere bewijsoverwegingen
4.5.1
kaartnummer verdachte
De rechtbank heeft geconstateerd dat in twee processen-verbaal analyse OV kaart (doorgenummerde pagina 690 en pagina 884) de kaart met chipnummer [chipkaartnummer 1] gekoppeld wordt aan kaartnummer [chipkaartnummer 2] . De rechtbank stelt vast dat een OV kaartnummer normaal gesproken 16 cijfers heeft. Het hiervoor genoemde kaartnummer heeft echter 15 cijfers. Bij verdachte is bij zijn aanhouding een OV jaarkaart is in beslag genomen met een nummer eindigend op 9279 (kennisgeving van inbeslagneming, doorgenummerde pagina 153). Bij onderzoek in de telefoon van verdachte is een afbeelding aangetroffen van een OV chipkaart op naam van [verdachte] , waarop het kaartnummer [chipkaartnummer 2] staat vermeld. Nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij heeft in- en uitgecheckt bij stations die in relatie staan tot de diverse treinbranden, is de rechtbank van oordeel dat de vermelding van het kaartnummer met 15 cijfers een (herhaalde) verschrijving is en dat hier kaartnummer [chipkaartnummer 2] gelezen moet worden. De rechtbank stelt dan ook vast dat de OV chipkaart met chipnummer [chipkaartnummer 1] gekoppeld is aan kaartnummer [chipkaartnummer 2] .
4.5.2
alternatieve scenario’s.
Verdachte heeft ontkend dat hij bij de branden betrokken was. Hij was weliswaar aanwezig in of nabij de betreffende treinen vlak voordat of nadat daarin brand was gesticht, zoals uit camerabeelden, in- en uitcheckgegevens of controlegegevens van zijn ov-passen en zendmastgegevens van zijn telefoon blijkt, maar hij was niet bij de branden betrokken. Verdachte heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op een groot aantal stukken, dat hij ter terechtzitting aan de rechtbank heeft overlegd. Die stukken betreffen berichten over drukte in treinen, treinreisschema’s, ov-reishistorie, plattegronden, foto’s van stations en van treinen en een overzicht van een bankrekening op naam van “ [verdachte] ” van 24 februari 2017.
De rechtbank is van oordeel dat de redengevende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien met voldoende zekerheid de mogelijkheid uitsluiten dat verdachte niet degene is geweest die de treinbranden heeft gesticht. Verdachte was immers bij alle tenlastegelegde treinbranden in zoverre aanwezig dat hij in of nabij de betreffende trein was op een moment kort voordat of nadat de brand moet zijn gesticht. Van de brand van 2 april 2017 kan worden vastgesteld dat verdachte de betreffende trein is ingestapt, dat de toiletruimte werd gecontroleerd door een verbalisant en er toen nog geen brand was, dat er na die controle geen andere persoon dan verdachte de toiletruimte heeft bezocht en dat er brand in de toiletruimte werd waargenomen direct nadat verdachte die ruimte had verlaten. Voorts blijkt uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat hij regelmatig met haar over treinbranden sprak op een zodanige manier dat zij zeker weet dat hij zich aan die brandstichtingen schuldig maakte. Daar komt bij dat de rechtbank aanleiding heeft om aan de betrouwbaarheid van sommige van de stukken die verdachte heeft overgelegd te twijfelen. Allereerst heeft verdachte de stukken in een zodanig laat stadium aan de rechtbank overgelegd dat de juistheid daarvan niet eenvoudig en zonder nadere aanhouding van de behandeling van de zaak kan worden vastgesteld. Maar voorts omdat uit een proces-verbaal van onderzoek gegevens Teylingereind van 4 december 2017 met bijlagen afgeleid kan worden dat verdachte tijdens zijn voorlopige hechtenis een document van de Nederlandse Spoorwegen valselijk heeft opgemaakt of vervalst. Weliswaar heeft verdachte dit document niet aan de rechtbank overgelegd, maar de rechtbank kent aan het voorgaande wel betekenis toe voor het oordeel dat aan de betrouwbaarheid van de stukken van verdachte kan worden getwijfeld, te meer nu uit het dossier naar voren komt dat er gerede verdenking bestaat dat verdachte zich op zijn school ook al schuldig heeft gemaakt aan het vervalsen van documenten (psychologisch onderzoek pro justitia van [psycholoog] , verklaring [getuige 2] , mentor van verdachte).
4.5.3
Schakelbewijs
Verdachte is op 2 april 2017 aangehouden nadat hij kort daarvoor brand heeft gesticht in het reizigerstoilet van een trein. Namens de NS is aangifte gedaan van meerdere branden die in toiletten van treinen zijn aangestoken en waarvan er, naast de brand op 2 april 2017, nog vier op de tenlastelegging staan.
