Over de vraag wie met een vuurwapen heeft geschoten staan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de slachtoffers enerzijds en [medeverdachte] en [verdachte] , de verdachten anderzijds lijnrecht tegenover elkaar.
Volgens de verklaringen van de beide slachtoffers is verdachte degene geweest die een vuurwapen bij zich had, welk vuurwapen hij kort na aankomst in de woning zou hebben getrokken. Slachtoffer [slachtoffer 1] zou hebben getracht verdachte het vuurwapen afhandig te maken. Tijdens de worsteling die daardoor ontstond zou verdachte meerdere malen het vuurwapen hebben afgevuurd als gevolg waarvan Kasal en [slachtoffer 1] schotverwondingen hebben opgelopen.
Volgens de verklaringen van de verdachten is het [slachtoffer 1] geweest die een vuurwapen bij zich had, welk vuurwapen hij kort na aankomst in de woning zou hebben getrokken. Verdachte zou hebben getracht [slachtoffer 1] het vuurwapen afhandig te maken. Tijdens de worsteling die daardoor ontstond zou [slachtoffer 1] meerdere malen het vuurwapen hebben afgevuurd.
De rechtbank ziet zich, gelet op het voorgaande, gesteld voor de vraag wat zich heeft afgespeeld op 25 februari 2016 in de flat aan [adres 1] . Op grond van de inhoud van de verklaringen van verdachten en slachtoffers alsmede uit de rapportages van de diverse verrichte forensische en technische onderzoeken naar schootsrichtingen en schotresten op de kleding van verdachten en slachtoffers alsmede het uitgevoerde reconstructieonderzoek kan in ieder geval vastgesteld worden dat verdachte en diens [medeverdachte] die dag een ontmoeting hebben gehad met de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de flat, dat kort na binnenkomst in de woning een conflict, om welke reden dan ook, is ontstaan tussen verdachte en slachtoffer [slachtoffer 1] en ook een confrontatie is geweest tussen de [medeverdachte] en [slachtoffer 2] . Voorts is een zestal kogels met een vuurwapen afgevuurd, hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] schotverwondingen hebben opgelopen en heeft [medeverdachte] met een mesje verwondingen toegebracht aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . In de flat zijn nadien kogels, hulzen, kogelinslagen en -doorslagen aangetroffen. Er is geen vuurwapen aangetroffen. Evenmin is een mes aangetroffen dat gebruikt is bij het toebrengen van de bij de slachtoffers geconstateerde steek- en snijverwondingen.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt geen van de bovengenoemde onderzoeken, op zichzelf staand of in onderlinge samenhang bezien, uitsluitsel over de juistheid van het door de verdachten dan wel het door de slachtoffers gestelde scenario. Mede in aanmerking genomen de lijnrecht tegenover elkaar staande verklaringen van de twee verdachten enerzijds en de twee slachtoffers anderzijds is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op de bewuste dag met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op de twee slachtoffers en hen daardoor (ernstig) heeft verwond. Evenmin kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte deze geweldshandelingen heeft medegepleegd met [medeverdachte] nu laatstgenoemde in ieder geval niet het vuurwapen heeft afgevuurd.
Op grond van de stukken stelt de rechtbank voorts vast dat verdachte geen mesje voorhanden heeft gehad en niet betrokken is geweest bij de worsteling met het mes tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte ten aanzien van het gebruik van het mes te kunnen vaststellen. Verdachte zelf kan eveneens niet als pleger van deze geweldshandelingen worden aangemerkt nu onomstotelijk vaststaat dat hij het mesje niet heeft gehanteerd. Dit betekent dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit ((medeplegen) poging tot doodslag/ poging tot zware mishandeling slachtoffer [slachtoffer 1] ), alsmede van het onder 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit ((medeplegen) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel [slachtoffer 2] en de poging daartoe).
Wat betreft feit 3 is de rechtbank, mede gelet op het vorenstaande, van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen bij zich heeft gehad. Weliswaar verklaart de [getuige 1] verdachte met een vuurwapen in zijn hand op 25 februari 2016 uit de flat komend naar de auto te hebben zien rennen, doch haar verklaring vindt geen enkele ondersteuning in de betreffende camerabeelden van de ingang/uitgang van de flat Brandaris, de verklaring van [getuige 2] en in de verklaring van [medeverdachte] . De rechtbank zal verdachte bij het ontbreken van overtuigend bewijs van dit feit vrijspreken.