ECLI:NL:RBNHO:2017:10078

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
15/800589-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot zware mishandeling in een café te Zaandam

Op 17 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 18 december 2015 in een café in Zaandam, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, M. [slachtoffer]. De tenlastelegging omvatte meerdere geweldshandelingen, waaronder schoppen en slaan, waarbij het slachtoffer ook op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en enkel een bewezenverklaring van mishandeling zonder medeplegen. De rechtbank heeft na beoordeling van de bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden, geconcludeerd dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 825,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de kosten van de benadeelde partij veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800589-15
Uitspraakdatum: 17 november 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 november 2017 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M. van Oosten, en van hetgeen door verdachte en mr. B.J.W. Tijkotte, raadsman van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 18 december 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan M. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- deze [slachtoffer] (meermalen) (telkens) met kracht tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt met zijn, verdachtes, geschoeide voet(en), en/of
- [slachtoffer] (meermalen) (telkens) met kracht tegen de romp en/of de armen en/of de benen heeft geschopt met zijn, verdachtes, geschoeide voet(en), en/of,
- [slachtoffer] (meermalen) (telkens) met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt met zijn, verdachtes, (tot vuist gebalde) hand(en), en/of
- [slachtoffer] (meermalen) (telkens) met kracht tegen de romp en/of de armen en/of de benen heeft geslagen en/of gestompt met zijn, verdachtes, (tot vuist gebalde) hand(en),
- dit (deels) terwijl deze [slachtoffer] reeds op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 december 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen M. [slachtoffer] heeft mishandeld door
- deze [slachtoffer] (meermalen) (telkens) met kracht tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen met zijn, verdachtes, geschoeide voet(en), en/of
- [slachtoffer] (meermalen) (telkens) met kracht tegen de romp en/of de armen en/of de benen te schoppen en/of te trappen met zijn, verdachtes, geschoeide voet(en), en/of,
- [slachtoffer] (meermalen) (telkens) met kracht tegen het hoofd te slaan en/of te stompen met zijn, verdachtes, (tot vuist gebalde) hand(en), en/of
- [slachtoffer] (meermalen) (telkens) met kracht tegen de romp en/of de armen en/of de benen te slaan en/of te stompen met zijn, verdachtes, (tot vuist gebalde) hand(en),
- dit (deels) terwijl deze [slachtoffer] reeds op de grond lag.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Op grond van de bewijsmiddelen kan naar de mening van de raadsman worden vastgesteld dat verdachte aan het begin van het gebeuren in het café – tijdens de schermutseling tussen verdachte en het slachtoffer, die door toedoen van het slachtoffer is ontstaan – “duwachtige stootbewegingen” richting het slachtoffer heeft gemaakt, en aan het einde van het gebeuren in het café het slachtoffer nog een klap heeft gegeven. Tussen deze momenten heeft verdachte niks gedaan. Bovendien volgt uit het dossier, met name het beeldmateriaal, niet dat verdachte in deze tussentijd heeft gezien of had moeten zien dat anderen het slachtoffer aan het slaan en schoppen waren, ook toen het slachtoffer op de grond lag. De raadsman heeft betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer en dat, gelet op het voorgaande, de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten, niet is komen vast te staan. Mocht de rechtbank hier anders over oordelen, dan heeft de raadsman er op gewezen dat het later bij het slachtoffer geconstateerde letsel niet past bij de handelingen die in het café hebben plaatsgevonden en dat ook om die reden vrijspraak van poging tot zware mishandeling moet volgen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit is de raadsman van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van mishandeling zonder medeplegen.
3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen. [1]
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat zij, met goedvinden van partijen, in raadkamer de in het dossier bevindende camerabeelden van café “Noire” heeft bekeken. De waarnemingen die [verbalisant] heeft opgenomen in zijn proces-verbaal van bevindingen van 20 december 2015 (pagina’s 44 tot en met 56) stroken met hetgeen de rechtbank in raadkamer op de beelden heeft waargenomen.
3.4
Bewijsmotivering
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangehaalde bewijsmiddelen en met name uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden van café “Noire”, voor zover het gevecht zich binnen in het café heeft afgespeeld, blijkt van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten dat sprake is van medeplegen. Dit betekent dat de gepleegde geweldshandelingen zowel aan verdachte als diens medeverdachten kunnen worden toegerekend. Het kan redelijkerwijs ook niet anders zijn dan dat verdachte, nadat de schermutseling tussen hem en het slachtoffer was ontstaan en hij het slachtoffer in het gezicht had geslagen, heeft gezien dat het slachtoffer door zijn vrienden werd belaagd en aangevallen. Verdachte heeft zich daarvan niet gedistantieerd. Integendeel, verdachte heeft zich daarbij aangesloten door, nadat het door zijn vrienden ernstig mishandelde slachtoffer weer was opgestaan, het slachtoffer nog een krachtige vuistslag te geven. Bovendien blijkt uit de verklaring van de getuige Schuuring dat verdachte bij het gebeuren weg moest worden getrokken. De rechtbank leidt uit die verklaring, in combinatie met de beelden en de eigen verklaring van verdachte dat hij woest op het slachtoffer was, af, dat verdachte tegen zijn zin bij het gevecht is weggetrokken, maar dat hij later – nadat hij zijn staart had uitgetrokken – kans heeft gezien weer naar het slachtoffer toe te gaan, hem de hiervoor vermelde vuistslag te geven en aldus het gevecht voort te zetten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het door meer personen met kracht slaan/stompen en schoppen/trappen tegen het lichaam van een persoon, deels terwijl deze persoon op de grond ligt – gelet op de voorzienbare mogelijke ernstige gevolgen hiervan – een poging tot zware mishandeling oplevert. Daaraan doet niet af dat het letsel in concrete gevallen kan meevallen. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en zijn medeverdachten in de onderhavige zaak zonder meer volgt, dat bij ieder van hen het opzet op het medeplegen van poging tot zware mishandeling aanwezig was.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Primair
hij op 18 december 2015 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan M. [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- deze [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt met geschoeide voet, en/of
- [slachtoffer] meermalen met kracht tegen de romp en/of de armen en/of de benen heeft geschopt met geschoeide voet, en/of,
- [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt met (tot vuist gebalde) hand(en), en/of
- [slachtoffer] meermalen met kracht tegen de romp en/of de armen en/of de benen heeft geslagen en/of gestompt met (tot vuist gebalde) hand(en),
- dit deels terwijl deze [slachtoffer] reeds op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de eis van de officier van justitie, gelet op de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten en hetgeen in vergelijkbare gevallen door rechters pleegt te worden opgelegd, disproportioneel is. Nu verdachte tevens de zorg heeft voor zijn kind, heeft de raadsman primair verzocht aan verdachte alleen een werkstraf op te leggen en subsidiair om dit te combineren met een (deels) (voorwaardelijke) gevangenisstraf (waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest).
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft onder invloed van veel alcohol, samen met anderen, in een café geweld gepleegd tegen een persoon. Het slachtoffer heeft vele klappen gekregen en is, terwijl hij op de grond lag, met kracht tegen het lichaam geschopt en getrapt. Er mag van geluk worden gesproken dat de uiteindelijke fysieke gevolgen van het gevecht in het café relatief lijken te zijn meegevallen. Uit de toelichting van het slachtoffer op zijn vordering tot schadevergoeding komt naar voren dat het incident desalniettemin een grote impact op hem heeft gehad. Het slachtoffer ervaart nog steeds gevoelens van onbehagen wanneer hij zich in het uitgaansleven in zijn woonplaats begeeft.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen ernstig aan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat geweld als het onderhavige, gepleegd in een drukke uitgaansgelegenheid, gevoelens van onveiligheid en onrust bij het publiek teweegbrengt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 september 2017, waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk was veroordeeld. Deze veroordelingen dateren echter uit 2012 en 2010 en hebben betrekking op feiten gepleegd in 2011 en 2008.
Bij het bepalen van de aard en omvang van de aan verdachte op te leggen straffen heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten gaan bij een voltooide zware mishandeling uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden. In casu gaat het om een poging. Strafverzwarend is de omstandigheid dat het gaat om uitgaansgeweld. Anderzijds weegt de rechtbank mee dat het om een oud feit gaat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Deze straffen acht de rechtbank passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij M. [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.355,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 240,- voor diverse kledingstukken, € 375, - aan eigen risico van de ziektekostenverzekering, € 400,- wegens inkomstenderving van de benadeelde partij zelf en € 340,- wegens inkomstenderving van de vader van de benadeelde partij. De gestelde immateriële schade bestaat uit € 1.000,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag ad € 1.240,00. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
schade aan broek, jas en t-shirt € 240,00
immateriële schade
€ 1000,00
totaal € 1240,00
Voor het overige moet de benadeelde partij volgens de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, afgezien van de post schade aan jas, de benadeelde partij in zijn geheel niet ontvangen kan worden in zijn vordering. Geen van de door de benadeelde partij opgevoerde posten is namelijk voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de post immateriële schade heeft de raadsman opgemerkt dat de benadeelde partij dient te stellen en te bewijzen dat recht op vergoeding van deze schade bestaat en dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De gevorderde schadevergoeding ter zake van de jas zou de rechtbank moeten matigen, rekening houdend met de dagwaarde van de jas, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de onderdelen van de vordering die zien op de inkomstenderving van de benadeelde partij, het eigen risico van de ziektekostenverzekering en de schade aan het t-shirt en de broek onvoldoende onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen. Nader onderzoek op deze punten zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in deze delen van de vordering niet-ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade aan de jas rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezen verklaarde feit. De rechtbank stelt, ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, de door de benadeelde partij geleden schade wat betreft de jas schattenderwijs vast op een bedrag van € 75,00 en acht de vordering tot dat bedrag toewijsbaar.
De gestelde schade wegens inkomstenderving van de vader van de benadeelde partij staat naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband tot het bewezen verklaarde feit om als rechtstreekse schade van de benadeelde partij in de zin van artikel 361, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering te kunnen worden aangemerkt. De benadeelde partij zal daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,00 komt de rechtbank, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, billijk voor. Ingevolge artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek bestaat in casu recht op vergoeding van immateriële schade.
Opgeteld zal de vordering derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 825,00
(€ 75,- + € 750,00), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen [medeplegen van poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagenmet bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
87 (zevenentachtig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
150 (honderdvijftig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
M. [slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 825,00 (achthonderdenvijfentwintig euro), bestaande uit € 75,00 voor de materiële en € 750,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan M. [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door of namens een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
M. [slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 825,00 (achthonderdenvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Steijnen, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. A.J.M. Kaptein, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2017.
Mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de bijlage als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.