ECLI:NL:RBNHO:2017:10550

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
C/15/256333 HA RK 17/50
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in civiele procedure

Op 12 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen rechter M.T. Goossens. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens de zitting van 7 maart 2017, maar was gebaseerd op feiten die de verzoeker al kende tijdens de zitting van 1 september 2016. De verzoeker had zich tijdens die zitting beklaagd over de bewoordingen van de rechter, die hem had aangesproken met 'kop dicht'. Ondanks dat de verzoeker zijn onvrede had geuit, had hij geen formeel wrakingsverzoek ingediend op dat moment. De rechtbank oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, omdat de verzoeker op de hoogte was van de omstandigheden die zijn wrakingsverzoek onderbouwden. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. De wrakingskamer overwoog bovendien dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, er geen gronden waren om het verzoek toe te wijzen. De rechter had zich weliswaar niet diplomatiek uitgedrukt, maar er was geen bewijs van vooringenomenheid of gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet moest worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/256333 / HA RK 17/50
Beslissing van 12 juni 2017
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.T. GOOSSENS,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Op 1 september 2016 heeft een zitting plaatsgevonden in de zaak met zaaknummer C/15/242852 / FA RK 16-2735, hierna te noemen: de hoofdzaak, aanhangig bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie Familie & Jeugd, locatie Haarlem. Ter zitting is de beslissing in de hoofdzaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen via mediation overeenstemming te bereiken.
1.2
Nadat gebleken was dat de mediation niet was geslaagd, heeft in de hoofdzaak op 7 maart 2017 opnieuw een zitting plaatsgevonden. Verzoeker heeft bij aanvang van deze zitting de wraking van de rechter verzocht.
1.3
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.4
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 29 mei 2017. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Op de zitting van 1 september 2016 heeft de rechter tegen hem gezegd dat hij zijn kop moest houden. Aan het einde van de zitting heeft hij zich over dit taalgebruik beklaagd en aangegeven dat hij niet wenste dat de zaak bij een eventuele nadere zitting door dezelfde rechter zou worden behandeld. Onmiddellijk na afloop van de zitting heeft hij met zijn advocaat besproken dat hij zich over de rechter wenste te beklagen. Zijn advocaat heeft hem echter geadviseerd dit niet te doen. Toen verzoeker vervolgens op 7 maart 2017 zag dat de zaak door dezelfde rechter zou worden behandeld, heeft hij haar gewraakt, omdat hij het gevoel had dat zij niet onbevooroordeeld is. Dat zij de zaak weer zou behandelen is hem pas op 7 maart 2017 bekend geworden toen hij de zittingszaal binnenkwam. Hij was er daarvoor vanuit gegaan dat er rekening zou worden gehouden met zijn wens dat de zaak verder behandeld zou worden door een andere rechter. Dit is de reden dat hij zijn wrakingsverzoek pas op de zitting van 7 maart 2017 heeft gedaan.
De rechter heeft als verweer gevoerd dat verzoeker haar, de wederpartij en haar advocaat op de zitting van 1 september 2016 telkens onderbrak. De rechter heeft hem daar verschillende malen tevergeefs op aangesproken. Op enig moment, toen verzoeker door het betoog van de advocaat sprak, heeft de rechter “kop dicht” tegen hem gezegd. Hoewel dit niet diplomatiek is, bleek deze aanpak wel effectief. Toen verzoeker na een schorsing hierover klaagde, heeft de rechter haar excuses aangeboden. De beslissing in de hoofdzaak is aangehouden voor mediation tussen partijen. De rechter heeft aangegeven dat, als de mediation niet zou slagen, zij de zaak verder zou behandelen. De zaak is na mislukken van de mediation wederom bij de rechter gepland en, voor zover dat partijen nog niet duidelijk zou zijn geweest, konden zij een week voor de zitting bij de griffie navragen welke rechter de zaak zou behandelen. Ter zitting is zij direct door verzoeker gewraakt.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
Een verzoek tot wraking kan in beginsel in elke stand van de procedure worden gedaan, derhalve ook na afloop van de behandeling. Dit omdat het zeer goed denkbaar is dat pas na afloop van de behandeling feiten en omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra bedoelde feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Deze bepaling borgt daarmee dat het mogelijke ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
3.4
Het wrakingsverzoek is gebaseerd op het handelen van de rechter tijdens de zitting van 1 september 2016, te weten dat zij tegen hem heeft gezegd: “Kop dicht”. Dit betekent dat het verzoek tot wraking direct ter zitting, of kort daarna, had kunnen worden ingediend. De rechter gaf toen volgens verzoeker immers al blijk van bevooroordeeldheid. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 1 september 2016, dat de rechter al had laten weten dat zij de zaak verder zou behandelen indien de mediation niet zou slagen. Verzoeker wist dus dat op het moment dat de mediation tussen partijen mislukte een nieuwe zitting zou worden bepaald bij dezelfde rechter., Dat hij op 1 september 2016 aan het einde van de zitting tegen de rechter heeft gezegd dat hij niet wilde dat zij ‘er de volgende keer weer zou zitten’, doet daar niet aan af. Dat bepaalt verzoeker immers niet. Door pas ter zitting van 7 maart 2017 een wrakingsverzoek in te dienen dat is gebaseerd op feiten en omstandigheden die hem bekend waren op 1 september 2016, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker zijn verzoek te laat heeft ingediend. Hij is daarin dan ook niet ontvankelijk.
3.5
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat zij – indien het verzoek wel tijdig was gedaan – geen grond zou hebben gezien om het verzoek toe te wijzen. De rechter heeft zich weliswaar in, ook volgens haarzelf, niet al te nette bewoordingen tegen verzoeker uitgelaten om een overzichtelijk verloop van de zitting te bewerkstelligen, maar niet is gebleken dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koesterde of dat verzoeker reden had om te vrezen dat zij niet onpartijdig was. Daarbij is mede relevant dat de rechter al op de zitting van 1 september 2016 haar excuses voor de betreffende opmerking heeft aangeboden en ook heeft uitgelegd wat haar tot het doen van die uitspraak had bewogen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter;
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Familie & Jeugd, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter, mr. C.E. van Oosten-van Smalen en mr. J.J. Dijk, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Alexander, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2017.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.