ECLI:NL:RBNHO:2017:10364

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
15/871525-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling na schietpartij en steekincident in Zaandam

Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een schietpartij en steekincident die plaatsvonden op 25 februari 2016 in Zaandam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de openbare terechtzittingen op 21 juli en 24 november 2017 zijn de feiten en omstandigheden rondom de zaak besproken. De verdachte werd beschuldigd van het afvuren van een vuurwapen en het steken van twee slachtoffers, I. [slachtoffer 1] en H. [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte en zijn medeverdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldigingen van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verklaringen van de slachtoffers en de verdachten stonden lijnrecht tegenover elkaar, en er was geen overtuigend bewijs dat de verdachte het vuurwapen had gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar heeft wel vastgesteld dat hij H. [slachtoffer 2] met een mes heeft verwond. De rechtbank oordeelt dat de verwondingen oppervlakkig waren en dat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor poging tot zware mishandeling. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan H. [slachtoffer 2] voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871525-16 (P)
Uitspraakdatum: 8 december 2017
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 juli 2017 en 24 november 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] ,
ingeschreven op het adres [woonplaats]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en de raadsman van verdachte, mr. G.K. Sluiter, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Zaandam ter uitvoering van het doorverdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd I. [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen met zijn, verdachtes, mededader(s), althans alleen,
- met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , en/of
(vervolgens)
- met een mes, althans een scherp voorwerp in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Zaandam, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd H. [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een beenfractuur en/of blijvende, althans langdurige, (gedeeltelijke) invaliditeit (van het been), heeft toegebracht, door
- met een vuurwapen een of meer kogel(s) af te vuren en/of te schieten in de richting
van en/of in het lichaam van voornoemde H. [slachtoffer 2] ,
EN/OF
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Zaandam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd
H. [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen met zijn, verdachtes,
mededader(s), althans alleen,
- met een mes, althans een scherp voorwerp in het lichaam van
voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding:

Op 25 februari 2016 komt bij het Operationeel Centrum van de politie Noord-Holland een melding binnen dat er een schietpartij heeft plaatsgevonden in de flat aan de [adres 1] . Een slachtoffer (naar later blijkt I. [slachtoffer 1] ) wordt gewond aangetroffen in de deuropening van het café/koffiehuis aan [adres 2] In genoemde flat aangekomen treft de politie een tweede slachtoffer aan, te weten de bewoner H. [slachtoffer 2] . Beide slachtoffers hebben steek- en/of snijwonden, alsmede schotverwondingen en worden overgebracht naar het ziekenhuis.
In de flat aan de [adres 1] wordt een uitgebreid technisch- en forensisch onderzoek ingesteld.
Daarnaast wordt de looproute van de slachtoffers onderzocht en worden de camerabeelden van de ingangen en uitgangen van de flat, alsmede die van de in de lift van de flat gemaakte camerabeelden veiliggesteld en door de politie uitgekeken.
Op fotoafdrukken van de camerabeelden van het flatportaal van de Brandaris worden door de eigenaar van een [bedrijf] de uit Frankrijk komende verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] herkend. Na diverse rechtshulpverzoeken worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] overgeleverd aan de Nederlandse justitiële autoriteiten.
Over hetgeen zich in de flat aan de [adres 1] zou hebben afgespeeld hebben beiden een verklaring afgelegd.
De verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] over de gebeurtenissen in de flat staan lijnrecht tegenover de verklaringen van beide slachtoffers, met name voor wat betreft het bezit, het trekken en het gebruik van het vuurwapen.
Op 24 mei 2017 heeft een uitgebreide reconstructie plaatsgevonden in de flat aan [adres 1] . Elke verdachte en elk slachtoffer heeft afzonderlijk de reconstructie uitgevoerd. De reconstructie is op video opgenomen en het opgenomen videomateriaal maakt deel uit van het procesdossier.
Vervolgens heeft het Nederlands Forensisch Instituut op 3 november 2017 en op 10 november 2017 nog een tweetal ( aanvraagnummers 011 en 012 ) rapportages uitgebracht.

4.Beoordeling

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat het medeverdachte [medeverdachte 1] , en niet slachtoffer [slachtoffer 1] , is geweest die het vuurwapen heeft getrokken en ermee heeft geschoten en dat verdachte met een mes verwondingen heeft toegebracht. Voorts stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] een zodanige bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van de geweldshandelingen heeft bestaan dat er gesproken kan worden van medeplegen. Gelet hierop kunnen beide verdachten strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld voor elkaars handelingen en acht de officier van justitie een poging tot doodslag op slachtoffer [slachtoffer 1] , het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] door middel van gebruik van het vuurwapen en een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] door gebruik van het mes bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten en heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het medeverdachte [medeverdachte 1] is die met het wapen heeft geschoten. Bovendien kan ook anders op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat tussen verdachte en zijn medeverdachte een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan waardoor kan worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van medeplegen. Verdachte heeft namelijk op geen enkel moment het vuurwapen in zijn handen gehad, noch wist hij of de medeverdachte [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich droeg.
Verdachte heeft verklaard dat hij een mesje in zijn hand heeft gehad en dat hij daarmee zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] heeft geraakt. De raadsman is van mening dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat op grond waarvan moet worden aangenomen dat verdachte -ook niet in voorwaardelijke zin- opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hen.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte met succes een beroep kan doen op noodweer.
4.3
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Over de vraag wie met een vuurwapen heeft geschoten in de flat staan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de slachtoffers enerzijds en [verdachte] en [medeverdachte 1] , de verdachten anderzijds lijnrecht tegenover elkaar.
Volgens de verklaringen van de beide slachtoffers is medeverdachte [medeverdachte 1] degene geweest die een vuurwapen bij zich had, welk vuurwapen hij kort na aankomst in de flat zou hebben getrokken. Slachtoffer [slachtoffer 1] zou hebben getracht [medeverdachte 1] het vuurwapen afhandig te maken. Tijdens de worsteling die daardoor ontstond zou medeverdachte [medeverdachte 1] meerdere malen het vuurwapen hebben afgevuurd als gevolg waarvan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] schietverwondingen hebben opgelopen.
Volgens de verklaringen van de verdachten is het [slachtoffer 1] geweest die een vuurwapen bij zich had, welk vuurwapen hij kort na aankomst in de flat zou hebben getrokken. Medeverdachte [medeverdachte 1] zou hebben getracht [slachtoffer 1] het vuurwapen afhandig te maken. Tijdens de worsteling die daardoor ontstond zou [slachtoffer 1] meerdere malen het vuurwapen hebben afgevuurd.
De rechtbank ziet zich, gelet op het voorgaande, gesteld voor de vraag wat zich heeft afgespeeld op 25 februari 2016 in de flat [adres 1] . Op grond van de inhoud van de verklaringen van verdachten en slachtoffers alsmede uit de rapportages van de diverse verrichte forensische en technische onderzoeken naar schootsrichtingen en schotresten op de kleding van verdachten en slachtoffers alsmede het uitgevoerde reconstructieonderzoek kan in ieder geval vastgesteld worden dat de verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte 1] die dag een ontmoeting hebben gehad met de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de flat, dat kort na binnenkomst in de woning een conflict, om welke reden dan ook, is ontstaan tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en slachtoffer [slachtoffer 1] en ook een confrontatie is geweest tussen de verdachte en slachtoffer [slachtoffer 2] . Voorts is er een zestal kogels met een vuurwapen afgevuurd, hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] schietverwondingen opgelopen en heeft verdachte met een mesje verwondingen toegebracht aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . In de flat zijn nadien kogels, hulzen, kogelinslagen en -doorslagen aangetroffen. Er is geen vuurwapen aangetroffen. Evenmin is een mes aangetroffen dat gebruikt is bij het toebrengen van de bij de slachtoffers geconstateerde steek- en snijverwondingen.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt geen van de bovengenoemde onderzoeken, op zichzelf staand of in onderlinge samenhang bezien, uitsluitsel over de juistheid van het door de verdachten dan wel het door de slachtoffers gestelde scenario. Vaststaat in ieder geval wel dat verdachte het vuurwapen niet in handen heeft gehad, zodat hij niet als pleger van die geweldshandelingen kan worden aangemerkt. Mede in aanmerking genomen de lijnrecht tegenover elkaar staande verklaringen van de twee verdachten enerzijds en de twee slachtoffers anderzijds is de rechtbank voorts van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de medeverdachte [medeverdachte 1] op de bewuste dag met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op de twee slachtoffers en hen daardoor (ernstig) heeft verwond. Van medeplegen door verdachte kan derhalve ook geen sprake zijn.
Op grond van de stukken stelt de rechtbank echter wel vast dat verdachte met een mesje het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verwond. De verdachte heeft verklaard [slachtoffer 1] te hebben gestoken en gesneden met een mesje. [slachtoffer 1] verklaart daar zelf weliswaar niet over, maar blijkens de letselverklaring wordt bij hem op 25 februari 2016 een steekverwonding in de borstkas geconstateerd. Echter, niet is komen vast te staan op welke plek op de borstkas de steekverwonding is gezien en hoe diep de steekwond is geweest. Het forensisch geneeskundig onderzoek vermeldt hierover namelijk dat sprake zou zijn van een steekwond ter hoogte van de borstkas, zonder aanwijzingen voor inwendig letsel, maar dat eveneens melding wordt gemaakt van een verwonding rugwaarts ter hoogte van het schouderblad, hetgeen mogelijk eenzelfde letsel betreft. Nu verdachte voorts heeft verklaard dat hij niet met kracht heeft gestoken en [slachtoffer 1] zelf niet over een verwonding met een mes(je) heeft verklaard, in combinatie met de beperkte medische informatie over het letsel, moet het er voor worden gehouden dat de verwonding oppervlakkig van aard is geweest zonder aanwijzingen van (mogelijk) inwendig letsel aan de borstkas.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Evenmin kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich als medepleger aan dit feit heeft schuldig gemaakt, nu vaststaat dat medeverdachte [medeverdachte 1] geen mes heeft gehanteerd.
De rechtbank zal verdachte daarom integraal van het onder 1 tenlastegelegde feit (( medeplegen) poging tot doodslag/ poging tot zware mishandeling slachtoffer [slachtoffer 1] ) vrijspreken, alsmede van het onder 2, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit (( medeplegen) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel slachtoffer [slachtoffer 2] , door met een vuurwapen op hem te schieten).
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit (poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel slachtoffer [slachtoffer 2] , door verwonding met een mes) op grond van het volgende.
Op 27 februari 2016 doet [slachtoffer 2] aangifte van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling en verklaart dat op 25 februari 2016 een Turkse en een Algerijnse jongen naar zijn woning in Zaandam zijn toegekomen. Op enig moment heeft de Turkse jongen (de rechtbank begrijpt: de verdachte) een mesje in zijn hand en snijdt hem met dat mesje in zijn gezicht en prikt hem in zijn buik, aldus aangever [2] .
Bij zijn aangifte zijn enkele foto’s gevoegd, waarop de snijverwondingen op het gezicht van [slachtoffer 2] zichtbaar zijn [3] . Uit de medische rapportage van [deskundige] d.d. 1 maart 2016 blijkt dat [slachtoffer 2] onder andere een steekwond aan de thorax heeft opgelopen [4] .
Op 28 januari 2017 verklaart verdachte dat hij in de woning een klein aardappelschilmesje heeft gepakt en de dikke Turk (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) heeft gesneden [5] .
4.5.
Bewijsverweer
Met betrekking tot het onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, heeft de verdediging gesteld dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Verdachte wilde zichzelf en medeverdachte [medeverdachte 1] uit een levensgevaarlijke situatie bevrijden. Gelet op de grootte van het mes, het deel van het lichaam waar de verwonding is toegebracht en de oppervlakkige aard van de verwonding biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van (voorwaardelijk) opzet gericht op zware mishandeling, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier toebrengen van zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht gesneden en eenmaal in de borstkas gestoken. Op de fotobijlage pagina 43 van de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer 2] is te zien dat het slachtoffer net onder de linker tepel is gestoken, ter hoogte van vitale lichaamsdelen. Hoewel uit het medisch rapport blijkt dat het slachtoffer geen intra-abdominaal letsel heeft opgelopen, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte met zijn gedragingen, namelijk het steken met een mes in de borstkas net onder de tepel waar achter zich vitale delen van het lichaam bevinden en het snijden in iemands gezicht waardoor ontsierende littekens kunnen ontstaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het onder 2, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Van enige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op dit punt is niet gebleken, zodat verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 25 februari 2016 te Zaandam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd H. [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- met een mes in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte onder 2, tweede cumulatief/alternatief meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit:

Het onder 2, tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Noodweer:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met succes een beroep kan doen op noodweer. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Op het moment dat in de woning het slachtoffer [slachtoffer 1] het pistool trok, was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en een onmiddellijk dreigend gevaar. Dat gevaar gold voor zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] . In de worsteling tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] zijn schoten gelost. Op dat moment voelde verdachte zich genoodzaakt zich te verdedigen tegen deze aanranding en heeft een klein mesje gepakt en heeft daarmee het slachtoffer [slachtoffer 2] , die hem wilde aanvallen en vastpakken, gesneden. De verwondingen die zijn ontstaan bij het slachtoffer [slachtoffer 2] ten gevolge van het steken met het mesje, zijn oppervlakkig van aard en hebben weinig schade aangericht. Verdachte heeft in die zin proportioneel gehandeld.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben zich in de flat op het moment van het hanteren van het mesje door verdachte tegen [slachtoffer 2] twee afzonderlijke incidenten voorgedaan:
- een worsteling in de keuken/hal tussen verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 2] , en
- een worsteling in de woonkamer/hal, tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en het slachtoffer [slachtoffer 1] waarbij één van die twee een vuurwapen heeft gehanteerd.
De worsteling tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] , wat daar ook van zij, is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang voor de beoordeling van het incident tussen verdachte en slachtoffer [slachtoffer 2] . De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat ten aanzien van het incident tussen verdachte en slachtoffer [slachtoffer 2] sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de periode dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Gelet op de eis heeft de officier van justitie tevens de gevangenneming van verdachte gevorderd.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met een mesje het slachtoffer [slachtoffer 2] in het gezicht sneden en in de borstkas gestoken. Het is niet aan verdachte te danken geweest dat het snijden en steken met het mesje geen verdergaande verwondingen heeft opgeleverd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat verdachte in Nederland een blanco strafblad en in Franrijk geen relevant strafblad heeft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt en de rechtbank zal verdachte daarom een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. Bij het bepalen van de omvang van de (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gevonden bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De op te leggen straf wijkt fors af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank verdachte van een groot deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij H. [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 29.225,00, vermeerderd met € 260,00 aan advocaatkosten ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- reiskosten € 300,00
- schade aan huis, laminaat € 3.500,00
- kleding (broek, jas) € 300,00
- eigen bijdrage ziektekosten € 385,00
- immateriële schade
€ 25.125,00
totaal € 29.225,00
en advocaatkosten ad € 260,00.
De rechtbank dient bij de beoordeling van deze vordering uit te gaan van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 585,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2, tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit, te weten de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- reiskosten € 100,00
- kleding (broek, jas) € 100,00
- eigen bijdrage ziektekosten
€ 385,00
totaal € 585,00
Nu de schade wegens reiskosten en kleding niet met bescheiden is onderbouwd, zal de rechtbank deze schade schatten op elk € 100,00.
De schade aan het huis welke is ontstaan door het schieten in de woning, komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze schade geen rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 750,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 260,00 exclusief BTW.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij voor het overige van zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering desgewenst aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2, tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2, eerste cumulatief/alternatief is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2, twee cumulatief/alternatief meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2, twee cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
H. [slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.335,00 (een duizend driehonderdvijfendertig euro),bestaande uit € 585,00 als vergoeding voor de materiële en € 750,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 260,00, exclusief BTW, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer H. [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.335,00 (een duizend driehonderdvijfendertig euro),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst de gevorderde gevangenneming van de verdachte af.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E.C. de Wit, voorzitter,
mr. P. van Steijnen en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2017.
Mr. ten Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 27 februari 2016 (Zaaksdossier, pag. 37 ev, met fotobijlagen op pag. 41, 42, 43).
3.een geschrift, inhoudende fotobijlagen bij de aangifte van Hadi [slachtoffer 2] d.d. 27 februari 2016 (Zaaksdossier, pag. 41 en 42)
4.Een geschrift inhoudende de medische rapportage van [deskundige] d.d. 1 maart 2016 (Forensisch dossier, pag. 103 tot en met 105).
5.proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 januari 2016 (pag. 382 ev)