In de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 29 november 2016, waarin is bekrachtigd de beschikking van deze rechtbank van 13 april 2016 strekkende tot onder meer verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 24 april 2017, is onder meer het volgende overwogen:
“4.6. Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken.
[minderjarige] is een jongetje van drie jaar oud. Hij is als baby van vijf maanden uit huis geplaatst omdat hij opgroeide in een onvoorspelbare en onveilige thuissituatie bij de moeder. Er was sprake van ernstige relatieproblematiek tussen de moeder en de vader, met hooglopende conflicten en huiselijk geweld. Daarbij bevond de moeder zich in een drugsgerelateerd netwerk en waren er ernstige signalen van drugsgebruik door de moeder, terwijl zij geen inzicht wilde geven in haar behandeling daarvoor bij de Brijder.
Het hof stelt vast dat de zorgen zoals deze ten tijde van de uithuisplaatsing in 2014 bestonden, ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook nu nog aanwezig zijn. De relatie tussen de ouders kenmerkt zich nog steeds door (hoogoplopende) spanningen, conflicten en fysiek geweld. De ouders verwijten elkaar contact te blijven zoeken met de ander en zij beschuldigen elkaar van drugsgebruik en diefstal. Terwijl vaststaat dat de moeder (in ieder geval tot mei 2016) e-mails naar de vader heeft verzonden, blijft zij ontkennen dat zij contact zoekt met de vader en dat zij [minderjarige] inzet in haar strijd tegen hem. Uit (anonieme) zorgmeldingen blijkt voorts dat ook in het gezin van de grootouders waar [minderjarige] tot 16 juni 2016 verbleef, sprake was van ruzies en verbaal en fysiek geweld wanneer de moeder aanwezig was voor omgang met [minderjarige] .
Gebleken is dat de moeder niet voldoende in staat is om bij spanningen haar emoties te reguleren. Zij is telkenmale - ook als aanstichter - betrokken bij ruzies en (gewelds-) escalaties, ook in het bijzijn van [minderjarige] . [minderjarige] wordt daarmee blootgesteld aan onveilige situaties, die voor hem beangstigend en schadelijk zijn. Daarbij komt dat de moeder nog steeds onvoldoende inzicht geeft over het verloop van haar behandeling en begeleiding bij de Brijder, zodat de vraag of en zo ja, welke middelen de moeder gebruikt onbeantwoord blijft.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat de thuissituatie van de moeder nog steeds te onvoorspelbaar en te onveilig is om [minderjarige] de stabiele en zekere opvoedingssituatie te kunnen bieden die hij nodig heeft. Dit klemt temeer nu [minderjarige] al op jonge leeftijd diverse wisselingen in opvoedsituaties heeft meegemaakt en hij ook zeer recent nog van pleeggezin heeft moeten wisselen vanwege het incident zoals hierboven onder 4.4. genoemd. Een plaatsing van [minderjarige] thuis bij de moeder – met hulpverlening in de thuissituatie – zoals door de moeder is voorgesteld als alternatief voor de uithuisplaatsing, is dan ook niet toereikend.
Het hof is van oordeel dat, gelet op al het vorenstaande, de gronden voor (verlenging van) de uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het betoog van de moeder dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op het bepaalde in artikel 9 van het IVRK alsmede op het recht op gezinsleven in artikel 8 van het EVRM, treft, gelet op al het voorgaande, geen doel. Het hof acht die inperking gerechtvaardigd teneinde een verdere bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] af te wenden.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.”