ECLI:NL:RBNHO:2016:9404

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5426
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de premiecomponent voor ZW-lasten in het kader van de Wet financiering sociale verzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de premiecomponent voor Ziektewet (ZW)-lasten. Eiseres, een werkgever, betwistte de door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde gedifferentieerde premiepercentage voor de Werkhervattingskas (whk) voor het jaar 2014. De inspecteur had een percentage van 2,11% vastgesteld, waarvan 1,04% voor ZW-lasten. Eiseres stelde dat dit percentage onterecht was en bepleitte een lager percentage van 0,14%. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de wetgever een afwijkende berekeningssystematiek voorstond in gevallen zoals die van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de regeling niet in strijd was met het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank benadrukte dat de wetgever een ruime beoordelingsmarge heeft en dat de wijziging in de berekeningssystematiek legitieme doelen nastreeft, zoals het terugdringen van langdurige uitval van werknemers en het bevorderen van hun re-integratie. Eiseres kon niet aantonen dat de gewijzigde systematiek een onredelijke inbreuk op haar belangen maakte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/5426

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 november 2016 in de zaak tussen

[X] ., gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 met dagtekening 29 december 2013 een beschikking loonheffingen gedifferentieerd premiepercentage werkhervattingskas (hierna: beschikking whk) van 2,11% afgegeven, opgebouwd uit een premiecomponent voor WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen van 0,51%, een premiecomponent voor WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen van 0,56% en een premiecomponent voor ZW-lasten van 1,04%.
Verweerder heeft de beschikking whk bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2015 gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2016 te Haarlem. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.E. Erceylan en mr. P. Brouwer.

Overwegingen

Feiten
1. De beschikking whk is gebaseerd op onder meer een individuele premiecomponent voor ZW-lasten van 1,04%. Deze premiecomponent bestaat uit het landelijk vastgestelde rekenpercentage (0,34% voor het jaar 2014) en een opslag van 0,7% in verband met het individuele werkgeversrisicopercentage. Bij de berekening van dit percentage voor 2014 zijn de voor eiseres betaalde ZW-uitkeringen in 2012 (€ 22.849,04) en het gemiddelde premieloon in 2008 tot en met 2012 (€ 5.037.042,25) van belang.
2. Het voor eiseres in 2012 betaalde bedrag aan ZW-uitkeringen van € 22.849,04 heeft betrekking op één ex-werknemer. Deze ex-werknemer is in oktober 2010 door het UWV voorgedragen aan eiseres. Met behoud van uitkering is hij voor een periode van drie maanden op proef geplaatst bij eiseres. Eiseres heeft hem vervolgens een arbeidsovereenkomst voor één jaar aangeboden. Na ommekomst van negen maanden heeft eiseres de ex-werknemer meegedeeld het dienstverband niet te zullen verlengen. Een maand voordat het dienstverband eindigde, heeft de ex-werknemer zich ziek gemeld. Dit heeft geleid tot ZW-uitkeringen per 1 februari 2012.

Geschil en beoordeling van het geschil3. In geschil is de hoogte van de premiecomponent voor ZW-lasten. Eiseres bepleit een percentage van 0,14 (het landelijk vastgestelde rekenpercentage van 0,34 minus een korting van 0,2). Verweerder neemt het standpunt in dat er geen aanleiding bestaat af te wijken van het door hem gehanteerde percentage.

