Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. C.E. van Oosten-van Smaalen. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoeker die op 7 juni 2017 ter zitting van de kantonrechter had verzocht om wraking in een aanhangige civiele procedure. De kantonrechter had schriftelijk gereageerd op het verzoek en was niet in de wraking berust. Tijdens de openbare zitting van de wrakingskamer op 29 augustus 2017 zijn zowel de verzoeker als de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak gehoord. De verzoeker was echter niet verschenen.
De rechtbank heeft de gronden voor wraking beoordeeld aan de hand van zowel de subjectieve als objectieve toets. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldoende feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden kunnen wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter. De kantonrechter had in haar schriftelijke reactie aangegeven dat het verzoek niet deugdelijk was onderbouwd en dat de verzoeker niet had aangegeven waarom er sprake zou zijn van vooringenomenheid. Bovendien was het verzoeker niet toegestaan om gronden op een later moment aan te vullen, zoals bepaald in artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, met de beslissing dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zal worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en een gewaarmerkt afschrift is aan de betrokken partijen toegezonden.