4.2.Bij akte na comparitie houdende vermeerdering van eis heeft [eiseres] haar eis als volgt vermeerderd:
5. nog meer subsidiair voor het geval de vorderingen onder 1., 2., 3. en 4. niet toewijsbaar mochten worden geoordeeld, te verklaren voor recht:
a. dat het beroep van [eiseres] op artikel 3:194 lid 2 BW slaagt;
b. dat als gevolg van het geslaagde beroep van [eiseres] op artikel 3:194 lid 2 BW [gedaagde] zijn aandeel in het heimelijk in Zwitserland aangehouden vermogen ten bedrage van
€ 400.000,- heeft verbeurd aan [eiseres];
c. dat aldus het gehele heimelijk in Zwitserland aangehouden vermogen ten bedrage van
€ 400.000, toekomt aan [eiseres];
d. dat [eiseres] ten belope van het hierboven onder c. bedoelde bedrag, te vermeerderen met rente, een vordering heeft op de nalatenschap van de moeder;
e. dat de hierboven onder d. bedoelde vordering moet worden vermeerderd met een rente van zes procent (6%) samengesteld over de periode van 26 januari 1996 tot 14 maart 2012;
f. dat de (onderbedelings)vorderingen welke voor [eiseres] en [gedaagde] voort zijn gevloeid uit de nalatenschap van de vader, voor zover op die vorderingen niet tussentijds is afgelost, moeten worden vermeerderd met een rente van zes procent (6%) samengesteld over de periode van 26 januari 1996 tot 14 maart 2012;
g. dat de betalingen die de moeder in 2001 en in 2005 heeft gedaan aan [gedaagde], in totaal belopend € 351.758, te kwalificeren zijn als aflossingen op de (onderbedelings)vordering die voor [gedaagde] voort is gevloeid uit de nalatenschap van de vader.
Haar oorspronkelijke vorderingen 5 en 6 heeft zij hernummerd naar 6 en 7.