In deze zaak heeft de Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V. (KLM) een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, die in beveiligd gebied werkzaam was. De werknemer, die in 1997 in dienst trad, was teamlid Bagage Processen en had een vertrouwensfunctie waarvoor een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) en een Schipholpas vereist waren. De werknemer werd op 12 maart 2013 aangehouden op verdenking van overtredingen van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. KLM heeft de loonbetaling stopgezet en verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verwijtbaar handelen, omdat de werknemer zijn VGB had verloren door zijn strafrechtelijke veroordeling op 11 maart 2016 voor het voorbereiden van de invoer van cocaïne.
De kantonrechter oordeelde dat de strafrechtelijke veroordeling van de werknemer onder verwijtbaar handelen valt in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, vooral gezien de vertrouwenspositie van de werknemer in het beveiligde gebied. De kantonrechter stelde vast dat KLM niet kon worden gevergd om de uitkomst van het hoger beroep van de werknemer af te wachten, en dat herplaatsing niet mogelijk was zonder een geldige VGB en Schipholpas. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 7 november 2016, en KLM werd vrijgesteld van het betalen van een transitievergoeding, aangezien er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, die ongelijk kreeg in het verzoek.