ECLI:NL:RBNHO:2016:9144

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4154, 16_4226, 16_4303, 16_4304
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en omgevingsvergunning voor opslag in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 november 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en de bodemzaak met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het aanleggen van prefabbetonplaten en het gebruik daarvan voor opslag in strijd met het bestemmingsplan. De zaak betreft meerdere eisers, waaronder [eiser 1] en [eisers 2], die bezwaar maakten tegen de verleende omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Castricum. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning op 9 mei 2016 was verleend, maar dat het bezwaar van [eiser 1] op 15 september 2016 gegrond werd verklaard, wat leidde tot een nieuwe omgevingsvergunning voor een jaar. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen van [eiser 1] en [eisers 2] afgewezen, omdat de bezwaren niet ontvankelijk waren of ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning te verlenen, en dat er geen onomkeerbare gevolgen zouden zijn mocht het nieuwe bestemmingsplan niet worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging door de overheid bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral wanneer deze in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/4154, 16/4225, 16/4303 en 16/4304
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2016 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
1. [eiser 1]te Castricum,
(gemachtigde: mr. E.M.M. Eyking),
2. [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4]te Castricum,
eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Castricum, verweerder

(gemachtigde: T. van Wissen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende] B.V., te Limmen.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend aan [derde belanghebbende] B.V. voor het leggen van prefabbetonplaten op het perceel [adres] te Castricum.
Bij besluit van 15 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eiser 1] (hierna: [eiser 1] ) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en daarvoor in de plaats een nieuwe omgevingsvergunning verleend voor het leggen van eerdergenoemde prefabbetonplaten en het gebruik daarvan voor opslag voor de duur van één jaar.
Bij datzelfde besluit heeft verweerder het bezwaar van - voor zover hier van belang - [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] (hierna: [eisers 2] ) niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voorts zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 5] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
2. De bestreden omgevingsvergunning betreft het aanleggen van 900 m² prefabbetonplaten (36 x 25 meter) op het perceel [adres] te Castricum en het gebruik van deze gronden in strijd met het bestemmingsplan voor de tijdelijke stalling - voor de duur van een jaar - van fusten, teeltmateriaal, grondbewerkingsmachines en mechanisatie ten behoeve van het agrarisch bedrijf van vergunninghouder. De omgevingsvergunning wordt verleend vooruitlopend op de concentratie van alle bedrijfslocaties van vergunninghouder op de [adres] en de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan ten behoeve daarvan. Het nieuwe bestemmingsplan “ [adres] ”, dat op dit moment met oog hierop in voorbereiding is, voorziet in de uitbreiding van het bouwvlak op het perceel tot 1,5 hectare.
De plaatsing van de prefabbetonplaten is reeds voltooid.
3. De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat de omgevingsvergunning die bij de beslissing op bezwaar is verleend, niet dient te worden aangemerkt als nieuw, primair besluit waartegen bezwaar openstaat, zoals eisers betogen. Het bestreden besluit van 15 september 2016, waarbij de oude omgevingsvergunning is ingetrokken en daarvoor een nieuwe omgevingsvergunning in de plaats is gesteld, is het gevolg van de volledige heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb. Hiertegen staat beroep open. Doorzending van het beroepschrift naar verweerder ter behandeling als bezwaar is dan ook niet aan de orde.
verzoek en beroep van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] (16/4303 en 16/4304)
4. Het bezwaar van [eisers 2] van 21 juni 2016 tegen het primaire besluit is
niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de termijn is ontvangen en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, aldus verweerder. De beoordeling van het beroep van [eisers 2] is daarmee - zoals ter zitting ook aan [eisers 2] voorgehouden - beperkt tot de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord, nu het bezwaar één dag te laat is ingediend. Daarbij is van belang dat de datum waarop de omgevingsvergunning is verzonden aan de aanvrager in dit geval bepalend is voor de aanvang van de bezwaartermijn en niet, zoals eisers hebben aangevoerd, de datum van publicatie van dat besluit. Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding. Het beroep is gelet hierop ongegrond.
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening van [eisers 2] dan ook af.
verzoek en beroep van [eiser 1] (16/4154 en 16/4225)
5. Alhoewel de aanleg van de betonplaten reeds is voltooid acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig, omdat [eiser 1] , woonachtig op zeer korte afstand van de opslag, voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hij op dit moment gevolgen ondervindt van de opslagactiviteiten. De voorzieningenrechter zal dan ook vervolgen met een inhoudelijke beoordeling van het verzoek en beroep van [eiser 1] .
5.1.
De gronden waarop de opslag plaatsvindt hebben op grond van het ter plaatse geldende bestemmingplan “Buitengebied Castricum” de bestemming “Agrarisch-Tuinbouw”.
5.2.
Voor zover de omgevingsvergunning ziet op de activiteit die betrekking heeft op het aanleggen van de betonplaten stelt de voorzieningenrechter vast dat ingevolge de artikelen 4.7.2 en 4.7.3 van de planvoorschriften is bepaald dat verweerder deze activiteit alleen mag weigeren als door het uitvoeren hiervan of door de gevolgen van de uitvoering, blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden. Een deskundige dient dit te beoordelen.
