De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing van verweerder om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot verlening van een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan terughoudend moet worden getoetst door de rechter.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich bij de onderbouwing van zijn besluit in redelijkheid heeft kunnen baseren op het bestemmingsplan “ [adres] ” dat in voorbereiding is en dat zal voorzien in een uitbreiding van het bouwvlak en daarmee het realiseren van een positieve bestemming van deze gronden voor opslagactiviteiten. Gelet hierop heeft verweerder de omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik ook in redelijkheid kunnen verlenen voor een periode van één jaar. Dat het nieuwe bestemmingsplan “ [adres] ” nog is procedure is en bovendien nog ter discussie staat, doet daaraan niet af. Daarbij is van belang, zoals verweerder ook heeft aangegeven, dat geen sprake is van onomkeerbare gevolgen, mocht het nieuwe bestemmingsplan onverhoopt niet tot vaststelling leiden.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder alle relevante belangen (zoals de verkeersbewegingen als gevolg van de opslag) in voldoende mate in zijn belangenafweging heeft meegewogen. Ter zitting is gebleken dat - ook van de kant van vergunninghouder – veel in het werk is gesteld om zoveel mogelijk aan de belangen van [eiser 1] tegemoet te komen, onder andere door de opslagactiviteiten van de voorzijde van het perceel te verplaatsen naar het huidige, door de windsingel omsloten, deel.
De voorzieningenrechter wijst er verder nadrukkelijk op dat in deze procedure het nieuwe bestemmingsplan “ [adres] ” niet ter toetsing voorligt, maar een beperkte afwijking (in tijd en plaats) van de huidige bestemming.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom het plan voldoet aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening en andere gemeentelijke- en provinciale beleidsstukken. Het voornaamste argument is dat met onderhavig plan - het centraliseren van bedrijfsactiviteiten - een doelmatige en efficiënte uitvoering van het bedrijf wordt gerealiseerd. [eiser 1] heeft in beroep verwezen naar de gronden die hij in bezwaar heeft aangevoerd, maar niet nader onderbouwd waarom de door verweerder gegeven motivering niet afdoende is. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [eiser 1] in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om de motivering van verweerder onvoldoende te achten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan. De gronden voor zover hier tegen gericht treffen dan ook geen doel.