De modus operandi van deze vier overige branden komt op essentiële punten overeen met de modus operandi van de brand van 2 april 2017. De branden zijn begonnen in een trein in het reizigerstoilet bij de handdoekenautomaat en door het in brand steken van handdoekjes in deze handdoekjesautomaat (zie bewijsmiddelen 5 en 6). De rechtbank wijst verder op de camerabeelden, de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte, op de in- en uitcheckgegevens van door hem gebruikte OV-kaarten, dan wel de controlegegevens van die kaarten en op de verklaring van verdachte ter terechtzitting inhoudende dat hij de persoon is die daarop is te zien, waaruit blijkt dat verdachte steeds op de tenlastegelegde tijdstippen en plaatsen in of nabij de treinen is geweest waarin brand is geweest kort voor- of nadat de betreffende brand moet zijn gesticht.
Dit alles in onderling verband en nauwe samenhang bezien en in aanmerking genomen hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de aangevoerde alternatieve scenario’s, acht de rechtbank bewezen dat verdachte ook de branden zoals onder 2, 3, 4 en 5 zijn tenlastegelegd, heeft gesticht.
4.5.4
Levensgevaar voor personen
Tijdens de brand bevonden zich reizigers in de treinen. In drie zaken had de brand zich reeds via de scheidingswand uitgebreid boven het plafond van de aangrenzende coupé. In een rijdende trein zijn beperkte vluchtmogelijkheden. Onder deze omstandigheden was levensgevaar voor anderen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar.
4.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 2 april 2017 in een rijdende trein van Amsterdam Sloterdijk naar Amsterdam Centraal, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes, ten gevolge waarvan de toiletruimte gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was;
Feit 2:
hij op 14 december 2016 in een rijdende trein van Amsterdam Centraal naar Amsterdam Sloterdijk opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes, ten gevolge waarvan de toiletruimte en een gedeelte van het treinstel zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was;
Feit 3:
hij op 6 januari 2017 in een rijdende trein van Alkmaar naar Amsterdam Centraal opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes, ten gevolge waarvan de toiletruimte gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was;
Feit 4:
hij op 16 februari 2017 in een rijdende trein van Haarlem naar Zandvoort opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes, ten gevolge waarvan de toiletruimte en een gedeelte van het treinstel zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was;
Feit 5:
hij op 24 februari 2017 in een rijdende trein van Den Haag Centraal naar Den Haag Hollands Spoor opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papieren handdoekjes, ten gevolge waarvan de toiletruimte en een gedeelte van het treinstel zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de treinstellen en levensgevaar voor de in de trein aanwezige passagiers en het NS-personeel te duchten was.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1, 2, 3, 4 en 5:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, oplegging van de maatregel van TBS een te ver gaande sanctie is.
De verdediging verzoekt verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen overeenkomstig de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. Hierbij kan, mede gelet op hetgeen de reclasseringsmedewerker ter zitting heeft verklaard, als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling worden opgelegd, eventueel met een klinische opname voor maximaal 7 weken.
De verdediging verzoekt voorts de opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere brandstichtingen in treinen. Brandstichtingen als deze veroorzaken door het gevaarzettende karakter daarvan, gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen en in het bijzonder bij de reizigers en personeel in die treinen waar de brand is gesticht, maar ook en meer in het algemeen in de samenleving als geheel. Afgezien van de overlast die passagiers hebben ondervonden, omdat zij door de brand strandden, heeft de brand tot enorme financiële schade geleid. Als gevolg van de treinbranden hebben de NS voor miljoenen euro’s aan schade geleden, welke schade slechts deels door de verzekering is vergoed. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige feiten waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is geweest. Verdachte mag van geluk spreken dat door de branden geen personen gewond zijn geraakt of erger.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapportages, te weten:
  • Het voorlichtingsrapport gedateerd 4 augustus 2017 van [reclasseringsmedewerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
  • Het psychiatrisch Pro Justitiarapport gedateerd 13 juni 2017, opgesteld door [psychiater] , kinder- en jeugdpsychiater;
  • Het psychologisch Pro Justitiarapport gedateerd 11 juni 2017, opgesteld door [psycholoog] , gezondheidszorgpsycholoog.
Het rapport van de psychiater houdt onder meer het volgende in:
Bij onderzochte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een autisme spectrum stoornis (ASS). Hij heeft daarbij forse sociaal emotionele en maatschappelijke ontwikkelingsachterstanden en –beperkingen door de ASS, met forse informatieverwerkingsproblemen gepaard gaande. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Omdat betrokkene een ontkennende verdachte is kan de vraag of de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zijn gedragskeuzes beïnvloedde niet worden beantwoord. Rapporteur is van mening dat bij eventuele bewezenverklaring het aannemelijk is dat de ASS, chronisch aanwezig en pervasief, van negatieve invloed was op het delictgedrag. Betrokkenes begrip van eigen functioneren is beperkt. Hiermee samenhangend wordt geadviseerd om bij bewezenverklaring het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. De vraag of de gebrekkige ontwikkeling van invloed is op het recidiverisico kan niet goed worden beantwoord. Het risico op recidive wordt evenwel hoog ingeschat op basis van het taxatie-instrument. Dit komt overeen met de klinische indruk van de ernstige onderliggende psychische stoornis ASS en waarbij onderzochte zijn problematische persoonlijkheidsontwikkeling ontkent en loochent. In het verlengde hiervan worden geen beschermende factoren gezien. Zijn ouders ondersteunen hem in zijn ontkenning. Dit is opmerkelijk en tegelijkertijd zorgelijk ten aanzien van een eventuele toekomstige behandeling. Het is aannemelijk dat onderzochte in stress-gerelateerde situaties, vanuit zijn stoornis, zijn spanningen moeilijk kan reguleren en het risico op ongewenst escape-gedrag, ter regulering van zijn emoties, is verhoogd, met alle risico’s van dien.
