ECLI:NL:RBNHO:2016:900

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
C/15/237019 / HA RK 15/217
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 21 januari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Zwaag. Het verzoek was gericht tegen de rechter-commissaris, mr. A. Eichperger, die belast was met de behandeling van strafzaken. De verzoeker had op 16 december 2015 schriftelijk verzocht om wraking, omdat hij meende dat de rechter-commissaris vooringenomen was door het afwijzen van zijn verzoek om uitstel van het horen van een getuige. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld op een besloten zitting op 20 januari 2016, waarbij de verzoeker en zijn raadsman aanwezig waren, maar de rechter-commissaris en de officier van justitie niet. De wrakingskamer overwoog dat de afwijzing van het verzoek om uitstel een procesbeslissing is en dat deze beslissing, ook al was deze negatief voor de verzoeker, op zichzelf onvoldoende grond biedt voor wraking. De rechter-commissaris had de beslissing gemotiveerd en de verzoeker had niet aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechter-commissaris te twijfelen, en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/237019 / HA RK 15/217
Beslissing van 21 januari 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd binnen de Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zaag,
raadsman mr. R.J. Pardijs, advocaat te Amsterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A. Eichperger,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 16 december 2015 schriftelijk (per e-mail) de wraking verzocht van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het kabinet rechter-commissaris, bij de rechtbank Noord-Holland, afdeling Publiekrecht, sectie Straf, locatie Haarlem, in de aanhangige zaak met als parketnummer 15/871415-15, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De officier van justitie mr. E. Visser in de hoofdzaak heeft eveneens schriftelijk gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld op de besloten zitting van de wrakingskamer van woensdag 20 januari 2016. Verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie mr. E. Visser zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De beide laatsten zijn niet ter zitting verschenen en hebben aldus van de hen geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt. Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn raadsman.

2.Het standpunt van verzoeker

Hetgeen de raadsman van verzoeker ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd is hieronder bij de beoordeling opgenomen.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter dan wel rechter-commissaris kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter(-commissaris) uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter(-commissaris) jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter(-commissaris) in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter(-commissaris) niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk, maar niet doorslaggevend.
De wrakingskamer gaat uit van de volgende, mede aan het proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen d.d. 17 december 2015 van de rechter-commissaris ontleende en niet betwiste feiten.
Bij e-mailbericht van 14 december 2015 heeft de raadsman aan de rechter-commissaris medegedeeld dat hij – kort gezegd – zich bij gebreke aan voldoende stukken onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op het verhoor van met name aangeefster [getuige] en heeft hij om die reden verzocht het verhoor uit te stellen tot een nader te bepalen tijdstip, in ieder geval tot nadat het einddossier gereed en verstrekt is. Bij e-mailbericht van eveneens 14 december 2015 heeft de griffier van de rechter-commissaris de raadsman medegedeeld dat het verzoek niet zal worden gehonoreerd, nu de getuige reeds is opgeroepen in de zaak van de medeverdachte en de raadsman heeft aangegeven zich bij dat verhoor te willen aansluiten. Daarbij heeft de rechter-commissaris de raadsman op de mogelijkheid gewezen dat hij na de verhoren, indien daar aanleiding toe bestaat, een gemotiveerd verzoek kan indienen om de getuige nogmaals te horen.
Nadat de moeder van de medeverdachte en de vriendin van die verdachte als getuigen gehoord zijn in aanwezigheid van de raadsman, heeft de raadsman vervolgens aangegeven dat hij niet op 17 december 2015 om 09:00 uur bij het verhoor van [getuige] aanwezig zou zijn, omdat hij zich daartoe onvoldoende kon voorbereiden. De rechter-commissaris heeft de raadsman toen aangegeven dat hij kon aansluiten bij het verhoor en heeft andermaal aangegeven dat hij, mocht daar na het verhoor van [getuige] aanleiding voor zijn, opnieuw een gemotiveerd verzoek kon doen om [getuige] nogmaals te horen. De raadsman ging daar niet mee akkoord.
Op 16 december 2015 is de rechter-commissaris per e-mailbericht gewraakt wegens vooringenomenheid, althans de schijn en vrees daartoe wekken bij verdachte, nu zij het verzoek tot uitstel van het verhoor van [getuige] heeft afgewezen. De beslissing is zo onbegrijpelijk en tevens in flagrante strijd met het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) dat die slechts kan worden uitgelegd /kan zijn gegeven door vooringenomenheid.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsman zich nader op het standpunt gesteld, dat het de taak van de rechter-commissaris is om in het kader van een gepland getuigenverhoor de belangen van de verdediging mee te wegen en te bewaken en aldus te bezien of de verdediging zich op een adequate manier kan voorbereiden. Nu dat voor de verdediging gelet op het voorgaande niet mogelijk was en de raadsman een beroepsfout zou hebben gemaakt indien hij onvoorbereid en zonder over het gehele strafdossier te beschikken bij het getuigenverhoor gebruik had gemaakt van het ondervragingsrecht van de verdediging, had de rechter-commissaris een andere processuele beslissing moeten nemen. De ongemotiveerde afwijzing van het verzoek om het getuigenverhoor van aangeefster uit te stellen, wekt daarom bij verzoeker de objectieve vrees voor partijdigheid.
3.2
De wrakingskamer overweegt als volgt. De afwijzing van het verzoek van de verdediging tot het uitstellen van het horen van een getuige betreft een procesbeslissing. Het nemen van een procesbeslissing, ook als die voor verzoeker negatief is en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Dat is slechts anders, als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter-commissaris een beslissing neemt die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is in het onderhavig geval niet gebleken. De rechter-commissaris heeft het verzoek op basis van de daarvoor geldende criteria beoordeeld en vervolgens gemotiveerd afgewezen mede door daarbij op de mogelijkheid te wijzen dat de raadsman na het verhoor, indien daar aanleiding toe bestaat, een gemotiveerd verzoek kan indienen om de getuige nogmaals te horen. Het argument van de raadsman ter zitting van de wrakingskamer dat hij een beroepsfout zou maken indien hij naar zijn stelling te slecht voorbereid bij het getuigenverhoor zou verschijnen, heeft de raadsman niet ten overstaan van de rechter-commissaris aangevoerd en ter zitting van de wrakingskamer niet onderbouwd. Onder die omstandigheden en gegeven de motivering van de beslissing van de rechter-commissaris, namelijk dat de raadsman een verzoek om de getuige nogmaals te horen kan indienen, kan dit betoog niet leiden tot de conclusie dat de door de rechter-commissaris genomen beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Een rechter-commissaris moet een tussentijds aan hem gevraagde procesbeslissing kunnen nemen en motiveren opdat het proces voortgang kan vinden. Met het nemen van een dergelijke beslissing blijkt onvermijdelijk van een standpunt van de rechter-commissaris over het belang van het doen uitstellen van het verhoor van de door verzoeker verzochte getuige, maar dat impliceert niet dat de rechter-commissaris vooringenomenheid jegens verzoeker koestert, noch dat vrees voor partijdigheid bij andere door de rechter-commissaris nog te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank ook geen andere omstandigheden gesteld of gebleken waaruit moet worden geconcludeerd dat de procesbeslissing zelf is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter-commissaris.
3.3
Uit het voorgaande volgt dat gesteld noch gebleken zijn omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets geen grond voor wraking oplevert.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris af;
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. M.J. Smit en mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, leden van de wrakingskamer,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op donderdag 21 januari 2016.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.