Op 10 november 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk uitgeven van vervalst geld. De zaak vond plaats in Haarlem en betreft een periode van 1 januari 2014 tot en met 14 april 2014. De verdachte heeft in deze periode een vervalst bankbiljet van 50 euro uitgegeven. Tijdens de rechtszitting op 27 oktober 2016 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. van Bree, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. H. Blaauw.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen reden is om van deze regel af te wijken en heeft het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging.
De rechtbank heeft op basis van de bewijsvoering, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbalen, vastgesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder als verdachte geregistreerd stond. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten geen straf of maatregel op te leggen en de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, omdat er geen causaal verband was tussen de schade en het bewezenverklaarde feit.