Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Procedure
4 december 2013 heeft het Openbaar Ministerie de volgende stukken aan het dossier toegevoegd:
- Een drietal VIK (afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten) rapportages, respectievelijk gedateerd 3 april 2013, 9 april 2013 en 23 april 2013, inhoudende een nader onderzoek naar het proces rond de registratie van de telefoontaps in deze strafzaak;
- Een proces-verbaal van bevindingen gedateerd 25 augustus 2014 van interceptie coördinator en brigadier van politie [verbalisant] .
Bij een voortgezette behandeling van de zaak heeft verdachte, dankzij de beschikbaarheid van die opnamen, de mogelijkheid zich daarover uit te laten ter voorkoming van het maken van inbreuk op het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak.
Nu het geconstateerde vormverzuim (in elk geval voor een gedeelte) is hersteld, dan wel de mogelijkheid tot herstel alsnog bestaat, is het hof van oordeel dat reeds hierom geen grond aanwezig is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. De zaak is teruggewezen naar deze rechtbank, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
3. Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Volgens de verdediging is het arrest van het gerechtshof van 27 januari 2015 achterhaald, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 5 januari 2016 ECLI:NL:2016:9. In deze zaak ging het om een proces-verbaal met daarin een onjuiste uitwerking van hetgeen op camerabeelden was te zien. De verdediging heeft gewezen op rechtsoverweging 2.4.4. waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het Openbaar Ministerie wel degelijk niet-ontvankelijk kan zijn indien het zich bijvoorbeeld in het onderzoek te behoeve van de verlenging van het voorarrest op voormeld proces-verbaal heeft beroepen. In de onderhavige zaak is volgens de verdediging sprake van dezelfde omstandigheden; de tapgesprekken zijn uiterst relevant geweest voor het antwoord op de vraag of verdachtes voorarrest diende te worden verlengd. Op deze tapgesprekken is door het Openbaar Ministerie in raadskamer steeds een beroep gedaan. Ook de huiszoeking is op de tapgesprekken gebaseerd. Zelfs nadat de gesprekken op zitting zijn beluisterd, heeft het Openbaar Ministerie haar standpunt niet gewijzigd. Gelet op het vorenstaande stelt de verdediging zich op het standpunt dat dit arrest van de Hoge Raad thans ruimte biedt om het Openbaar Ministerie alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Zowel de politie als het Openbaar Ministerie hebben naar aanleiding van deze zaak hun (technische) processen tegen het licht gehouden. Beide zijn zich ervan bewust dat met zeer grote zorgvuldigheid gehandeld dient te worden bij het uitluisteren en verwerken van afgeluisterde telefoongesprekken en dat toezicht en controle hierop van groot belang is. Er is een actieprogramma opgezet om de kwaliteit van de rechercheprocessen aan te scherpen en de bewustwording, zowel bij politie als Openbaar Ministerie, te vergroten. Er is bekeken welke processen in de opsporing kwetsbaar zijn. Er is een inventarisatie gemaakt en daar is een aantal concrete verbeterpunten uit voortgekomen. Die verbeterpunten hebben inmiddels geleid tot de implementatie van een aantal procedures en standaarden om de kwaliteit van het recherchewerk nog meer te waarborgen. Het Openbaar Ministerie vindt achteraf bezien nog steeds dat in dit onderzoek het uitluisteren en uitwerken van telefoongesprekken zorgvuldiger had moeten worden gedaan en dat daar door het Openbaar Ministerie adequater op had moeten worden gestuurd.
Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in dit geval geen sprake. Ook overigens volgt de rechtbank niet de stelling van de verdediging dat de onderhavige casus (exact) gelijk is aan de zaak die in dit arrest aan de orde was. Weliswaar verwijst de Hoge Raad onder andere naar de rol die het onjuist opgemaakte proces-verbaal (onder meer) heeft gespeeld in de verlenging van het voorarrest, maar dit betreft zoals aangegeven slechts een onderdeel van de rol van het Openbaar Ministerie als geheel. En die rol van het Openbaar Ministerie als geheel is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de rol van het Openbaar Ministerie in onderhavige zaak waar immers niet doelbewust gebruik is gemaakt van onjuist uitgewerkte tapgesprekken. Overigens heeft het Hof - anders dan de raadsman stelt – in lijn met genoemde jurisprudentie - bij haar beoordeling wel degelijk de rol van het Openbaar Ministerie in deze zaak betrokken. Zij heeft daartoe als volgt overwogen:
4.Bewijs
- 2,42 gram (netto) crèmekleurig poeder, verpakt in 3 zogenaamde wikkels; uit één van de wikkels met crèmekleurig poeder werd door verbalisanten een representatief monster genomen. Dit monster is getest conform het gestelde in de ‘Forensisch technische norm 120.01’ waarbij gebruik werd gemaakt van de kleurenreactietest cocaïne van de Firma MMC Internationaal b.v. De tests gaven een positieve reactie op cocaïne, zijnde een stof die is vermeld op Lijst 1 van de Opiumwet.
- 98,60 gram (netto) wit poeder in een witte pot met opschrift Inositol; verbalisanten zagen dat de structuur van de poeder overeenkomt met die van Inositol en merken op dat Inositol kan worden gebruikt voor het versnijden met cocaïne om er meer volume en gewicht aan te geven.
- 3 tabletten 0,22 gram netto per tablet, met een diepdruk van een molen; door verbalisanten is een representatief monster genomen van één van de tabletten. Dit monster is getest conform het gestelde in de ‘Forensisch technische norm 120.01’ waarbij gebruik werd gemaakt van de kleuren reactie test Crystal Meth / XTC van de Firma MMC Internationaal b.v. De tests gaven een positieve reactie op MDMA (XTC), zijnde een stof die is vermeld op Lijst I van de Opiumwet.
- 56 zogenaamde wikkels waarvan 53 met microsporen van een crèmekleurig poeder; uit de 53 wikkels met microsporen werd door verbalisanten een representatief monster genomen. Deze monsters zijn getest conform het gestelde in de ‘Forensisch technische norm 120.01’ waarbij gebruik werd gemaakt van de kleuren reactie test cocaïne van de Firma MMC Internationaal b.v. De tests gaven een positieve reactie op cocaïne, zijnde een stof die is vermeld op Lijst 1 van de Opiumwet. Door verbalisanten wordt opgemerkt dat er zowel ‘gebruikte’ wikkels tussen zaten als ‘schone’ wikkels.
4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
5.Strafbaarheid van verdachte
6.Motivering van de sanctie
Ten slotte weegt de rechtbank mee de hiervoor onder het kopje ‘voorvragen’ omschreven omstandigheden. Het mogelijk nadeel van de foutieve verwerking van de tapgesprekken op beslissingen over (de verlenging van) het voorarrest kan deels worden gecompenseerd door dit voorarrest in mindering te brengen op de op te leggen vrijheidsstraf maar dan resteert met name het nadeel dat verdachte lange tijd de gevolgen ondervindt van een strafzaak die zonder aanvankelijk vormverzuim reeds in het voorjaar van 2013 zou zijn afgedaan.
Zonder deze omstandigheden zou voor de rechtbank indertijd een strafmaat in beeld zijn geweest van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte niet minder dan drie maanden zou hebben bedragen.
Thans acht de rechtbank een lagere straf passend en een voorwaardelijk deel niet (meer) opportuun.
7.Bijkomende straf
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Beslissing
1 (één) maand.