ECLI:NL:RBNHO:2017:10505

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
6410638\VV EXPL 17-173
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een sociale huurwoning wegens niet hoofdverblijf en overlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Pre Wonen (eiseres) en een huurder (gedaagde) die tijdelijk in Roemenië verbleef. De eiseres vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde, omdat deze niet zijn hoofdverblijf in de gehuurde woning had en er overlast werd ervaren door omwonenden. De gedaagde had sinds 9 maart 2012 een huurovereenkomst met Pre Wonen, waarin was vastgelegd dat hij de woning zelf als woonruimte moest bewonen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde in zijn verdediging was geschaad, maar dat hij voldoende mogelijkheden had gehad om zich te verweren. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde toerekenbaar tekort was gekomen in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, onder andere door het niet hebben van hoofdverblijf en het veroorzaken van overlast. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een dwangsom voor elke dag dat de gedaagde in gebreke bleef.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6410638 \ VV EXPL 17-173
Uitspraakdatum: 18 december 2017
Vonnis in kort geding in de zaak van:
de stichting
Stichting Pre Wonen
gevestigd te Haarlem
eiseres
verder te noemen: Pré Wonen
gemachtigde: mr. D. de Vries
tegen
[gedaagde]
wonende te Haarlem
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. F. Teuben-Oass

1.Het procesverloop

1.1.
Pré Wonen heeft [gedaagde] op 22 november 2017 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2017. Daarbij waren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] namens Pré Wonen aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde mr. De Vries. Namens [gedaagde] was zijn gemachtigde mr. Teuben-Oass aanwezig, die voorafgaand aan de zitting heeft aangegeven dat [gedaagde] zelf niet bij de zitting aanwezig zou kunnen zijn omdat hij in Roemenië zit. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft (de gemachtigde van) Pré Wonen op 1 december 2017 nog aanvullende producties toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Pré Wonen verhuurt aan [gedaagde] sinds 9 maart 2012 de woning aan de [a-straat] te [plaats]. Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden van toepassing.
2.2.
Artikel 6.4 van de algemene huurvoorwaarden luidt:
“Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben.(…)”.
Artikel 6.5 luidt:
“Het is huurder uitsluitend met voorafgaande toestemming van verhuurster toegestaan het gehuurde gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven. (...).”Vervolgens vermeldt artikel 6.6:
“Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.”
2.3.
Sinds 2013 zijn er bij Pré Wonen verschillende meldingen van omwonenden binnengekomen over het aantal mensen dat in de woning van [gedaagde] verblijft en over de overlast die daarmee gepaard gaat. Hiervan is door omwonenden melding gedaan bij de (Vreemdelingen)politie en bij Pré Wonen.
2.4.
Pré Wonen heeft meerdere huisbezoeken afgelegd, waarvan zij verslagen heeft opgemaakt. Vanaf mei 2017 zijn er in en om de woning van [gedaagde] incidenten geweest. Zo is er op of omstreeks 22 mei 2017 een ruzie in de woning van [gedaagde] geweest, waarbij de politie zes personen van Roemeense afkomst in de woning heeft aangetroffen. [gedaagde] verklaarde dat zij Roemeense vrienden waren die tijdelijk bij hem verbleven om werk te zoeken. In juni 2017 is, nadat er een ruzie in de woning van [gedaagde] is geweest, een vrouw gewond geraakt aan haar hoofd en is de auto van [gedaagde] in brand gestoken.
2.5.
Pré Wonen heeft [gedaagde] op 8 en 15 september 2017 schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek over de situatie. [gedaagde] is zonder enig bericht niet verschenen. Op 4 oktober 2017 heeft Pré Wonen een laatste huisbezoek afgelegd. Daarbij is gebleken dat een ruit in de voordeur kapot was en dichtgemaakt is, maar dat er nog wel een gat in de deur zat. Er waren op dat moment twee mannen in de woning van [gedaagde] , terwijl [gedaagde] zelf niet aanwezig was.
2.6.
Pré Wonen is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 45 Woningwet en zij is als zodanig verplicht te zorgen voor een rechtvaardige verdeling van haar schaarse sociale huurwoningen.

