ECLI:NL:RBNHO:2017:10367

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
15/870424-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot doodslag en zware mishandeling met vuurwapen en mes

Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een schietpartij op 25 februari 2016 in Zaandam, waarbij twee slachtoffers, I. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gewond raakten door schot- en steekwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de rechtszittingen op 21 juli en 24 november 2017 zijn de verklaringen van de verdachte en de slachtoffers uitvoerig besproken. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van de slachtoffers onbetrouwbaar waren en dat er een alternatief scenario mogelijk was.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de slachtoffers stonden lijnrecht tegenover die van de verdachte en zijn medeverdachte. Er was geen overtuigend bewijs dat de verdachte met een vuurwapen had geschoten of betrokken was bij de geweldshandelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, waaronder de poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Tevens werd de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870424-16 (P)
Uitspraakdatum: 8 december 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 juli 2017 en 24 november 2017 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] ,
ingeschreven op het adres [woonplaats]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en de raadsvrouw van verdachte, mr. K. Bruns, advocaat te Maastricht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Zaandam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd I. [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen met zijn, verdachtes, mededader(s), althans alleen,
- met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , en/of
(vervolgens)
- met een mes, althans een scherp voorwerp in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een beenfractuur en/of blijvende, althans langdurige, (gedeeltelijke) invaliditeit (van het been), heeft toegebracht, door
- met een vuurwapen een of meer kogel(s) af te vuren en/of te schieten in de richting
van en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ,
EN/OF
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Zaandam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen met zijn, verdachtes,
mededader(s), althans alleen,
- met een mes, althans een scherp voorwerp in het lichaam van
voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Zaandam een of meer wapens van categorie II, (te weten een (semi) automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum), en/of munitie van categorie II en/of III, te weten 9 mm Luger, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding:

Op 25 februari 2016 komt bij het Operationeel Centrum van de politie Noord-Holland een melding binnen dat er een schietpartij heeft plaatsgevonden in de flat aan de [adres 1] . Een slachtoffer (naar later blijkt I. [slachtoffer 1] ) wordt gewond aangetroffen in de deuropening van het café/koffiehuis aan [adres 2] In genoemde flat aangekomen treft de politie een tweede slachtoffer aan, te weten de bewoner [slachtoffer 2] . Beide slachtoffers hebben steek- en/of snijwonden, alsmede schotverwondingen en worden overgebracht naar het ziekenhuis.
In de flat aan de [adres 1] wordt een uitgebreid technisch- en forensisch onderzoek ingesteld.
Daarnaast wordt de looproute van de slachtoffers onderzocht en worden de camerabeelden van de ingangen en uitgangen van de flat, alsmede die van de in de lift van de flat gemaakte camerabeelden veiliggesteld en door de politie uitgekeken.
Op fotoafdrukken van de camerabeelden van het flatportaal van de Brandaris worden door de eigenaar van een [bedrijf] de uit Frankrijk komende verdachte en [medeverdachte] herkend. Na diverse rechtshulpverzoeken worden verdachte en [medeverdachte] overgeleverd aan de Nederlandse justitiële autoriteiten.
Over hetgeen zich in de flat aan [adres 1] zou hebben afgespeeld hebben beiden een verklaring afgelegd.
De verklaringen van verdachte en [medeverdachte] over de gebeurtenissen in de flat staan lijnrecht tegenover de verklaringen van beide slachtoffers, met name voor wat betreft het bezit, het trekken en het gebruik van het vuurwapen.
Op 24 mei 2017 heeft een uitgebreide reconstructie plaatsgevonden in de flat aan [adres 1] . Elke verdachte en elk slachtoffer heeft afzonderlijk de reconstructie uitgevoerd. De reconstructie is op video opgenomen en het opgenomen videomateriaal maakt deel uit van het procesdossier.
Vervolgens heeft het Nederlands Forensisch Instituut op 3 november 2017 en op 10 november 2017 nog een tweetal ( aanvraagnummers 011 en 012 ) rapportages uitgebracht.

