ECLI:NL:RBNHO:2016:9848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
5081848
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van deurwaarder en werkgever in onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 november 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres en twee gedaagden, waaronder een deurwaarder en diens werkgever. Eiseres vorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen door de gedaagden, die betrokken waren bij de uitvoering van een ontruimingsbevel. Eiseres had eerder een echtscheiding ondergaan en was in een conflict verwikkeld over de ontruiming van de voormalige echtelijke woning. De deurwaarder, [betrokkene 2], had een beschikking betekend en een ontruiming aangekondigd zonder de noodzakelijke marginaal toetsing van de juridische grondslag. De kantonrechter oordeelde dat de deurwaarder onrechtmatig had gehandeld, omdat hij niet had getoetst of de voorwaarden voor de ontruiming waren vervuld. De rechtbank verklaarde dat de werkgever, de BV, niet aansprakelijk was voor de handelingen van de deurwaarder, omdat deze als onafhankelijk functionaris opereerde. De kantonrechter wees de vordering van eiseres tot schadevergoeding toe, waarbij de schade werd vastgesteld op € 6.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan eiseres, omdat de gedaagde grotendeels ongelijk kreeg. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van deurwaarders en de grenzen van hun bevoegdheden in het kader van ontruimingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5081848 \ CV EXPL 16-4610
Uitspraakdatum: 30 november 2016
Vonnis in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. F.W. Horstman
tegen
[gedaagde 1]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
verder te noemen: de BV
gemachtigde: mr. O.J.W. Schotel
en
[gedaagde 2]wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde 2]
gemachtigde: mr. O.J.W. Schotel

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 4 mei 2016 een vordering tegen de BV en [gedaagde 2] ingesteld. De BV en [gedaagde 2] hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 19 oktober 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 6 oktober 2016 een akte houdende eisvermeerdering alsmede nadere stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is gehuwd geweest met [betrokkene 1] , hierna: [betrokkene 1] . Bij beschikking van 9 juli 2014 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen [eiseres] en [betrokkene 1] uitgesproken.
2.2.
In de beschikking heeft de rechtbank partijen gelast om over te gaan tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op de wijze zoals in r.o. 2.9. is overwogen. In r.o. 2.9. staat, voor zover relevant, het volgende:
“2.9.4. Zoals hiervoor reeds opgemerkt, zijn partijen het erover eens dat de man de woning toebedeeld krijgt, mits hij deze kan financieren. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat zij een (derde) makelaar zullen inschakelen die de echtelijke woning zal taxeren. Bij brief van 28 april 2014 heeft de man gesteld dat hij financieel in staat is om de woning over te nemen, zodat de echtelijke woning eveneens de hypothecaire lening bij Delta Lloyd Bank (…) aan hem zullen worden toegescheiden. De man zal er voor zorg dienen te dragen dat de vrouw wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. De eventuele overwaarde of onderwaarde dient bij helfte te worden verdeeld.”.
2.3.
[eiseres] verbleef met de minderjarige zoon van partijen in de voormalig echtelijke woning.
2.4.
[betrokkene 1] heeft op 24 november 2014 de BV de opdracht gegeven de beschikking te betekenen aan [eiseres] . In deze opdracht staat:
“Hierbij de beschikking waar het om gaat, ik heb m’n ex reeds geïnformeerd over de overdracht op de laatste dag van haar toegewezen termijn van 3 maanden na inschrijving echtscheiding. Deze is op 16-09-2014 ingeschreven dus per 16-1-2015 moet zij het pand verlaten, ook hier is m’n ex van op de hoogte. Graag hoor ik van U wat mijn mogelijkheden zijn.".
2.5.
Bij exploot van 5 december 2014 heeft toegevoegd gerechtsdeurwaarder [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) de beschikking betekend en is bevel gedaan om:
“UITERLIJK OP DONDERDAG DE EERSTE JANUARI TWEEDUIZEND VIJFTIENhet in het in deze betekende vonnis omschreven onroerende zaak staande en gelegen te [adres] te verlaten en op te leveren conform de ten deze betekende verdelingslijst en onder overgifte der sleutels ter algehele en vrije beschikking van mijn requirant(e) te stellen”. Tevens is aangezegd dat, indien de woning niet verlaten werd, de woning, desnoods met behulp van de politie, op 16 januari 2015 zou worden ontruimd.
2.6.
[eiseres] heeft [betrokkene 1] en de BV verzocht om de opdracht in te trekken dan wel geen uitvoering te geven aan de opdracht. [betrokkene 1] en de BV hebben dit niet gedaan.
2.7.
[eiseres] heeft een kort geding gestart tegen [betrokkene 1] . Bij vonnis van 23 december 2014 heeft de voorzieningenrechter [betrokkene 1] gelast om per direct het bevel tot ontruiming in te trekken c.q. te laten intrekken en zich voor nu en in de toekomst te onthouden van het zonder enige juridische grondslag verstrekken van onjuiste opdrachten aan deze of gene deurwaarder. De voorzieningenrechter heeft hierbij overwogen dat de beschikking van 9 juli 2014 geen titel vormt tot ontruiming van de voormalig echtelijke woning.
2.8.
[eiseres] heeft op 18 maart 2015 een klacht ingediend tegen de BV bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: de Kamer). Bij beslissing van 15 december 2015 heeft de Kamer de klacht gericht tegen [betrokkene 2] gegrond verklaard en de maatregel van berisping opgelegd.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter:
- verklaart voor recht dat de gedaagden onrechtmatig gehandeld hebben jegens eiseres:
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 8.885,86, althans een bedrag in goede justitie, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente, over dat bedrag vanaf 4 december 2014;
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding.
Bij vermeerdering van eis heeft [eiseres] gevorderd dat de kantonrechter gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 11.368,08, althans een bedrag in goede justitie, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente, over dat bedrag vanaf 4 december 2014.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [betrokkene 2] onrechtmatig heeft gehandeld door de beschikking te betekenen en ontruiming aan te zeggen terwijl hij niet marginaal getoetst heeft in hoeverre de titel als opgenomen in de beschikking voldoende grond zou bieden voor het bevel en de aanzegging. [betrokkene 2] is toegevoegd deurwaarder en is in die hoedanigheid geen ambtenaar in de zin van de wet. Hij treedt op namens de deurwaarder aan wie hij is toegevoegd, zijnde [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk. De BV is aansprakelijk op grond van artikel 6:170 BW nu [betrokkene 2] als ondergeschikte uit hoofde van een dienstverband een fout heeft gemaakt.

4.Het verweer

4.1.
Gedaagden betwisten de vordering. De BV voert aan – samengevat – dat het handelen van een deurwaarder op grond van vaste jurisprudentie niet valt toe te rekenen aan de werkgever.
4.2.
[gedaagde 2] voert aan dat hij niet civielrechtelijk aansprakelijk is voor gedragingen van een aan hem toegevoegde deurwaarder. Een fout van een toegevoegd deurwaarder kan slechts worden toegekend aan de deurwaarder indien er bijkomende omstandigheden, zoals eigen handelen, aan de orde zijn.
4.3.
Voorts voeren gedaagden aan dat er geen sprake is van een onrechtmatige gedraging. Een deurwaarder heeft slechts beperkte beoordelingsruimte. Een deurwaarder hoeft slechts marginaal te toetsen en dat is ook gedaan. Voorts ontbreekt de causaliteit tussen het betekeningsexploot en de aanzegging en de kosten die [eiseres] in de kortgedingprocedure heeft gemaakt. Ook zonder het gegeven bevel zou er een procedure gestart zijn. Ten slotte komen de kosten in de kort geding procedure en de tuchtrechtelijke procedure niet voor vergoeding in aanmerking.

5.De beoordeling

5.1.
Ter zitting hebben gedaagden bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis van [eiseres] . De kantonrechter overweegt dat reeds bij brief van 6 oktober 2016 de vermeerdering van eis aan gedaagden bekend is gemaakt. Gedaagden zijn dan ook niet in hun belangen geschaad, aangezien zij ruimschoots de tijd hebben gehad om hierop te reageren. Dat blijkt ook uit het feit dat mr. Schotel ter zitting gemotiveerd is ingegaan op de eisvermeerdering. Het bezwaar van gedaagden tegen de vermeerdering van eis wordt dan ook ter zijde geschoven.
Aansprakelijkheid van de BV
5.2.
De taken en bevoegdheden van de deurwaarder staan beschreven in de Gerechtsdeurwaarderswet. Deze regelt het ambt van deurwaarder. De deurwaarder is als natuurlijk persoon een door de Kroon benoemde functionaris, met een onafhankelijke positie. Op hem is toezicht en tuchtrecht van toepassing. Als openbaar ambtenaar is hij belast met de uitvoering van een zeer groot aantal, bij diverse wettelijke voorschriften aan hem opgedragen of voorbehouden, taken die met name liggen op het gebied van het burgerlijk procesrecht. De belangrijkste van de verschillende ambtsverplichtingen is de ministerieplicht, dat wil zeggen de plicht van de deurwaarder om indien daarom wordt verzocht zijn ambtelijke diensten te verlenen, zoals het ten uitvoer leggen van vonnissen en het in dat verband leggen van beslagen.