3.De vordering

3.1.
Pré Wonen vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt tot:
- ontruiming van de woning binnen drie dagen na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
- betaling van de kosten van de ontruiming aan Pré Wonen binnen 7 dagen na toezending van en conform het proces-verbaal van ontruiming van de deurwaarder, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie nader te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
- betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van de verbintenissen uit de huurovereenkomst, door in strijd te handelen met artikel 6.4, 6.5 en 6.6 van de algemene huurvoorwaarden. [gedaagde] heeft geen hoofdverblijf in de woning en Pré Wonen heeft [gedaagde] nimmer toestemming gegeven tot onderhuur dan wel in gebruik geven van de woning aan derden. Daarnaast veroorzaken [gedaagde] en/of derden die zich vanwege hem in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden, overlast of hinder bij de omwonenden.
3.3.
Sinds 2012 verblijven zonder toestemming van Pré Wonen diverse mannelijke en vrouwelijke Roemenen in de woning van [gedaagde] , al dan niet in zijn aanwezigheid. Hierover zijn bij Pré Wonen diverse meldingen binnengekomen alsmede over (geluids)overlast door [gedaagde] en/of de door of namens hem in de woning verblijvende personen. Zowel Pré Wonen als de Vreemdelingenpolitie heeft diverse huisbezoeken afgelegd, waarbij een aantal Roemenen werd aangetroffen. Van de overlastmeldingen en de huisbezoeken zijn verslagen opgemaakt, waaronder die van 4 oktober 2017. Diverse omwonenden hebben onder meer op 6 oktober 2017 nog verklaringen afgelegd over de door hen ervaren overlast en de aan- en afwezigheid van [gedaagde] en derden in het gehuurde. Pré Wonen vermoedt dat [gedaagde] vrouwen laat overkomen uit Roemenië om in de prostitutie te laten werken. In juni 2017 heeft er ook een incident plaatsgevonden waarbij, nadat er een ruzie in de woning van [gedaagde] is geweest, een vrouw gewond is geraakt aan haar hoofd en de auto van [gedaagde] in brand is gestoken. De omwonenden voelen zich door de gehele situatie onveilig. Gelet op de toerekenbare tekortkomingen van de verplichtingen van [gedaagde] als huurder, is ontruiming van het gehuurde daarom aangewezen, mede gelet op het feit dat de woning een sociale huurwoning betreft, waarvan er maar weinig beschikbaar zijn, terwijl daar veel vraag naar is.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft primair aangevoerd dat hij in zijn verdediging is geschaad, omdat hij slechts een korte termijn heeft gekregen om zich te verweren en hij ook niet bij de zitting aanwezig kon zijn. [gedaagde] voert verder aan – samengevat – dat hij wel zijn hoofdverblijf in de woning heeft en dat hij alsnog de gelegenheid wil krijgen om dit aan te tonen middels getuigenverklaringen. Bovendien is er sinds jaren geen sprake meer van (geluids)overlast, op een paar incidenten in mei en juni 2017 na.

5.De beoordeling

5.1.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] dat hij in zijn verdedigingsbelang is geschaad, overweegt de kantonrechter het volgende. Pré Wonen heeft in september 2017 een tweetal schriftelijke uitnodigingen aan [gedaagde] voor een gesprek over de situatie verzonden, waarop hij niet heeft gereageerd. Pré Wonen heeft ter zitting verder onweersproken gesteld dat een van haar medewerkers op 3 november 2017 telefonisch contact heeft gehad met [gedaagde] . Aan [gedaagde] , die aangaf op dat moment in Roemenië te verblijven, is toen de keuze gelaten om de huurovereenkomst op te zeggen en de woning te verlaten, dan wel de op handen zijnde procedure in kort geding af te wachten. [gedaagde] heeft in dat gesprek gezegd direct een advocaat te zullen inschakelen. Bij brief van 21 november 2017 heeft Pré Wonen [gedaagde] van de uiteindelijke zittingsdag op de hoogte gebracht en vervolgens is de dagvaarding op 22 november 2017 aan zijn woonadres betekend. Dat hij op dat moment in Roemenië verbleef en om die reden dus pas later op de hoogte kwam van de datum waarop de zitting zou plaatsvinden, komt voor zijn rekening. [gedaagde] had zelf ervoor moeten zorgen dat iemand zijn post in de gaten zou houden, dan wel had hij Pré Wonen moeten laten weten waar hij de dagvaarding had willen ontvangen zodat hij er direct van op de hoogte was. [gedaagde] heeft, wetende dat er een procedure zat aan te komen, echter geen enkele actie ondernomen, terwijl hij naar aanleiding van het telefoongesprek op 3 november 2017 al contact had kunnen zoeken met een advocaat en bewijsstukken had kunnen verzamelen. Bovendien staat vast dat hij op vrijdagmiddag 1 december 2017 contact heeft gehad met zijn advocaat, zodat hij zijn reactie op de dagvaarding bijvoorbeeld ook per mail vanuit Roemenië aan haar had kunnen toesturen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Hieruit volgt dat [gedaagde] voldoende mogelijkheden heeft gehad om tijdig op de hoogte te zijn van de zitting en zichzelf te kunnen verweren. Om die reden concludeert de kantonrechter dat [gedaagde] niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad.
5.2.
Ten aanzien van de vordering van Pré Wonen overweegt de kantonrechter als volgt.
5.3.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als Pré Wonen daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een schaarse sociale huurwoning, waarvan de rechtvaardige verdeling een taak van Pré Wonen is. Als een dergelijke woning bezet wordt gehouden door iemand die daar niet zijn hoofdverblijf heeft, bestaat een spoedeisend belang om de woning zo snel mogelijk beschikbaar te krijgen. Dit geldt eens te meer als komt vast te staan dat tevens sprake is van overlast, aangezien Pré Wonen als verhuurster de verplichting heeft om haar andere huurders het rustig woongenot te verschaffen.
5.4.
Gezien de ernst van de gevolgen voor [gedaagde] als huurder, kan een ontruiming in kort geding slechts worden uitgesproken, indien de gestelde tekortkomingen van zodanige aard en ernst zijn dat ontruiming op korte termijn noodzakelijk is, de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is aan deze voorwaarden voldaan. Daartoe is het volgende redengevend. Pré Wonen heeft op basis van verslagen van huisbezoeken (laatstelijk op 4 oktober 2017) en verklaringen van omwonenden (laatstelijk op 6 oktober 2017) gesteld dat [gedaagde] in ieder geval sinds juni 2017 niet in de woning, maar bij zijn ouders in Roemenïe verblijft. Dit is door [gedaagde] niet, althans onvoldoende weersproken en ter zitting heeft de gemachtigde van [gedaagde] nog verklaard dat [gedaagde] waarschijnlijk medio januari 2018 pas weer terugkeert naar zijn woning. Hiermee staat vast dat [gedaagde] in ieder geval ruim 7 maanden niet zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Daarnaast heeft [gedaagde] erkend dat hij af en toe mensen uit Roemenië te logeren heeft die op zoek zijn naar werk, hetgeen aansluit bij de verklaringen van omwonenden dat zij regelmatig andere mensen dan [gedaagde] in de woning zien. Ook de overlast incidenten van mei en juni 2017, waarbij in juni zijn auto in brand is gestoken, zijn door [gedaagde] erkend. Deze incidenten hebben bij de omwonende huurders een onveilig gevoel teweeg gebracht. Al deze omstandigheden samen en het feit dat het hier om een schaarse sociale huurwoning gaat, maakt dat de kantonrechter tot het oordeel komt dat de tekortkomingen van [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zodanig van aard en ernst zijn, dat van Pré Wonen niet langer gevergd kan worden dat zij [gedaagde] nog langer de beschikking over de woning geeft.
5.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de gevorderde ontruiming zal toewijzen. De gevorderde dwangsom zal ook worden toegewezen, maar die zal iets gematigd worden en er zal een maximum aan gekoppeld worden, zoals hierna zal blijken. Daarbij ziet de kantonrechter in het feit dat [gedaagde] op dit moment in Roemenië verblijft, aanleiding hem iets meer dan de gevorderde drie dagen de tijd te geven, zodat hij in staat wordt gesteld iets te regelen om de woning te (laten) ontruimen en de sleutels bij Pré Wonen af te geven.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Pré Wonen heeft ook nakosten gevorderd. Deze kosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van
€ 100,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Pré Wonen gemaakt worden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [a-straat] te Haarlem met de daarin vanwege [gedaagde] aanwezige goederen en personen te verlaten, met afgifte aan Pré Wonen van de sleutels, en al hetgeen tot het gehuurde behoort ter vrije en algehele beschikking van Pré Wonen te stellen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Pré Wonen van de kosten van de ontruiming binnen zeven dagen na toezending van en conform het proces-verbaal van ontruiming van de deurwaarder, waaraan de nota’s van ingeschakelde derden zullen zijn gehecht, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de verzuimdatum tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Pré Wonen tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 99,21
griffierecht € 117,00
salaris gemachtigde € 600,00 ,
vermeerderd met een bedrag van € 100,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Pré Wonen worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter