Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
Beroep op de niet ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Rechtbank Noord-Holland
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval met letsel en gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank heeft het preliminair verweer van de verdediging verworpen, waarin werd gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging, omdat er in strijd met artikel 51h lid 1 van het Wetboek van Strafvordering was gehandeld. Dit artikel verplicht het Openbaar Ministerie om in een vroeg stadium de mogelijkheden tot bemiddeling aan te bieden aan zowel het slachtoffer als de verdachte. De verdediging voerde aan dat de politie de verdachte niet in contact had gebracht met het slachtoffer, ondanks dat er meerdere pogingen waren gedaan om dit te realiseren. De rechtbank oordeelde echter dat de mediation succesvol was verlopen en dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid had kunnen besluiten om tot vervolging over te gaan, gezien het ernstige karakter van het verkeersongeval.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie vroeg om bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdediging pleitte voor vrijspraak van zowel het primaire als het subsidiaire feit. De rechtbank concludeerde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte door rood licht was gereden of dat hij met een te hoge snelheid had gereden. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan overtuigend bewijs, sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.