Landschap Noord-Holland heeft bij memo van 31 maart 2016 geconcludeerd dat door de aanleg van de verharding de cultuurhistorische- en de landschappelijke waarden niet worden aangetast. De beeldkwaliteit wordt in beperkte mate aangetast. En de natuurwaarden worden niet geschaad, mits de werkzaamheden plaatsvinden buiten het voortplantingsseizoen van de rugstreeppad. Geadviseerd wordt de aanvraag te verlenen met een lichte aanpassing van het plan in die zin dat er minimaal 15 meter van de windsingel langs de achtererfgrens behouden blijft.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat met de bestreden omgevingsvergunning aan deze voorwaarde is voldaan en dat de windsingel grotendeels blijft bestaan.
[eiser 1] heeft tegenover dit advies van Landschap Noord-Holland geen ander advies gesteld, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de juistheid van dit advies. Nu sprake is van een positief deskundigenadvies was verweerder gehouden omgevingsvergunning te verlenen voor het aanleggen van de betonplaten. Verweerder heeft dan ook op goede gronden hiervoor omgevingsvergunning verleend. De gronden, voor zover gericht tegen de aanlegactiviteit, treffen geen doel.
5.3.
Niet in geschil is dat het gebruik van de gronden voor opslag in strijd is met de planvoorschriften. Verweerder heeft hiervoor in heroverweging een omgevingsvergunning verleend met gebruikmaking van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.4.
[eiser 1] stelt zich op het standpunt dat verweerder niet bevoegd was tot verlening van een omgevingsvergunning voor opslag. Hij verwijst daartoe naar de aanduiding “Glastuinbouw’ op de plankaart op de onderhavige gronden. Artikel 4.8.2 van de planvoorschriften laat op gronden met een dergelijke aanduiding een vergroting van het bouwperceel niet toe, aldus [eiser 1] .
5.4.1.
De voorzieningenrechter volgt [eiser 1] hierin niet. Het planvoorschrift waar [eiser 1] zich op beroept, betreft een wijzigingsbevoegdheid die hier niet aan de orde is. Bovendien geeft artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Bor verweerder juist de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Geconcludeerd moet worden dat verweerder bevoegd was om omgevingsvergunning te verlenen voor afwijkend gebruik.
5.5.
[eiser 1] voert voorts aan dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken. Hij stelt daartoe dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen en dat het toegestane afwijkend gebruik voor opslag zich niet verdraagt met de Structuurvisie Noord-Holland 2040, de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum en de Kadernota Buitengebied.
5.5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing van verweerder om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot verlening van een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan terughoudend moet worden getoetst door de rechter.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich bij de onderbouwing van zijn besluit in redelijkheid heeft kunnen baseren op het bestemmingsplan “ [adres] ” dat in voorbereiding is en dat zal voorzien in een uitbreiding van het bouwvlak en daarmee het realiseren van een positieve bestemming van deze gronden voor opslagactiviteiten. Gelet hierop heeft verweerder de omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik ook in redelijkheid kunnen verlenen voor een periode van één jaar. Dat het nieuwe bestemmingsplan “ [adres] ” nog is procedure is en bovendien nog ter discussie staat, doet daaraan niet af. Daarbij is van belang, zoals verweerder ook heeft aangegeven, dat geen sprake is van onomkeerbare gevolgen, mocht het nieuwe bestemmingsplan onverhoopt niet tot vaststelling leiden.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder alle relevante belangen (zoals de verkeersbewegingen als gevolg van de opslag) in voldoende mate in zijn belangenafweging heeft meegewogen. Ter zitting is gebleken dat - ook van de kant van vergunninghouder – veel in het werk is gesteld om zoveel mogelijk aan de belangen van [eiser 1] tegemoet te komen, onder andere door de opslagactiviteiten van de voorzijde van het perceel te verplaatsen naar het huidige, door de windsingel omsloten, deel.
De voorzieningenrechter wijst er verder nadrukkelijk op dat in deze procedure het nieuwe bestemmingsplan “ [adres] ” niet ter toetsing voorligt, maar een beperkte afwijking (in tijd en plaats) van de huidige bestemming.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom het plan voldoet aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening en andere gemeentelijke- en provinciale beleidsstukken. Het voornaamste argument is dat met onderhavig plan - het centraliseren van bedrijfsactiviteiten - een doelmatige en efficiënte uitvoering van het bedrijf wordt gerealiseerd. [eiser 1] heeft in beroep verwezen naar de gronden die hij in bezwaar heeft aangevoerd, maar niet nader onderbouwd waarom de door verweerder gegeven motivering niet afdoende is. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [eiser 1] in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om de motivering van verweerder onvoldoende te achten.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan. De gronden voor zover hier tegen gericht treffen dan ook geen doel.
5.6.
Het beroep is ongegrond. Gelet hierop is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening van [eiser 1] dan ook af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep van [eisers 2] met zaaknummer 16/4304 ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening van [eisers 2] met zaaknummer 16/4303 af;
  • verklaart het beroep van [eiser 1] met zaaknummer 16/4225 ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening van [eiser 1] met zaaknummer 16/4154 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.