4.Beoordeling

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief en 3 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat het verdachte, en niet slachtoffer [slachtoffer 1] , is geweest die met het vuurwapen heeft geschoten en dat [medeverdachte] met een mes verwoningen heeft toegebracht. Voorts stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat tussen verdachte en [medeverdachte] een zodanige bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van de geweldhandelingen heeft bestaan dat gesproken kan worden van medeplegen. Gelet hierop kunnen beide verdachten strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld voor elkaars handelingen en acht de officier van justitie een poging tot doodslag op slachtoffer [slachtoffer 1] , het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] door middel van gebruik van het vuurwapen en een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] door gebruik van het mes bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van opzet op het intreden van de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De slachtoffers Kasal en [slachtoffer 1] hebben diverse malen een verklaring afgelegd. Deze verklaringen zijn zowel innerlijk als onderling tegenstrijdig en bovendien strijdig met de overige bevindingen in het dossier. Dit betekent dat de verklaringen als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Daarnaast kan het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet worden uitgesloten. Ook heeft de raadsvrouw ten aanzien van het steken met het mes door de medeverdachte aangevoerd dat geen aanmerkelijke kans op het intreden van de dood of zwaar letsel aan de orde is en subsidiair dat ter zake daarvan geen sprake is van medeplegen.
4.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 eerste cumulatief/alternatief en 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Over de vraag wie met een vuurwapen heeft geschoten staan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de slachtoffers enerzijds en [medeverdachte] en [verdachte] , de verdachten anderzijds lijnrecht tegenover elkaar.
Volgens de verklaringen van de beide slachtoffers is verdachte degene geweest die een vuurwapen bij zich had, welk vuurwapen hij kort na aankomst in de woning zou hebben getrokken. Slachtoffer [slachtoffer 1] zou hebben getracht verdachte het vuurwapen afhandig te maken. Tijdens de worsteling die daardoor ontstond zou verdachte meerdere malen het vuurwapen hebben afgevuurd als gevolg waarvan Kasal en [slachtoffer 1] schotverwondingen hebben opgelopen.
Volgens de verklaringen van de verdachten is het [slachtoffer 1] geweest die een vuurwapen bij zich had, welk vuurwapen hij kort na aankomst in de woning zou hebben getrokken. Verdachte zou hebben getracht [slachtoffer 1] het vuurwapen afhandig te maken. Tijdens de worsteling die daardoor ontstond zou [slachtoffer 1] meerdere malen het vuurwapen hebben afgevuurd.
De rechtbank ziet zich, gelet op het voorgaande, gesteld voor de vraag wat zich heeft afgespeeld op 25 februari 2016 in de flat aan [adres 1] . Op grond van de inhoud van de verklaringen van verdachten en slachtoffers alsmede uit de rapportages van de diverse verrichte forensische en technische onderzoeken naar schootsrichtingen en schotresten op de kleding van verdachten en slachtoffers alsmede het uitgevoerde reconstructieonderzoek kan in ieder geval vastgesteld worden dat verdachte en diens [medeverdachte] die dag een ontmoeting hebben gehad met de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de flat, dat kort na binnenkomst in de woning een conflict, om welke reden dan ook, is ontstaan tussen verdachte en slachtoffer [slachtoffer 1] en ook een confrontatie is geweest tussen de [medeverdachte] en [slachtoffer 2] . Voorts is een zestal kogels met een vuurwapen afgevuurd, hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] schotverwondingen hebben opgelopen en heeft [medeverdachte] met een mesje verwondingen toegebracht aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . In de flat zijn nadien kogels, hulzen, kogelinslagen en -doorslagen aangetroffen. Er is geen vuurwapen aangetroffen. Evenmin is een mes aangetroffen dat gebruikt is bij het toebrengen van de bij de slachtoffers geconstateerde steek- en snijverwondingen.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt geen van de bovengenoemde onderzoeken, op zichzelf staand of in onderlinge samenhang bezien, uitsluitsel over de juistheid van het door de verdachten dan wel het door de slachtoffers gestelde scenario. Mede in aanmerking genomen de lijnrecht tegenover elkaar staande verklaringen van de twee verdachten enerzijds en de twee slachtoffers anderzijds is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op de bewuste dag met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op de twee slachtoffers en hen daardoor (ernstig) heeft verwond. Evenmin kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte deze geweldshandelingen heeft medegepleegd met [medeverdachte] nu laatstgenoemde in ieder geval niet het vuurwapen heeft afgevuurd.
Op grond van de stukken stelt de rechtbank voorts vast dat verdachte geen mesje voorhanden heeft gehad en niet betrokken is geweest bij de worsteling met het mes tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte ten aanzien van het gebruik van het mes te kunnen vaststellen. Verdachte zelf kan eveneens niet als pleger van deze geweldshandelingen worden aangemerkt nu onomstotelijk vaststaat dat hij het mesje niet heeft gehanteerd. Dit betekent dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit ((medeplegen) poging tot doodslag/ poging tot zware mishandeling slachtoffer [slachtoffer 1] ), alsmede van het onder 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit ((medeplegen) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel [slachtoffer 2] en de poging daartoe).
Wat betreft feit 3 is de rechtbank, mede gelet op het vorenstaande, van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen bij zich heeft gehad. Weliswaar verklaart de [getuige 1] verdachte met een vuurwapen in zijn hand op 25 februari 2016 uit de flat komend naar de auto te hebben zien rennen, doch haar verklaring vindt geen enkele ondersteuning in de betreffende camerabeelden van de ingang/uitgang van de flat Brandaris, de verklaring van [getuige 2] en in de verklaring van [medeverdachte] . De rechtbank zal verdachte bij het ontbreken van overtuigend bewijs van dit feit vrijspreken.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 29.225,00, vermeerderd met € 260,00 wegens advocaatkosten ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- reiskosten € 300,00
- schade aan huis, laminaat € 3.500,00
- kleding (broek, jas) € 300,00
- eigen bijdrage ziektekosten € 385,00
- immateriële schade
€ 25.125,00
totaal € 29.225,00
en advocaatkosten ad € 260,00.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief is tenlastegelegd, kan de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. Dat laat onverlet dat nog getracht kan worden om de vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1, feit 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief en feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de gevorderde gevangenneming van de verdachte af.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E.C. de Wit, voorzitter,
mr. P. van Steijnen en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2017.
Mr. ten Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.