Geadviseerd wordt bij bewezenverklaring onderzochte te behandelen in een gesloten en dwingend forensisch kader van de TBS met verpleging, omdat er sprake is van een ernstige psychische stoornis met ontwikkelingsproblematiek, ontkenning van deze problematiek, een en ander aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De autistische stoornis dient langdurig en intensief te worden behandeld, bij voorkeur binnen een forensische afdeling voor autisten. Vanwege het hoge recidivegevaar is behandeling in en dergelijk strafrechtelijk kader nodig, ook om maatschappelijke beveiliging te waarborgen.
Het rapport van de psycholoog houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene wordt een gebrekkige ontwikkeling vastgesteld in de vorm van een autisme spectrum stoornis en daarmee samenhangende ADHD, welke stoornissen beide aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Gezien de aard van de stoornis, welke een brede invloed heeft op het algehele functioneren via (onder andere) invloed op het denken, het voelen en de gevoelsregulatie en gedragssturing, is aan te nemen dat de autisme spectrum stoornis van invloed was op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde.
Een autisme spectrum stoornis is een ernstige stoornis die van invloed is op het algehele functioneren, inclusief de informatieverwerking en het denken, mentaliserend vermogen, de zelfreflectie en introspectie, emotioneel probleemoplossend en gedragsturend vermogen. (…) Het wordt aannemelijk geacht dat deze beperkingen door de stoornis van invloed waren op het tenlastegelegde gedrag. Bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde wordt geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Door de houding van betrokkene is er onvoldoende zicht verkregen op zijn beleving en beweegredenen. Het ten laste gelegde gedrag kan op basis van de onderzoeksbevindingen wel als volgt geduid worden: mogelijk is dat betrokkene emotionele last en geprikkeldheid, die niet goed verdragen en op een rijpere manier gereguleerd kunnen worden, via brandstichtingen uitgeageerd worden om zo een emotioneel evenwicht te bewaren. Uitageren, dat dan waarschijnlijk gefaciliteerd wordt door de niet goed geïntegreerde gewetensfunctie die onvoldoende afremt doordat hij te weinig in contact staat met zijn emotionele beleving, waardoor potentieel afremmende angst, schaamte en schuldgevoelens niet gevoeld worden en hij passend bij het zwakke mentaliseren en zicht op oorzaak-gevolg relaties, op dat moment onvoldoende besef heeft gehad van de maatschappelijke betekenis en de gevolgen van het brandstichten.
Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Als beschermende factoren zijn aanwezig een gemiddelde intelligentie en het gegeven dat betrokkene in 2014 goed meegewerkt heeft aan de begeleiding door de reclassering en hij destijds een goede ontwikkeling zou hebben doorgemaakt.
In zijn algemeenheid is te verwachten dat naarmate de gevoelde stress toeneemt het risico op agerend gedrag ter regulering van die stress en daarmee het risico op agerend sociaal onwenselijk gedrag toeneemt.
Geadviseerd wordt gedwongen gesloten behandeling in een forensische psychiatrische instelling zoals het forensisch centrum Dr. S. van Mesdag. Geadviseerd wordt de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Met de conclusies van deze rapporten kan de rechtbank zich verenigen.
Op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor beschreven, en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, komt de rechtbank tot het oordeel dat naast de geadviseerde TBS met dwangverpleging tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte van 2 november 2017, waaruit – onder meer - blijkt dat de verdachte ter zake van bedreigingen is veroordeeld. In strafmatigende zin wordt rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting waarvan levensgevaar voor anderen te duchten is, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij NS Groep NV heeft een vordering tot schadevergoeding van € 157.150,19 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het eigen risico van de NS Groep NV en de kosten voor vervangend busvervoer.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu deze vanwege de omvang van het gevorderde bedrag een onevenredige belasting van het strafgeding is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de NS geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en merkt daarbij op dat de enkele hoogte niet meebrengt dat dit wel het geval is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten en dat de vordering voldoende onderbouwd is. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 37a, 37b, 57, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie (3) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
NS Groep NVgeleden schade tot een bedrag van
€ 157.150,19 (zegge: honderdzevenenvijftigduizend honderdvijftig euro en negentien cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan NS Groep NV, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. P.H. Lauryssen en mr. M. Goedhuis-Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M.M. van Leuven,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
19 december 2017.