ECLI:NL:RBNHO:2017:10873

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
5744088\CV EXPL 17-1727
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van aanneming van werk en tegenvordering wegens schade en onbetaalde werkzaamheden

In deze zaak heeft eiser, een loodgietersbedrijf, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een aannemer, voor onbetaalde werkzaamheden die hij heeft verricht aan een recreatiewoning. De vordering bedraagt € 3.772,28, bestaande uit hoofdsom, rente en incassokosten. Gedaagde heeft de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld van € 1.313,33, onder andere wegens schade en niet uitgevoerde werkzaamheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser in opdracht van gedaagde werkzaamheden heeft verricht en dat gedaagde gehouden is tot betaling van het openstaande bedrag. De tegenvordering van gedaagde is gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 189,13 aan eiser. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, omdat hij grotendeels ongelijk heeft gekregen. De uitspraak is gedaan op 27 december 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5744088 \ CV EXPL 17-1727
Uitspraakdatum: 27 december 2017
Vonnis in de zaak van:
de vennootschap onder firma [naam vof]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres in de vordering
verweerder in de tegenvordering
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: tot 6 juni 2017 mr. drs. J.J.F.M. Konings (onttrokken)
nadien: [gemachtigde]
tegen
[gedaagde],
voorheen h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in de vordering
eiser in de tegenvordering
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. D. van Loo (DAS)

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 19 januari 2017 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 22 september 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 23 juni 2017 een akte overlegging producties, tevens inhoudende een vermeerdering van de tegenvordering toegezonden. Bij brief van 2 augustus 2017 heeft [eiser] een reactie toegestuurd op het verweer van [gedaagde] en daarbij tevens een antwoord in de tegenvordering ingediend. Vervolgens heeft [gedaagde] op 5 september 2017 een akte overlegging aanvullende producties toegezonden, tevens inhoudende een tweede akte vermeerdering van de tegenvordering. Daarop heeft [eiser] op 6 september 2017 gereageerd.
1.3.
Na de zitting van 22 september 2017 is de zaak verwezen naar de rol voor akte uitlating partijen over de voortgang van de procedure dan wel een schikking. Nadat van [eiser] op 31 oktober 2017 en op 2 november 2017 brieven zijn ontvangen, is op 27 november 2017 van beide partijen bericht ontvangen, waarbij om vonnis is gevraagd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een loodgieters-, gasfitters-, waterfitters- en centrale verwarmingsbedrijf. [gedaagde] had een bedrijf dat zich specialiseerde in algemene burgerlijke - en utiliteitsbouw.
2.2.
[gedaagde] heeft in 2016 opdracht van [hoofdopdrachtgever] , hierna: [hoofdopdrachtgever] , gekregen tot de bouw van een energieneutrale recreatiewoning op [locatie] . [gedaagde] en [hoofdopdrachtgever] hebben daartoe een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten. De aanneemsom bedroeg € 82.000,-. [gedaagde] zou de recreatiewoning casco opleveren. Het project is begeleid door [naam architectenbureau] . (hierna: [architect] ).
2.3.
[eiser] heeft twee offertes uitgebracht aan [architect] . De eerste offerte is gedateerd 19 april 2016, de tweede 20 april 2016. De eerste offerte betreft werkzaamheden aan de riolering, HWA, waterleidingen, goten en gasleiding in de onder 2.2 bedoelde recreatiewoning. De tweede offerte heeft betrekking op het aanbrengen van een cv-installatie in de recreatiewoning. Op 20 april 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van [architect] waarbij aanwezig waren [eiser] , [gedaagde] , [hoofdopdrachtgever] en [architect] . Tijdens deze bespreking is gesproken over de door [eiser] aan de woning uit te voeren werkzaamheden. [eiser] heeft vervolgens diverse werkzaamheden aan/in de woning uitgevoerd.
2.4.
[eiser] heeft in verband met de door hem verrichte werkzaamheden aan [gedaagde] een tweetal facturen verzonden. De eerste factuur van 24 juni 2016 met nummer 201630227, waarop staat vermeld ‘Termijn werkzaamheden [locatie] Verkoop algemeen,’ bedraagt € 2.500,00. De tweede factuur met nummer 201630250, eveneens gedateerd 24 juni 2016 bedraagt € 5.533,32 en bevat een overzicht van door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden.
2.5.
[gedaagde] heeft een bedrag van € 2.500,00 aan [eiser] voldaan.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.772,28. Dit bedrag bestaat uit € 3.033,32 aan hoofdsom, € 140,01 aan wettelijk handelsrente daarover berekend vanaf 2 augustus 2016, € 558,95 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 40,00 aan interne invorderingskosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk gehouden is tot betaling van in totaal € 5.533,32, waarop [gedaagde] slechts een bedrag van € 2.500,00 heeft betaald. [gedaagde] heeft [eiser] zowel voor de werkzaamheden vermeld in de offerte van 19 april 2016 als die van 20 april 2016 opdracht gegeven. Bovendien heeft hij divers meerwerk verricht, dat door hem in regie zou worden uitgevoerd.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij slechts gehouden is tot betaling van de werkzaamheden op grond van de offerte van 19 april 2016, omdat hij voor die werkzaamheden [eiser] opdracht heeft gegeven. Voor zover [eiser] betaling vordert van de door hem verrichte werkzaamheden volgens de offerte van 20 april 2017 of eventueel meerwerk, dient [eiser] zich te wenden tot [hoofdopdrachtgever] , aangezien hij degene is die daartoe opdracht heeft gegeven.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 1.313,33. Dit bedrag is opgebouwd uit:
- € 189,13 wegens door [gedaagde] aan [eiser] betaalde, maar niet uitgevoerde werkzaamheden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
22 maart 2017;
- € 495,00 aan reparatiekosten als gevolg van stormschade aan de recreatiewoning die is ontstaan door een toerekenbare tekortkoming van [eiser] ;
- € 629,20 in verband met schade als gevolg van het niet verschijnen van [eiser] ter zitting van 30 juni 2017, bestaande uit de kosten die verband houden met het inschakelen van een derde om aanwezig te zijn bij een VCA-audit bij [gedaagde] ,
een en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten alsmede de nakosten.
4.3.
[eiser] betwist de tegenvordering (gedeeltelijk). Voor zover van belang zal hieronder bij de beoordeling verder op de stellingen van partijen worden ingegaan.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Niet in geschil is dat [eiser] in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht in/aan de recreatiewoning die [gedaagde] in opdracht van [hoofdopdrachtgever] heeft gebouwd. Ondanks dat [eiser] twee offertes heeft uitgebracht aan een derde partij, te weten [architect] , betwist [gedaagde] immers niet dat hij voor in ieder geval een deel van de op die offertes vermelde werkzaamheden een overeenkomst van aanneming van werk met [eiser] heeft gesloten en dat [eiser] (een deel van die) werkzaamheden in de door [gedaagde] te bouwen woning heeft uitgevoerd. Wel verschillen partijen van mening over de omvang van de werkzaamheden waartoe door [gedaagde] opdracht is gegeven. [eiser] stelt dat hij in opdracht van [gedaagde] voor een bedrag van in totaal € 5.533,32 aan werkzaamheden heeft verricht (overeenkomstig de factuur van 24 juni 2016 met factuurnummer 201630250). [gedaagde] heeft op die factuur een bedrag van € 2.500,00 betaald, zodat een bedrag van € 3.033,32 onbetaald is gebleven, welk bedrag [eiser] thans van [gedaagde] vordert. [gedaagde] betwist dat hij voor alle op deze factuur genoemde werkzaamheden opdracht heeft gegeven en stelt dat [eiser] daarvoor bij [hoofdopdrachtgever] moet zijn.
5.2.
Ter gelegenheid van de zitting heeft [gedaagde] erkend dat de werkzaamheden die op de factuur van 24 juni 2016 met factuurnummer 210630250 staan vermeld, daadwerkelijk door [eiser] zijn uitgevoerd, maar dat hij voor een deel van die werkzaamheden niet als opdrachtgever heeft te gelden. [hoofdopdrachtgever] zou namelijk ook zelf opdracht tot bepaalde werkzaamheden aan [eiser] hebben gegeven, die in regie door [eiser] zouden worden uitgevoerd. Ook is ter gelegenheid van de zitting gebleken dat [eiser] , kennelijk in afwijking van de werkzaamheden zoals beschreven in de door hem gemaakte offertes, divers meer- en minderwerk heeft verricht. De afspraken hierover zijn allemaal mondeling (in afwijking van de uitgebrachte offertes) gemaakt, waarbij [eiser] kennelijk de ene keer contact had met [gedaagde] en de andere keer met [hoofdopdrachtgever] .
5.3.
Voor zover [gedaagde] stelt dat hij voor een deel van de werkzaamheden op de factuur van 24 juni 2016 geen opdracht heeft gegeven en dat [eiser] daarvoor bij [hoofdopdrachtgever] moet zijn, faalt dit verweer. Daartoe is het volgende redengevend.
In zijn mail van 9 juni 2016 aan [eiser] geeft [gedaagde] aan dat [eiser] de werkzaamheden betreffende de warmte-installatie en het aansluiten van het sanitair en de keuken voor hem in regie kan uitvoeren. Dit strookt niet met het verweer van [gedaagde] dat hij niet verantwoordelijk was voor de installatie, het sanitair en de afbouw, maar alleen voor de casco bouw van de woning. Op 19 juli 2016 vraagt [gedaagde] aan [eiser] om een overzicht van de kosten, zonder dat [gedaagde] daarbij enig voorbehoud maakt over het feit dat een deel van de kosten niet voor zijn rekening is of dat [eiser] zich voor een deel van de kosten tot [hoofdopdrachtgever] moet wenden. Op 21 juli 2016 heeft [hoofdopdrachtgever] vervolgens op een vraag van [eiser] over verdeling van de kosten voor bepaalde werkzaamheden geantwoord:
“ [gedaagde] en ik bepalen dan wie welke kosten nemen. Uiteindelijk komt alles goed.:)”.
Ook uit de door [eiser] in het geding gebrachte verklaring van [architect] over de vergadering op 20 april 2016 valt af te leiden dat [gedaagde] als opdrachtgever van [eiser] moet worden beschouwd. [architect] schrijft immers dat tijdens die bespreking zowel de offerte van 19 april 2016 als die van 20 april 2016 zijn doorgenomen en dat [eiser] mondeling opdracht heeft gekregen van [gedaagde] om de werkzaamheden zoals omschreven in beide offertes uit te voeren. De verklaring die [hoofdopdrachtgever] op 26 januari 2017 heeft geschreven doet daaraan niet af. Uit die verklaring blijkt ook niet wanneer en tot welke werkzaamheden [hoofdopdrachtgever] dan opdracht heeft gegeven.
5.4.
[eiser] mocht er, gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven e-mailberichten en de verklaring van [architect] over de bespreking op 20 april 2016, vanuit gaan dat [gedaagde] als zijn opdrachtgever had te gelden en dat [gedaagde] vervolgens zelf kosten in rekening zou brengen bij zijn opdrachtgever, [hoofdopdrachtgever] , zoals [gedaagde] ook zelf in zijn e-mail van 19 juli 2016 aangeeft. Hij schrijft dan immers onder meer:
“Er zijn wat werkzaamheden anders uitgevoerd als de offerte. (…) Ik probeer aan alle kanten de kosten zo laag mogelijk te houden. Er zijn posten die rechtstreeks verrekend worden met de opdrachtgever. Ik moet dat inzichtelijk hebben anders kan ik niet verrekenen (…).”.Dat partijen tijdens het werk en in afwijking van de uitgebrachte offertes, de werkzaamheden die [eiser] uit diende te voeren hebben veranderd en/of aangepast, komt in dit geval eveneens voor rekening van de opdrachtgever. [gedaagde] geeft immers ook zelf aan dat dit meerwerk in regie
voor hemkan worden uitgevoerd. Het lijkt erop dat [eiser] afwisselend met zowel [gedaagde] als [hoofdopdrachtgever] afspraken over de uit te voeren werkzaamheden en eventueel meer- en minderwerk heeft gemaakt, maar dat hij er steeds vanuit is gegaan dat [gedaagde] zijn opdrachtgever was. Voor zover [gedaagde] stelt dat [hoofdopdrachtgever] voor bepaalde werkzaamheden als opdrachtgever heeft te gelden, heeft [gedaagde] dit verweer, mede in het licht van de verklaring van [architect] en de inhoud van de hiervoor vermelde e-mailberichten, onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
5.5.