5.3.
De deurwaarder moet zelfstandig beoordelen of en in hoeverre hij een bepaalde opdracht zal uitvoeren. Bij het bepalen van zijn beleid moet de deurwaarder de nodige zorgvuldigheid – ook jegens derden – in acht nemen. De ministerieplicht eindigt daar waar de deurwaarder zich door het uitvoeren van de opdracht schuldig zou maken aan onrechtmatig handelen jegens een derde. De deurwaarder zal zijn ministerie desnoods moeten weigeren, indien een bepaalde wijze van tenuitvoerlegging voor derden – onnodig – vexatoir uitvalt. Bij twijfel staat hem de weg van artikel 438 lid 4 Rv ter beschikking.
5.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de deurwaarder als onafhankelijke functionaris de enige is die verantwoordelijk is voor zijn handelen, en ook de enige die behoort te worden aangesproken op een onjuiste taakvervulling en onrechtmatig handelen. [eiseres] verwijt dat de opdracht onvoldoende getoetst is. Dat verwijt ziet op een onderdeel van de ministerieplicht. In het licht daarvan valt niet in te zien hoe de BV juridische zeggenschap (in de zin van instructie- en aanwijzingsbevoegdheid) kan hebben gehad over de gedragingen van [betrokkene 2] . Dat meer medewerkers van de BV bij het dossier betrokken waren, maakt dit niet anders. Een en ander brengt mee dat de vordering van [eiseres] voor zover deze is gericht tegen de BV zal worden afgewezen.
Aansprakelijkheid van [gedaagde 2]
5.5.
De toegevoegd deurwaarder is geen ambtenaar in de zin van de wet en niet belast met een openbare taak nu hij namens en onder verantwoordelijkheid van de betrokken deurwaarder optreedt. Maakt de toegevoegd deurwaarder een fout, dan is de deurwaarder aan wie hij is toegevoegd aansprakelijk. Dit volgt uit de Memorie van Toelichting op de Gerechtsdeurwaarderswet. [betrokkene 2] heeft de betekening en de aanzegging uitgevoerd als toegevoegd deurwaarder. Hij is toegevoegd aan [gedaagde 2] . Gelet hierop is een onrechtmatige handeling die [betrokkene 2] als instrument van de deurwaarder heeft gedaan toe te rekenen aan de deurwaarder aan wie hij is toegevoegd, zijnde [gedaagde 2] .
Onrechtmatig handelen
5.6.
Niet in geschil is dat een deurwaarder een opdracht slechts marginaal dient te toetsen. De vraag is of de opdracht van [betrokkene 1] marginaal getoetst is en of de deurwaarder bij het uitvoeren van de marginale toetsing en de daarop volgende uitvoering van de opdracht de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mocht worden verwacht en aldus tot de conclusie mocht komen dat de opdracht uitgevoerd kon worden.
5.7.
Ter zitting is de gang van zaken toegelicht. [betrokkene 2] heeft telefonisch met [betrokkene 1] gesproken. Vervolgens heeft [betrokkene 1] de opdracht per e-mail ingediend. Deze opdracht is door [betrokkene 3] , deurwaarder, beoordeeld. Hij heeft vervolgens aangegeven dat deze opdracht uitgevoerd diende te worden. [betrokkene 2] heeft hierop de beslissing betekend en de aanzegging gedaan.
5.8.
[betrokkene 3] heeft ter zitting verklaard dat hij bij de beoordeling van de opdracht en de daaraan ten grondslag liggende beschikking een marginale toets heeft gedaan en tot de conclusie kon komen dat de opdracht kon worden uitgevoerd. De kantonrechter is echter van oordeel dat de zaak onvoldoende is getoetst. Uit de beschikking blijkt dat de toedeling van de woning onder voorwaarden heeft plaatsgevonden. [betrokkene 3] heeft op geen enkele wijze getoetst of aan die voorwaarden voldaan is. Hij heeft volgens eigen zeggen slechts de beschikking en de opdracht gelezen. Nu uit de opdracht op geen enkele wijze valt af te leiden dat aan de voorwaarden is voldaan en enig (nader) onderzoek naar de (eventuele) vervulling van de voorwaarden niet is verricht, is bij het uitvoeren van de marginale toetsing niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Nu [betrokkene 2] vervolgens uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van [betrokkene 1] en tot betekening van de beschikking en de aanzegging van de ontruiming is overgegaan, terwijl hiervoor nog geen titel bleek te zijn, is (ook) sprake van onrechtmatig handelen van de zijde van [betrokkene 2] . Dat na de betekening nadere informatie bij [betrokkene 1] is opgevraagd, doet daar niet aan af. Gelet op hetgeen onder 5.5 is overwogen wordt dit handelen toegerekend aan de deurwaarder aan wie [betrokkene 2] is toegevoegd.
Schade
5.9.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat het vaste jurisprudentie is dat de kosten van de tuchtrechtprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komt. In casu is naar oordeel van de kantonrechter aan de orde of de kosten die [eiseres] heeft gemaakt ten aanzien van de tuchtprocedure noodzakelijk waren na het handelen van [betrokkene 2] . De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. Hoewel begrijpelijk is dat [eiseres] het handelen van [betrokkene 2] wilde laten toetsen door het tuchtrechtcollege, was het voor haar niet noodzakelijk om die procedure te starten. De vordering ten aanzien van die kosten zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
Door het betekenen van de beschikking en de aanzegging door [betrokkene 2] en het niet willen intrekken daarvan, diende [eiseres] met haar minderjarige zoon de woning voor 16 januari 2015 te ontruimen. De enige manier voor haar om dit tegen te gaan, was om een kort geding procedure te starten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat een causaal verband bestaat tussen het handelen van [betrokkene 2] en het starten van de kort geding procedure.
5.11.
Het is juist dat in de kort geding procedure een beslissing over de proceskosten wordt genomen. Dit betreft echter een beslissing over de proceskosten van de partijen in die procedure. [gedaagde 2] was geen partij bij de kort geding procedure en kon dan ook niet veroordeeld worden in de kosten van die procedure. Nu [eiseres] kosten heeft moeten maken voor het starten van een kort geding procedure door het onrechtmatig handelen van [betrokkene 2] , dat aan [gedaagde 2] toe te rekenen is, zijn die kosten als schade aan te merken en komen zij voor vergoeding in aanmerking. De vraag die rest is tot welk bedrag.
5.12.
[gedaagde 2] voert aan dat slechts de forfaitair toe te rekenen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen en dat dit slechts anders is in geval van misbruik van recht of onrechtmatig handelen van de partij die de procedure entameert. Nog los van het feit dat het in de onderhavige zaak gaat over een schadevergoeding die gevorderd wordt van een derde partij, is volgens de kantonrechter sprake van onrechtmatig handelen van [betrokkene 2] waardoor [eiseres] genoodzaakt was om die procedure te starten, zodat de werkelijke proceskosten vergoed dienen te worden.
5.13.
[eiseres] heeft gesteld dat zij niet op basis van een toevoeging procedeerde, omdat zij met spoed een procedure moest beginnen en het aanvragen van een voorlopige toevoeging zinvol was omdat overwaarde in de woning zit die hoger is dan het heffingsvrije bedrag. De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de beperkte tijd tussen de betekening van het vonnis en de aangezegde ontruiming, met inachtneming van het feit dat een en ander in de decembermaand speelde, te weten met verschillende feestdagen en vrije dagen, het niet onredelijk is dat [eiseres] niet op zoek is gegaan naar een advocaat die op toevoeging kon procederen. Door [eiseres] in de maand december onder druk te zetten om voor 1 januari 2015 de woning te verlaten, met aanzegging van de ontruiming op 16 januari 2015, kan [gedaagde 2] in redelijkheid geen beroep doen op deze schadebeperkingsplicht van [eiseres] .
5.14.
[eiseres] heeft facturen van haar advocaat overgelegd. Op de specificaties is te zien op welke werkzaamheden de facturen betrekking hebben. Er staat op de facturen vermeld “ [eiseres] / [betrokkene 1] – kort geding”. Gelet op het gemotiveerde verweer van gedaagden is echter onvoldoende concreet onderbouwd dat alle werkzaamheden specifiek betrekking hebben op het kort geding. Zo wordt er in januari 2015 nog een processtuk gemeld terwijl de zitting al geweest is. Bovendien waren er in de kort gedingprocedure ook andere onderwerpen aan de orde. De kantonrechter begroot de schade gelet hierop op € 6.000,00. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
5.15.
[eiseres] heeft primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de wettelijke rente gevorderd, met ingang van 4 december 2015 dan wel vanaf de dag dat [eiseres] het schadebedrag heeft moeten voorschieten. De wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is slechts toewijsbaar als sprake is van een handelsovereenkomst. Nu daar geen sprake van is, zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen, en wel vanaf de dag dat [eiseres] de laatste factuur van haar advocaat diende te betalen, zijnde 10 februari 2015, nu dat het moment is waarop de schade voor haar is ontstaan.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 2] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] ;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiseres] van € 6.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 februari 2015 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 79,00
salaris gemachtigde € 500,00 ;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.T. Hoogland en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter