ECLI:NL:RBNHO:2016:9442

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
C/15/235580 / FA RK 15-7238
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partnerbijdrage in echtscheidingsconvenant en de toepassing van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partnerbijdrage in een echtscheidingsconvenant. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.D. de Boer, verzocht de rechtbank om de partnerbijdrage, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 1.300,00 bruto per maand, met terugwerkende kracht te verlagen naar nihil, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.F.M. Deijkers, verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek of dit verzoek af te wijzen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven voor partneralimentatie. De man voerde aan dat hij door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het bijbehorende lagere pensioeninkomen niet in staat is de overeengekomen partnerbijdrage te betalen. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden die de man aanvoerde niet voldoende waren om te concluderen dat er een volkomen wanverhouding was ontstaan tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en de huidige situatie. De rechtbank wees het verzoek van de man af, omdat er geen grond was voor wijziging van de partnerbijdrage.

De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de wettelijke maatstaven en de voorwaarden waaronder een wijziging van een echtscheidingsconvenant kan plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de man niet had aangetoond dat de instandhouding van de partnerbijdrage onredelijk was, en dat de vrouw mogelijk meer te besteden had dan de man, wat op zichzelf niet voldoende was voor een wijziging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
SCH
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/235580 / FA RK 15-7238
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 november 2016
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.D. de Boer, kantoorhoudende te Berkhout,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers, kantoorhoudende te Hoorn Nh.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 23 november 2015;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 26 januari 2016;
- het bericht, met bijlage, van de vrouw, ingekomen op 1 februari 2016;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 22 maart 2016;
- het bericht, met bijlagen, van de man, ingekomen op 30 september 2016.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 oktober 2016 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. R.D. de Boer en de vrouw bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank te Alkmaar van [datum] .
2.2
In de echtscheidingsbeschikking en het daaraan ten grondslag liggende echtscheidingsconvenant van 11 december 2008 is bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bij vooruitbetaling een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: partnerbijdrage) van € 1.300,00 bruto per maand aan haar dient te voldoen.
2.3
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de partnerbijdrage met ingang van
1 januari 2016 € 1.424,30 per maand.

3.Verzoek en verweer

3.1
De man verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de echtscheidingsbeschikking te wijzigen in die zin dat de partnerbijdrage met ingang van 1 december 2015 op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie juist acht. De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat de overeengekomen partnerbijdrage door een wijziging van omstandigheden niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven als bedoeld in artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.2
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel zijn verzoek af te wijzen.

4.Zelfstandig verzoek en verweer op het zelfstandig verzoek

4.1
Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de echtscheidingsbeschikking te wijzigen in die zin dat de partnerbijdrage met ingang van de datum van echtscheiding wordt bepaald op € 2.126,00 netto per maand, dan wel op een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie juist acht. De vrouw voert als grond voor haar verzoek aan dat het echtscheidingsconvenant wat betreft de partnerbijdrage is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven als bedoeld in artikel 1:401, vijfde lid, van het BW.
4.2
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar zelfstandig verzoek dan wel haar verzoek ongegrond te verklaren waarbij de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.Beoordeling

5.1
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw haar zelfstandig verzoek om de partnerbijdrage met ingang van de datum van echtscheiding op € 2.126,00 netto per maand te bepalen ter zitting heeft ingetrokken. Op dit verzoek hoeft de rechtbank dan ook niet meer te beslissen.
5.2
Ter beoordeling ligt dan ook aan de rechtbank voor het verzoek van de man om de partnerbijdrage met ingang van 1 december 2015 op nihil vast te stellen, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie juist acht.
5.3
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat tussen partijen niet in geschil is dat zij bij de overeengekomen partnerbijdrage in het echtscheidingsconvenant bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven door niet (volledig) uit te gaan van de regels voor behoefte en draagkracht. Zo heeft de man in zijn verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw gesteld dat:
partijen zijn dus inzake de vaststelling van de partneralimentatie afgeweken van de wettelijke maatstaven door niet (volledig) uit te gaan van de regels voor behoefte en draagkracht. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw onbetwist gesteld dat partijen in het echtscheidingsconvenant op twee specifieke punten, te weten de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Partijen hebben toegelicht dat zij ten tijde van de echtscheiding zijn voorgelicht en geïnformeerd door twee advocaten en dat de eerste advocaat de partnerbijdrage op € 4.500,00 bruto per maand had berekend. Partijen wilde niet verder met deze advocaat en zijn naar de tweede advocaat gegaan. Deze advocaat heeft het echtscheidingsconvenant opgesteld waarin partijen in afwijking van de eerdere berekening een partnerbijdrage van € 1.300,00 bruto per maand zijn overeengekomen. Vervolgens heeft deze advocaat namens partijen een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding ingediend.
5.4
Indien partijen in een echtscheidingsconvenant bewust afwijken van de wettelijke maatstaven geldt niet meer onverkort het uitgangspunt van artikel 1:401, eerste lid, van het BW dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd, wanneer deze overeenkomst door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan op grond van artikel 1:401, vijfde lid, van het BW worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. In een situatie echter waarin partijen bij het overeenkomen van een partnerbijdrage bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, geldt het hiervoor genoemde vijfde lid niet, maar past de rechter artikel 1:159, derde lid, van het BW naar analogie toe (zie onder meer de beschikkingen van de Hoge Raad van 23 oktober 1987 met ECLI:NL:HR:1987:AD0015 en 18 december 2015 met ECLI:NL:HR:2015:3635). De rechter mag in dat geval slechts tot een wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud overgaan indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de andere partij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Er moet voor een wijzing sprake zijn van een zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden en van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan.
5.5
De man heeft als wijziging van omstandigheden aangevoerd dat hij vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het daarbij behorende lagere pensioeninkomen geen partnerbijdrage meer aan de vrouw kan betalen. Volgens de man kan de vrouw thans ook in haar eigen levensonderhoud voorzien aangezien zij door de afspraak om de opengevallen pensioenen te verdelen nu meer inkomsten heeft. Als de partnerbijdrage in stand wordt gelaten dan heeft de vrouw volgens de man meer te besteden dan hem en dit acht hij een onredelijk uitkomst.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat het door de man aangevoerde niet kan leiden tot de conclusie dat ongewijzigde instandhouding van het echtscheidingsconvenant leidt tot het ontstaan van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Reeds bij het sluiten van het convenant was het voor partijen duidelijk dat de man rond zijn 65e levensjaar met pensioen zou gaan. Dit was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geen onvoorzienbare omstandigheid. Bij haar oordeel neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat uit de stukken en ter zitting niet is gebleken dat de man bij voortduring van de overeengekomen partnerbijdrage in betalingsnood komt. De enkele omstandigheid dat de vrouw thans mogelijk meer te besteden heeft dan de man maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het echtscheidingsconvenant moet worden gewijzigd.
5.7
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de er geen grond aanwezig is om een wijziging aan te brengen in de door partijen overeengekomen partnerbijdrage in het echtscheidingsconvenant. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank komt gezien deze uitkomst niet meer toe aan bespreking van de overige stellingen en verweren van partijen.

6.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.