De conclusie is dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [eiser] de op de factuur van 24 juni 2016 vermelde werkzaamheden in opdracht van [gedaagde] heeft uitgevoerd. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] dan ook toewijzen. Voor zover [gedaagde] meent een deel van de factuur te kunnen verrekenen met [hoofdopdrachtgever] , dient hij zich daartoe rechtstreeks tot [hoofdopdrachtgever] te wenden. De vorderingen ter zake van de niet afzonderlijk betwiste wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten zullen eveneens worden toegewezen.
5.6.
[gedaagde] zal worden veroordeeld in de proceskosten, omdat hij ongelijk krijgt. Omdat [eiser] zich na 6 juni 2016 niet door een professionele gemachtigde heeft laten bijstaan, komen, naast één salarispunt voor zijn gemachtigde voor de dagvaarding, op grond van het bepaalde in artikel 238 Burgerlijke Rechtsvordering voor vergoeding slechts de noodzakelijke reis- en verblijfkosten van [eiser] in aanmerking. [gedaagde] wordt ook veroordeeld tot betaling van € 100,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en nakosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
de tegenvordering
5.7.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 189,13 ter zake van een door hem aan [eiser] betaalde, maar niet geplaatste vorstvrije buitenkraan. Ter zitting heeft [eiser] erkend dat hij deze kraan niet heeft geplaatst, zodat [gedaagde] daarvoor ook niets verschuldigd is. Nu partijen het erover eens zijn dat dit bedrag gecrediteerd moet worden, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
5.8.
[eiser] heeft de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade van € 495,00 als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van [eiser] gemotiveerd betwist. Hij voert daartoe onder meer aan dat hij nimmer in gebreke is gesteld. Nu van enige ingebrekestelling niet is gebleken, slaagt dit verweer en zal de vordering ter zake van de beweerdelijk geleden schade reeds om die reden worden afgewezen.
5.9.
[gedaagde] vordert ten slotte een bedrag van € 629,20 in verband met vermeend onrechtmatig handelen van [eiser] door niet op de zitting van 30 juni 2017 te verschijnen, met als gevolg dat de behandeling van de zaak is aangehouden. Hierdoor heeft [gedaagde] , die wel ter zitting was verschenen, schade geleden die [eiser] dient te vergoeden. De kantonrechter overweegt dat de gemachtigde van [eiser] zich kort voor de zitting had onttrokken en dat haar ter zitting is gebleken dat [eiser] niet goed door haar gemachtigde was geïnformeerd over de noodzaak van zijn aanwezigheid op de zitting. Dit heeft geleid tot de beslissing van de kantonrechter om de behandeling van de zaak aan te houden. Niet gezegd kan worden dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen door [eiser] , zodat [gedaagde] zijn kosten niet op hem kan afwentelen. Daarbij komt dat als [gedaagde] kosten moest maken omdat hij niet zelf in de gelegenheid was om te verschijnen, hij desgewenst om uitstel van de geplande zitting van 30 juni 2017 had kunnen vragen. De vordering tot vergoeding van deze kosten zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal toewijzen tot een bedrag van € 189,13, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals gevorderd.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 3.772,28, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.033,32 vanaf 19 januari 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
de tegenvordering
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 189,13, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
de vordering en de tegenvordering
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 107,39
griffierecht € 470,00
salaris gemachtigde € 225,00 ;(1 x € 200 gemachtigdensalaris en € 25,00 aan reis- en verblijfskosten), vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis en met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 100,00 aan nakosten, voor zover er daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoendervoogt en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter