ECLI:NL:RBNHO:2016:9999

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
C/15/250019 / HA RK 16-203
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechters in een familiezakenprocedure

Op 30 november 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Maximus. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. Ph. Burgers, mr. A.A.F. Donders en mr. M.T. Goossens, die betrokken waren bij een lopende familiezakenprocedure. Verzoekster had op 27 september 2016 schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend, omdat zij meende dat de rechters zich niet onpartijdig hadden opgesteld tijdens eerdere zittingen. Tijdens de behandeling van het verzoek op 16 november 2016 zijn zowel verzoekster als de rechters gehoord, evenals de wederpartij, Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA).

Verzoekster voerde aan dat de rechters door hun uitlatingen over een rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) tijdens eerdere zittingen niet onpartijdig waren. De wrakingskamer overwoog dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De kamer concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechters vooringenomen waren. De wrakingskamer benadrukte dat de kritische vragen die aan verzoekster waren gesteld tijdens de zittingen niet automatisch duiden op partijdigheid.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er geen grond was voor het wrakingsverzoek en wees dit af. De procedure in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/250019 / HA RK 16-203
Beslissing van 30 november 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. M. Maximus.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. Ph. BURGERS,hierna ook te noemen: de voorzitter,
mr. A.A.F. DONDERS,
mr. M.T. GOOSSENS,
hierna samen te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 27 september 2016 schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend, waarbij de wraking is verzocht van, naar verzoekster ter zitting heeft toegelicht, alle rechters in de bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, sectie Familie en Jeugd, locatie Haarlem aanhangige zaak met zaaknummer C/15/247051 / JU RK 16-1380, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 16 november 2016. Verzoekster, de rechters en Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA), de wederpartij in de hoofdzaak, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voorts is verschenen JBRA, vertegenwoordigd door [A] en [B] . JBRA heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechters hebben van de geboden gelegenheid, met voorafgaand bericht daaromtrent, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek - samengevat - het volgende aangevoerd. De rechters hebben zich gelet op hun uitlatingen ten aanzien van het NIFP rapport tijdens de zittingen van 8 en 26 september 2016 niet onpartijdig opgesteld. De rechters hebben door hun uitlatingen tijdens de zitting van 26 september 2016 in strijd met de Algemene Wet Gelijke Behandeling gehandeld, zich schuldig gemaakt aan discriminatie en in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens (verder: WBP) gehandeld. Zij hebben de rechten en plichten die verzoekster als ouder heeft, genegeerd. Zij hebben bovendien zelfstandig informatie gezocht die in het nadeel van verzoekster zou kunnen werken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde objectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is (zogenaamde subjectieve toets). Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat het verzoek met name tegen de voorzitter is gericht, maar ook tegen de andere rechters van de meervoudige kamer van deze rechtbank die zaak ter zitting van 26 september 2016 behandeld heeft, aangezien zij door niets te doen tegen het optreden van de voorzitter ook de schijn van partijdigheid hebben gewekt.
3.3.
Verzoekster heeft voor de zitting van 8 september 2016 een rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) ingebracht, dat in het kader van een strafzaak over haar was uitgebracht. In dit rapport waren op advies van een organisatie genaamd Werkgroep Jeugdzorg Nederland gedeeltes onleesbaar gemaakt, volgens verzoekster ter bescherming van de privacy van derden. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek aangevoerd dat de voorzitter tijdens de zitting van 8 september 2016 heeft aangegeven het volledige ongecensureerde rapport te hebben opgevraagd en ingezien. Daarmee heeft de voorzitter volgens verzoekster de schijn van partijdigheid op zich gevestigd: zij heeft immers kennis genomen van stukken die geen onderdeel uitmaakten van de door partijen aangedragen processtukken en waarvan verzoekster niet wilde dat de rechtbank daarvan kennis nam. De wrakingskamer overweegt hieromtrent als volgt.
3.4.
De omstandigheden waar verzoekster zich hier op beroept hebben betrekking op de gang van zaken tijdens de (enkelvoudige) zitting van 8 september 2016 en kunnen alleen al daarom niet ten grondslag worden gelegd aan het onderhavige wrakingsverzoek, dat immers betrekking heeft op de zitting van 26 september 2016. De enkele omstandigheid dat de voorzitter, al dan niet via de griffier, kennis heeft van het volledige rapport zonder onleesbare gedeeltes - wat daar ook verder van zij - levert bovendien geen reden op om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. Dit zou immers ook informatie kunnen opleveren die in het voordeel van verzoekster strekt.
Het betoog van verzoekster dat de rechter aanvankelijk genoegen nam met het overleggen van de gecensureerde versie van het rapport, maar ter zitting een ommezwaai maakte, toen bleek dat JBRA prijs stelde op overlegging van het volledige rapport zonder onleesbaar gemaakte gedeeltes, heeft eveneens betrekking op de zitting van 8 september 2016 en kan daarom evenmin grond voor de onderhavige wraking vormen. De vraag of de rechtbank bij beschikking van 9 september 2016 terecht heeft bevolen dat verzoekster het ongecensureerde rapport dient over te leggen, ziet bovendien op de inhoud van de hoofdzaak en kan slechts in het kader van een eventueel hoger beroep aan de orde komen en niet in een wrakingsprocedure. Daarbij komt dat het feit dat een rechter zich op enig punt door argumenten van één van partijen laat overtuigen, niet betekent dat de rechter niet onafhankelijk is of een vooringenomenheid koestert jegens de andere partij.
3.5.
De omstandigheid dat door de rechters ter zitting aan verzoekster kritische vragen zijn gesteld (bijvoorbeeld of zij ter zitting van 15 juli 2016 gejokt had over het NIFP rapport), terwijl aan JBRA geen kritische vragen zijn gesteld, kan evenmin tot de conclusie leiden dat sprake is van vooringenomenheid van de rechters. Het is immers de taak van de rechter om tijdens het onderzoek ter zitting partijen de gelegenheid te bieden toelichting te geven op de schriftelijke stukken en vragen te stellen. Dit kunnen ook kritische vragen zijn aan één van partijen. Verzoekster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de uitlatingen van (één of meer van) de rechters zodanig waren, dat daaruit blijkt dat zij vooringenomen zijn.
3.6.
Verzoekster betoogt voorts dat zij de vraag naar “jokken” diffamerend vond en dat de rechtbank weigert haar kwaliteiten in te zien. Zij stelt dat zij geen reden kan bedenken waarom de rechtbank zo in haar nadeel handelde en dat de enige reden dan ook haar afkomst moet zijn. De wrakingskamer volgt dit betoog niet. In r.o. 3.5 is reeds overwogen dat het feit dat de rechters kritische vragen stelden, geen wrakingsgrond oplevert. Ten slotte blijkt nergens uit dat de rechters op basis van haar afkomst bevooroordeeld zijn jegens verzoekster.
3.7.
De wrakingskamer volgt verzoekster ook niet in haar betoog dat vooringenomenheid van de rechters blijkt uit het feit dat zij haar hebben opgedragen het gehele NIFP rapport (zonder onleesbaar gemaakte passages) beschikbaar te stellen, terwijl dit onmogelijk is omdat:
- verzoekster dan de WBP zou schenden en,
- zij het volledige rapport (zonder onleesbare passages) niet meer heeft.
Verzoekster heeft het volledige rapport niet meer, omdat zij dat ter beschikking heeft gesteld aan de Werkgroep Jeugdzorg Nederland. Niet valt in te zien waarom zij het rapport niet bij deze instantie terug zou kunnen vragen.
Verder heeft de Werkgroep Jeugdzorg Nederland verzoekster geadviseerd het rapport niet zonder onleesbare passages aan de rechtbank ter beschikking te stellen, om te voorkomen dat derden verzoekster zouden kunnen aanklagen wegens schending van hun privacy. Dat de rechters de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd niet hebben gevolgd, betekent echter niet dat zij bevooroordeeld zijn jegens verzoekster. Dit betreft een inhoudelijke beslissing die bij de beslissing over het onderhavige wrakingsbezoek niet ter beoordeling staat.
3.8.
De stelling van verzoekster dat ze haar eigen kinderen moet kunnen opvoeden, heeft eveneens betrekking op de inhoud van de hoofdzaak en kan dan ook evenmin een grond voor wraking vormen.
3.9.
De slotsom van het voorgaande luidt dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, niet tot de conclusie kunnen leiden dat de rechters jegens verzoekster een vooringenomenheid koesteren, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert. Evenmin is gebleken dat sprake is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets evenmin grond voor wraking oplevert. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af,
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechters en JBRA een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
beveelt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de sectie Familie en Jeugd, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M. van Dam, voorzitter, mr. M.J. Smit en mr. J.I. de Vreese-Rood, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. van Dullemen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.