ECLI:NL:RBNHO:2017:10545

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
C/15/260021/HK RK 17/99
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 juli 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.W. Verbaas. Het verzoek was gericht tegen mr. A.J. van Putten, de rechter die betrokken was bij de hoofdzaak, waarin de verzoekster beroep had ingesteld tegen een besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 8 mei 2017, dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel als kennelijk ongegrond had afgewezen. De wraking werd aangevraagd na een zitting op 1 juni 2017, waar de rechter had aangekondigd mondeling uitspraak te doen en het onderzoek te sluiten, zonder de verzoekster de gelegenheid te geven om haar standpunt te verduidelijken.

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding af te wijzen een procesbeslissing is, die in beginsel geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter, en dat de vrees voor partijdigheid van de verzoekster niet objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/260021/HA RK 17/99
Beslissing van 7 juli 2017
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[naam] ,verzoekster,
gemachtigde mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.J. van Putten,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Mr. F.W. Verbaas heeft namens verzoekster ter zitting op 1 juni 2017 de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie Bestuur, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als zaaknummer AWB 17/10184, hierna te noemen: de hoofdzaak; hij heeft dit verzoek geformaliseerd bij brief van 2 juni 2017.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 6 juni 2017 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank (wrakingskamer) van 29 juni 2017. Verzoekster, de rechter en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Mr. Verbaas is namens verzoekster verschenen. De rechter en de IND hebben bericht dat zij van de geboden gelegenheid geen gebruik maken.

2.Feiten

2.1.
Verzoekster heeft in de hoofdzaak beroep ingesteld tegen het besluit van de IND van 8 mei 2017. Het geschil betreft de afwijzing door de IND van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als kennelijk ongegrond.
2.2.
Mr. Verbaas heeft namens verzoekster de rechter ter zitting van 1 juni 2017 gewraakt nadat de rechter partijen had medegedeeld dat zij mondelinge uitspraak zou gaan doen en het onderzoek gesloten was.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
Mr. Verbaas stelt in de kern dat de rechter ten onrechte is voorbij gegaan aan zijn uitdrukkelijk verzoek om de zaak aan te houden. Hij is door de rechter niet in de gelegenheid gesteld om in contact te komen met verzoekster om na te gaan of zij haar beroep wilde voortzetten. Verzoekster heeft op 17 mei 2017 het AZC te Alkmaar met haar gezin verlaten en is naar Duitsland vertrokken, terwijl zij hoogzwanger was en onder psychiatrische behandeling stond. De periode tussen het vertrek van verzoekster en de zitting is dusdanig kort (twee weken) dat van gemachtigde niet gevergd kon worden al tijdens de zitting contact met zijn cliënte te hebben gehad. De rechter had in deze omstandigheden niet mogen beslissen de verzochte aanhouding te weigeren en mondeling uitspraak te doen. Nu de inhoudelijke gronden niet ter zitting zijn besproken, zou dit niet anders kunnen betekenen dan dat het beroep niet ontvankelijk zou worden verklaard wegens ontbreken van procesbelang. De weigering om de zaak aan te houden moet in het licht van deze omstandigheden opgevat worden als blijk van vooringenomenheid, waardoor de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de rechter niet onbevooroordeeld is.
3.3.
De rechter heeft te kennen gegeven dat zij niet in de wraking berust.
In haar schriftelijke reactie heeft zij onder meer toegelicht dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding een procesbeslissing is. Ter zitting van 1 juni 2017 heeft zij beide partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt over het procesbelang, onder voorhouding van de jurisprudentie op dat punt, toe te lichten. Daarbij zijn de feiten besproken die uit de antwoorden van mr. Verbaas bleken en de aanvulling daarop ter zitting en de juridische context. .
Na uitwisseling van de argumenten heeft zij de zitting geschorst om zich te beraden en heeft zij op basis van de feiten die niet in geschil zijn en de duidelijke jurisprudentie de beslissing genomen om het verzoek tot aanhouding niet te honoreren en mondeling uitspraak te doen.
3.4.
De wrakingskamer overweegt het volgende. De beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding af te wijzen, dient te worden aangemerkt als een procesbeslissing. Het is, zoals de wrakingskamer ter zitting aan mr. Verbaas heeft voorgehouden, vaste rechtspraak dat dergelijke beslissingen in beginsel geen grond voor wraking opleveren. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al dan niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in eventueel hoger beroep van de hoofdzaak worden getoetst (in de onderhavige zaak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State). Dit is slechts anders indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
3.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en derhalve geen grond voor wraking vormen. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van (de schijn van) partijdigheid van de rechter, zodat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek om wraking van de rechter af;
4.2.
beveelt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek;
4.3.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en verweerder in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, mr. H.M. van Dam en mr. C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Pronk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.
Bij ontstentenis van de griffier wordt deze beslissing alleen door de voorzitter getekend.
voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.