ECLI:NL:RBNHO:2017:10268

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
6238400 / AO VERZ 17-107
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer met betrekking tot de intrekking van de Verklaring van Geen Bezwaar

In deze zaak heeft de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, hierna aangeduid als [werknemer]. De werknemer was in dienst bij KLM als Teammember Baggage Handling en had een vertrouwensfunctie, waarvoor een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) vereist was. De VGB van de werknemer was echter op 17 juni 2015 ingetrokken door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de werknemer had KLM niet geïnformeerd over deze intrekking. KLM stelde dat het handelen van de werknemer ernstig verwijtbaar was, omdat hij had gelogen over de intrekking van de VGB en niet openheid van zaken had gegeven. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven en dat dit, gezien zijn vertrouwensfunctie, als ernstig verwijtbaar kon worden gekwalificeerd. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 7 december 2017 en bepaalde dat KLM geen transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd was. De proceskosten werden toegewezen aan KLM, omdat de werknemer ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6238400 \ AO VERZ 17-107
Uitspraakdatum: 7 december 2017
Beschikking in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.,
gevestigd te Amstelveen
verzoekende partij
verder te noemen: KLM
gemachtigde: mr. L. Gorte
tegen
[werknemer],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werknemer]
procederend in persoon (voormalig gemachtigde: mr. J.W.G. van der Wallen)

1.Het procesverloop

1.1.
KLM heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Door [werknemer] is niet binnen de termijn voor indiening een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 7 november 2017 heeft een zitting plaatsgevonden, waar [werknemer] mondeling verweer heeft gevoerd. KLM heeft zittingsaantekeningen voorgedragen en overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren [geboortedatum] , is op 15 april 2006 in dienst getreden bij KLM. De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van teammember Baggage Handling (teamlid bagage processen), met een salaris van € 2.406,48 bruto exclusief emolumenten bij een dienstverband van 100%. De CAO voor KLM Grondpersoneel Nederland is van toepassing.
2.2.
[werknemer] verrichtte zijn werkzaamheden als Teammember Baggage Handling in beveiligd gebied. [werknemer] hield zich in teamverband bezig met het verzorgen van laad- en loswerkzaamheden zodanig dat bagage tijdig en correct bij vliegtuigen wordt aangeleverd en opgehaald.
2.3.
De functie Teammember Baggage Handling is een vertrouwensfunctie in de zin van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) en wordt uitgeoefend op beveiligd gebied, waarvoor een medewerker dient te beschikken over een Schipholpas, een door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) afgegeven Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) en een KLM-pas.
2.3.
De Schipholpas is een pas uitgegeven door AAS (Amsterdam Airport/ Schiphol Group). Met deze pas wordt toegang verkregen tot beveiligd gebied.
2.4.
Op personen die in het bezit worden gesteld van een Schipholpas zijn de Schipholregels van toepassing. Bijlage 1 bij de Schipholregels is de Regeling Toelating Schiphol (RTS). Tevens zijn van toepassing de Voorwaarden Schipholpas Personen.
2.5.
In artikel 10 lid 2 Wvo is bepaald dat de werkgever de betrokken persoon zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken na de intrekking van de VGB, uit de vertrouwensfunctie dient te ontheffen.
2.6.
Op 12 maart 2014 is [werknemer] in hoger beroep veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren wegens openlijke geweldpleging in vereniging.
2.7.
Op 21 juni 2014 heeft [werknemer] zich ziek gemeld. Op 16 juli 2014 heeft [werknemer] zijn werkzaamheden voor 50% hervat. Op 27 november 2014 is hij opnieuw uitgevallen. Op 14 januari 2015 heeft hij zijn werkzaamheden hervat voor 30% met een uitbreiding naar 37% op 25 april 2015. Op 8 mei 2015 is hij opnieuw uitgevallen.
2.8.
Bij besluit van 17 juni 2015 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties de aan [werknemer] afgegeven VGB ingetrokken.
2.9.
Uit het verslag van de hoorzitting d.d. 17 september 2015 van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken naar aanleiding van het door [werknemer] ingediende bezwaarschrift blijkt dat [werknemer] de vraag of voor aangepaste werkzaamheden die hem zullen worden aangeboden in het kader van zijn re-integratie ook een VGB benodigd is, bevestigend heeft beantwoord.
2.10.
Het beroep tegen het bestreden besluit tot intrekking van de VGB is bij uitspraak van 9 mei 2016 van de rechtbank Den Haag ongegrond verklaard. In hoger beroep is de uitspraak bij uitspraak van 22 maart 2017 bevestigd.
2.11.
Op 28 februari 2017 zou [werknemer] (tijdelijke) werkzaamheden verrichten voor KLM, maar dit bleek niet mogelijk, omdat zijn Schipholpas werd ingenomen.
2.12.
Op 3 maart 2017 is [werknemer] in een gesprek met [unitmanager] van KLM gevraagd om tekst en uitleg te geven over de intrekking van de Schipholpas. Het gesprek is schriftelijk bevestigd bij brief van 21 maart 2017. In de brief staat voor zover relevant:
“(…)Op 28 februari 2017 is uw Schipholpas ingenomen door de Schipholgroep. Ondergetekende heeft met u op 3 maart 2017 hierover gesproken. U heeft toen aangegeven dat u geen idee had wat de reden is dat de Schipholgroep uw pas, met directe ingang heeft ingenomen. Volgens u heeft de Schipholholgroep u vertelt dat wij als werkgever hierover geïnformeerd zouden worden. Ten tijde van dit gesprek hadden wij nog geen bericht van de Schipholgroep ontvangen met de reden van intrekking. (…) Aangezien het voor ons onduidelijk is of de intrekking van de Schipholpas verband houdt met het wel of niet afgeven van een ‘Verklaring van Geen Bezwaar’ heb ik u met ingang van 3 maart 2017 vrijgesteld van uw werkzaamheden. U heeft namelijk een VGB nodig om uw werkzaamheden bij KLM te verrichten, ook op uw tijdelijke werkplek bij Engineering en Maintenance op Schiphol-Oost. Ik heb met u afgesproken dat als u iets zou horen van de AIVD dat u mij dat direct zou melden. U geeft aan dat u nog niets heeft vernomen van de AIVD. (…)
U heeft in ons gesprek van 3 maart aangegeven dat u enkele jaren geleden in contact bent geweest met justitie en dat dat geresulteerd heeft in een veroordeling wegens mishandeling. U gaf tevens aan dat u nog steeds bezig bent met een hoger beroep tegen deze veroordeling. (…)”
2.12.
Bij brief van 13 april 2017 is [werknemer] opnieuw verzocht om informatie. In de brief staat voor zover relevant:
“ (…) Naar aanleiding van ons gesprek van 3 maart 2017 en bovenstaand schrijven over de inname van uw Schipholpas, mogelijk/waarschijnlijk wegens intrekking VGB en het verzoek om meer informatie hebben wij nog niets van u mogen vernemen. KLM heeft u geadviseerd om zelf bij de AIVD navraag te doen naar de reden van de kennelijke intrekking van de VGB. Omdat u ons niet heeft geïnformeerd, is het KLM niet duidelijk of u uitsluitsel van de AIVD heeft ontvangen en of u eventueel bezwaar aan gaat tekenen tegen de kennelijke intrekking. KLM verzoekt u met klem om ons op de hoogte te houden van eventuele informatie die u van de AIVD ontvangt. (…) In ons gesprek van 3 maart 2017 gaf u aan dat u enige tijd geleden in aanraking bent geweest met justitie en dat dit geresulteerd heeft in een veroordeling wegens mishandeling en dat er een hoger beroepszaak loopt. KLM verzoekt uw advocaat om per omgaande, (…) contact op te nemen (…)”.
2.13.
De advocaat van [werknemer] , mr. Van Beest, heeft op 14 april 2017 contact opgenomen met KLM en medegedeeld dat de VGB sinds juni 2015 is ingetrokken. Bovendien berichtte mr. Van Beest dat de uitspraak in de strafzaak tegen [werknemer] onherroepelijk was geworden op 14 maart 2015 toen de Hoge Raad het cassatieberoep niet ontvankelijk verklaarde.
2.14.
Naar aanleiding van het telefonisch contact op 2 juni 2017 heeft mr. Gorte aan de daaropvolgend advocaat mr. Van der Wallen in een brief van 28 juni 2017 voor zover relevant het volgende geschreven:
“(…) In ons telefoongesprek van vrijdag 2 juni 2017 stelde u namens de heer [werknemer] ter discussie dat hij niet op de hoogte kon zijn van het feit dat er voor de uitoefening van zijn werkzaamheden een VGB (en KLM-pas) vereist was. Dit standpunt is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk aangezien de heer [werknemer] juist zeer goed op de hoogte is van het VGB-vereiste (hij heeft maar liefst drie procedures tegen de AIVD gevoerd tegen intrekking van zijn VGB), alsook de gang van zaken rondom de vereiste KLM-pas. In uw mailbericht van 15 juni jl. heeft u namens de heer [werknemer] ook nog een aantal vragen gesteld.(…)”
2.15.
In reactie op voornoemde brief heeft mr. Van der Wallen onder meer geschreven dat de heer [werknemer] zijn functie niet meer kan uitoefenen, omdat hij door dit werk al drie- jaar ernstige rugklachten heeft. Al geruime tijd heeft hij aangepast c.q. passend werk. Voor passend werk, zittend werk in een magazijn, is geen VGB nodig. Dat hij tijdens de procedure tegen de AIVD naar voren heeft gebracht, dat hij zijn baan zou kunnen verliezen, betekent niet dat dat ook zo is of dat hij dat met KLM is overeengekomen.

3.Het verzoek

3.1.
KLM verzoekt de arbeidsovereenkomst met [werknemer] :
Primair te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW.
Subsidiair op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel h BW.
Meer subsidiair op grond van op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
3.2.
Aan het primaire verzoek legt KLM ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – dusdanig verwijtbaar handelen van [werknemer] dat van KLM redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft KLM het volgende naar voren gebracht. [werknemer] heeft verwijtbaar gehandeld doordat hij als gevolg van het strafbare feit waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt, de voor de uitoefening van zijn functie noodzakelijke VGB is kwijtgeraakt ten gevolge waarvan KLM hem niet meer feitelijk te werk kan stellen in zijn eigen functie of andere passende functie. [werknemer] wist althans had op de hoogte kunnen zijn dat hij niet meer door KLM tewerk gesteld kon worden zonder VGB en zonder Schipholpas. Het – verwijtbaar- handelen ligt volledig in zijn risicosfeer en is toerekenbaar verwijtbaar. [werknemer] heeft verwijtbaar gehandeld, omdat hij zijn kennis ter zake niet met KLM heeft gedeeld. Bovendien heeft hij verwijtbaar gehandeld door niet alleen te zwijgen, maar ook te liegen over intrekking van de VGB. Ook heeft hij verwijtbaar gehandeld door vanaf het moment dat hij bekend werd met de intrekking van de VGB te fingeren jegens KLM dat hij tot niets in staat was, terwijl hij over dezelfde periode bij de verzekeringsarts heeft aangegeven dat hij over benutbare mogelijkheden beschikte. Daarmee heeft [werknemer] het dienstverband met KLM misbruikt en zodoende het vertrouwen dat door KLM en de luchthaven Schiphol in hem was gesteld, ernstig geschaad. Er is geen ruimte voor een minder vergaande maatregel tegen [werknemer] . Dit ligt in het bijzonder niet in de rede nu KLM [werknemer] niet meer te werk mag stellen op basis van artikel 8 Wvo. Gezien het verwijtbare handelen en het feit dat KLM hem niet kan herplaatsen bij gebrek aan een geldige VGB en hij het KLM antecedentenonderzoek niet doorkomt, ligt herplaatsing niet in de rede ex artikel 7:669 BW.
3.3.
Aan het subsidiaire verzoek legt KLM – kort gezegd- ten grondslag dat KLM [werknemer] op grond van artikel 8 Wvo niet te werk mag stellen zonder geldig VGB, zodat van KLM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.4.
Aan het meer subsidiaire verzoek legt KLM ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van KLM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.5.
KLM verzoekt ten slotte om vast te stellen dat [werknemer] geen transitievergoeding en/of billijke vergoeding toekomt, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [werknemer] in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW.