4. Artikel 38 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) bepaalt, voor zover van belang:
“2. Het UWV stelt vast:
a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage;
b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage.
3. Elk jaar wordt met ingang van 1 januari een opslag of korting vastgesteld waarmee het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de opslag of korting naar categorie werkgevers voor de werkgever afzonderlijk of per sector als bedoeld in artikel 95, wordt vastgesteld, waarbij de korting of opslag voor werkgevers per sector of sectoronderdelen kan verschillen of op nihil kan worden vastgesteld. Indien een werkgever met toepassing van de artikelen 96 of 97 is aangesloten bij verschillende sectoren, wordt voor elk bedrijfsonderdeel van de werkgever waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een afzonderlijke sector, de opslag of korting toegepast als was dat bedrijfsonderdeel een afzonderlijke werkgever. Voor de werkgever voor wie de korting of opslag afzonderlijk wordt vastgesteld, stelt de inspecteur de korting of opslag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
(…)
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de wijze waarop het rekenpercentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het gemiddelde percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, worden vastgesteld, rekening houdend met de verschillende lasten voor de Werkhervattingskas;
b. de wijze waarop de in het derde en het vierde lid, bedoelde opslag en korting worden berekend;
c. de percentages die op grond van dit artikel ten hoogste voor categorieën van werkgevers, sector of sectoronderdeel mogen gelden en omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten minste voor categorieën van werkgevers, sector of sectoronderdeel gelden.
(…)
8. Beschikkingen van de inspecteur op grond van dit artikel worden genomen gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.”
5. Artikel 2.6, eerste lid, van het Besluit Wfsv bepaalt:
“De gedifferentieerde premie die een werkgever verschuldigd is, is de som van drie afzonderlijk bekend te maken gedifferentieerde premiecomponenten, die worden berekend voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten.”
6. Vóór 1 januari 2014 werd de beschikking whk gebaseerd op één gemiddeld percentage, één rekenpercentage en eenmaal een opslag of korting.
7. Artikel 2.12, tweede lid, van het Besluit Wfsv bepaalt:
“Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen ZW-lasten die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.”
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikking whk in overeenstemming is met de gegevens die het UWV aan verweerder heeft verstrekt (vgl. artikel 38, achtste lid, van de Wfsv). Eiseres betoogt echter dat verweerder dient af te wijken van de per 1 januari 2014 geldende berekeningssystematiek van de beschikking, nu de wetgever volgens eiseres niet onverkorte toepassing daarvan op het oog kan hebben gehad, gegeven de omstandigheden van eiseres. De rechtbank overweegt dat er geen aanwijzingen zijn op basis waarvan dient te worden vastgesteld dat de wetgever in gevallen als die van eiseres een afwijkende berekeningssystematiek zou voorstaan. De omstandigheid dat de wetgever ernaar streeft (langdurige) uitval van werknemers terug te dringen en hun re-integratie te bevorderen en dat eiseres het belangrijk vindt een goede werkgever te zijn, kunnen niet als dergelijke aanwijzingen worden aangemerkt. Voor zover eiseres betoogt dat de regeling zelf ondeugdelijk is, nu deze in haar geval onredelijk uitwerkt, geldt dat de rechtbank zich daarover niet kan uitlaten. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk – welke wet nog immer geldt – bepaalt dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. Mede gelet hierop kan het beroep van eiseres op het rechtszekerheidsbeginsel en het daarin besloten liggende vertrouwensbeginsel eiseres niet baten. Anders dan eiseres betoogt, noopt het Harmonisatiewetarrest niet tot een andere uitkomst, reeds omdat uit dat arrest volgt dat het de rechter niet vrijstaat wetten in formele zin te toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen. Dit heeft evenzeer te gelden voor lagere wetgeving, zoals het Besluit Wfsv.
9. Voor zover eiseres bedoeld heeft te betogen dat verweerder niet juist heeft gehandeld dan wel heeft gehandeld in strijd met enig rechtsbeginsel, faalt deze grief, nu de rechtbank daarvan niet is gebleken.
10. Voor zover eiseres bedoeld heeft te betogen dat de regeling in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom, neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: het EP), heeft het volgende te gelden. Loonheffingen vormen in beginsel een inmenging in het door artikel 1 van het EP gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. De tweede alinea van deze bepaling echter voorziet uitdrukkelijk in een algemene rechtvaardigingsgrond voor de inmenging die wordt veroorzaakt door de toepassing van heffingsmaatregelen. Dit neemt niet weg dat ook dan de inmenging volgens vaste rechtspraak van het EHRM ‘lawful’ moet zijn, een ‘legitimate aim’ moet dienen en een ‘fair balance’ tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang moet respecteren. Bij de beoordeling van de vraag of aan de laatstgenoemde voorwaarde is voldaan, moet de wetgever een ruime beoordelingsmarge worden gelaten. Nu eiseres betoogt dat zij ten tijde van de indienstneming van de (ex-)werknemer geen rekening heeft kunnen houden met de wijziging van de premieberekeningssystematiek per 1 januari 2014, komt het erop aan of bij de wijziging de ‘fair balance’ in acht is genomen.
11. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat eiseres ten tijde van de indienstneming van de (ex-)werknemer nog niet kon voorzien dat later optredende ziekmelding van die (ex-)werknemer invloed zou hebben op de hoogte van de premiecomponenten van de aan eiseres af te geven beschikking whk, nog niet de gevolgtrekking rechtvaardigt dat de onderhavige berekeningssystematiek van de beschikking whk een zodanige inbreuk maakt op gerechtvaardigde verwachtingen van eiseres dat die berekening in strijd is met artikel 1 van het EP. Deze bepaling verzet zich niet zonder meer tegen wetswijzigingen waarbij voor de berekening van loonheffingen gevolgen worden verbonden aan feiten die zich hebben voorgedaan voordat de inhoud van die wetswijziging kenbaar werd. Van een inbreuk op artikel 1 van het EP is alleen dan sprake als de invloed van dergelijke anterieure feiten ertoe leidt dat bij de vaststelling van de beschikking whk geen ‘fair balance’ bestaat tussen de betrokken belangen.
12. Om te beoordelen of bij de hier ter discussie staande berekeningssystematiek een dergelijk evenwicht bestaat, moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de wijziging in de wijze van berekenen is ingevoerd om (langdurige) uitval van werknemers terug te dringen en hun re-integratie te bevorderen. Daarmee streeft de regeling een legitiem doel na in het algemeen belang.
13. De wetgever heeft voor de gewijzigde berekeningssystematiek gekozen om redenen van uitvoerbaarheid. Met die keuze voor de vormgeving van de regeling als zodanig is de wetgever gebleven binnen de hem onder artikel 1 EP toekomende ruime beoordelingsmarge.
14. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de wetgever met de onderhavige regeling geen legitiem doel heeft nagestreefd of daarbij de vereiste ‘fair balance’ niet in acht heeft genomen. Bij het voorgaande komt dat gesteld noch gebleken is dat eiseres als gevolg van de gewijzigde berekeningssystematiek er financieel op achteruit is gegaan ten opzichte van de vóór 1 januari 2014 gehanteerde systematiek.
15. Eiseres heeft tot slot naar voren gebracht dat de berekeningssystematiek van de beschikking whk materieel bezien een punitieve sanctie (boete) is, zodat deze (deels) niet in stand kan blijven. De rechtbank verwerpt dit standpunt, nu blijkens de parlementaire geschiedenis de wijze waarop de premiecomponenten van de beschikking whk worden bepaald, niet vergelding ten doel heeft (vgl. in zoverre de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 juni 2003, nr. 01/499, ECLI:CRVB:2003:AI1360).
16. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, en mr. A.A. Fase en
mr. M.C. van As, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.