4.Het verweer

4.1.
[werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij betwist dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven. In het gesprek op 3 maart 2017 heeft hij de unitmanager [unitmanager] het hele verhaal verteld. Uit het besluit tot intrekking van de VGB blijkt dat KLM op de hoogte zou worden gesteld. Op advies van zijn advocaat heeft hij hier verder niets over gezegd. Over het verloop van de strafzaak is hij open geweest. Hij is ten onrechte veroordeeld.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een opzegverbod.
5.2.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werknemer] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
KLM legt aan het primaire verzoek 7:669 lid 3 sub e BW ten grondslag. Uit artikel 7:669 lid 3 sub e BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Hierbij is de mate van het verwijtbaar handelen of nalaten bepalend voor de vraag of sprake is van een redelijke grond voor ontslag.
5.4.
Het verwijt dat KLM [werknemer] maakt, komt erop neer dat hij heeft gelogen c.q. geen openheid van zaken heeft gegeven over de intrekking van de VGB.
5.5.
Indien [werknemer] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, kan dit naar het oordeel van de kantonrechter, een redelijke grond voor ontbinding opleveren. Hiervan is in het onderhavige geval sprake. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
Vast staat dat [werknemer] wist dat de VGB noodzakelijk was voor de uitoefening van zijn vertrouwensfunctie. Nadat de Schipholpas was ingenomen, is [werknemer] in het gesprek op 3 maart 2017 uitdrukkelijk gevraagd naar de reden van intrekking van deze pas. [werknemer] heeft in dit gesprek blijkens de gespreksbevestiging ontkennend geantwoord op de vraag of dit te maken had met een eventuele intrekking van de VGB, terwijl hij op dat moment wist dat de VGB al bijna twee jaar was ingetrokken en ook het bezwaar hiertegen was afgewezen en het beroep ongegrond was verklaard. Ook heeft [werknemer] in het gesprek op 3 maart 2017 aangegeven dat de hoger beroepsprocedure in de strafzaak nog liep, terwijl de veroordeling al onherroepelijk was. Blijkens zijn verklaring ter zitting had [werknemer] op dat moment zelfs al zijn taakstraf volbracht. Dat de gespreksbevestiging geen juiste weergave van het gesprek bevat en [werknemer] wel alles heeft verteld, komt de kantonrechter ongeloofwaardig voor. De gespreksbevestiging is [werknemer] toegestuurd. De juistheid hiervan heeft [werknemer] nimmer betwist. Ook de gemachtigden van [werknemer] - achtereenvolgens mr. Van Beest en mr. Van der Wallen -hebben niet tegen de weergave geprotesteerd, terwijl beiden meermaals contact hebben gehad met KLM over de (ontbinding van de) arbeidsovereenkomst van [werknemer] . Dat [werknemer] ervan uitging dat KLM op de hoogte was van de intrekking van de VGB en hem geadviseerd was niets te zeggen, vormt, noch daargelaten dat dit niet overeenkomt met zijn verklaring dat hij juist wel alles heeft verteld, geen rechtvaardiging voor het geven van opzettelijk onjuiste verklaringen. [werknemer] wist althans kon op 3 maart 2017 weten dat KLM niet op de hoogte was van de intrekking van de VGB. Na het gesprek heeft KLM nog contact gehad met [werknemer] en is hem nogmaals uitdrukkelijk gevraagd openheid van zaken te geven. [werknemer] heeft dit met de kennis die hij had, bewust niet gedaan. Daarmee komt de kantonrechter tot het oordeel dat [werknemer] , opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft willen gegeven althans KLM opzettelijk niet heeft willen informeren over de intrekking van de VGB, hetgeen onder de gegeven omstandigheden gelet op zijn vertrouwensfunctie als ernstig verwijtbaar kan worden gekwalificeerd, zodat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
5.6.
Nu de arbeidsovereenkomst met [werknemer] wordt ontbonden wegens (ernstig) verwijtbaar handelen, ligt herplaatsing niet in de rede, nog daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat er passende functies zijn die [werknemer] bij gebreke aan een VGB en Schipholpas, zou kunnen vervullen buiten het beveiligd gebied.
5.7.
In het voorafgaande heeft de kantonrechter geoordeeld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Gelet hierop zal de kantonrechter met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW het verzoek van KLM om de arbeidsovereenkomst onmiddellijk te ontbinden honoreren en de arbeidsovereenkomst ontbinden met ingang van heden.
5.8.
Uit artikel 7:673 lid 7 sub c BW vloeit voort dat KLM geen transitievergoeding aan [werknemer] is verschuldigd. Omstandigheden dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zijn door [werknemer] niet gesteld. Het verzoek van KLM vast te stellen dat geen transitievergoeding is verschuldigd, is dus toewijsbaar. Nu [werknemer] geen billijke vergoeding heeft verzocht, zal het verzoek van KLM om te bepalen dat zij geen billijke vergoeding verschuldigd is, bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [werknemer] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 7 december 2017;
6.2.
bepaalt dat KLM aan [werknemer] geen transitievergoeding is verschuldigd;
6.3.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van KLM tot en met vandaag vaststelt op € 717,00 te weten:
griffierecht € 117,00
salaris gemachtigde € 600,00 ;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. H.A.M. Röell-Mulder, kantonrechter en op 7 december 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter