ECLI:NL:RBNHO:2016:871

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
4475777 CV EXPL 15-8831
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van honorarium door advocaat na slordige dossiervoering

In deze zaak heeft eiser, een advocaat, een vordering ingesteld tegen gedaagde, waarbij hij betaling van een honorarium vorderde voor werkzaamheden die hij voor gedaagde heeft verricht. De vordering is ingesteld na een lange periode van inactiviteit en na meerdere sommatiebrieven. Eiser heeft in 2010 en 2011 werkzaamheden verricht voor gedaagde, maar heeft nagelaten om een eindfactuur op te stellen en heeft geen bewijs geleverd dat gedaagde nog een bedrag verschuldigd is. Gedaagde heeft betwist dat hij nog iets verschuldigd is, en heeft aangevoerd dat hij al een voorschot heeft betaald. Tijdens de zitting is gebleken dat het dossier van eiser slecht was bijgehouden en dat er onduidelijkheid bestond over de facturering. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat gedaagde nog een bedrag verschuldigd is en heeft de vordering afgewezen. Tevens is eiser veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 4475777 CV EXPL 15-8831
Uitspraakdatum: 10 februari 2016
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: Hettema & van Bambost Juristen
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 21 september 2015 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord. Bij tussenvonnis van 28 oktober 2015 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
1.2.
Op 15 januari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief gedateerd 8 januari 2016 nog een aanzienlijke hoeveelheid stukken toegezonden.
1.3.
Na de zitting heeft [eiser] nog een akte vermindering eis ingediend. [gedaagde] wordt daardoor niet in zijn verdedigingsbelang geschaad. [gedaagde] heeft nog stukken toegezonden, welke direct aan hem zijn geretourneerd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is advocaat en heeft in die hoedanigheid werkzaamheden verricht voor [gedaagde] eind 2010/begin 2011, betreffende een huurprocedure bij het Gerechtshof te Amsterdam. Daartoe heeft [eiser] op 30 oktober 2010 een opdrachtbevestiging aan [gedaagde] gezonden met als bijlage een voorschotnota voor het bedrag van € 1.190,00 (incl. btw).
2.2.
[gedaagde] heeft in november 2010 het voorschotbedrag overgemaakt.
2.3.
Bij brief van 16 november 2010 heeft [eiser] aan een mede-bewoner van [gedaagde], [naam medebewoner], een opdrachtbevestiging betreffende dezelfde procedure met als bijlage een voorschotnota verzonden.
2.4.
Tussen partijen heeft in de periode november 2010 – januari 2011 vooral contact plaatsgevonden via de e-mail. Per e-mail van 7 januari 2011 heeft [eiser] [gedaagde] bericht dat hij als bijlage een factuur stuurt ‘
nu met het juiste adres’ en wordt bevestigd dat [gedaagde] in ieder geval een gedeelte daarvan zal voldoen. De factuur is gedateerd 5 januari 2011 en bevat (samengevat) de volgende inhoud:
DECLARATIEHonorarium 28 oktober t/m 31 december 2010 € 1.650,00Te vermeerderen met 19% btw: € 313,50Kosten, griffierecht€ 280,00Totaal te voldoen: € 2243,50In de door [eiser] overgelegde urenverantwoording is opgenomen dat hij werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht over de periode 28 oktober 2010 – 28 december 2010, totaal voor 16,5 uren à € 100,00.
2.5.
Per e-mail van 10 januari 2011 heeft [eiser] aan [gedaagde] bericht dat hij reageert op de die dag door [gedaagde] afgegeven brief waarin [gedaagde] [eiser] heeft verzocht de zaak te sluiten en verder, onder meer, wordt bericht:
(…)Ik heb u al afgelopen week telefonisch uitgelegd, dat u nu mijn factuur voor de gewerkte uren tot op heden heeft ontvangen. Mijn voorschotnota is vooral voor de eindafrekening straks van belang en ik heb al kosten moeten maken waaronder € 280 griffierecht.(…)Ik zal in dat geval de eindfactuur opmaken. U bent alsdan verschuldigd mijn laatste nota plus het griffierecht en u heeft daarvan dan al voldaan de voorschotnota.
2.6.
[eiser] heeft zich vervolgens onttrokken aan de bij het Gerechtshof te Amsterdam ingediende procedure. [eiser] heeft geen andere facturen aan [gedaagde] gezonden, dan de factuur gedateerd 5 januari 2011.
2.7.
Bij brief van 18 mei 2015 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van
€ 2.561,90, zijnde de achterstallige nota ten bedrage van€ 2.243,50 alsmede de wettelijke rente hierover ten bedrage van € 318,40.Tevens wordt aangezegd dat bij niet betaling € 336,53 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd zal zijn.
2.8.
Bij brieven van 4, 11, 18 en 25 juni 2015, alsmede 2 juli 2015 wordt [gedaagde] nogmaals gesommeerd tot betaling.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – na vermindering van eis – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.053,50 aan hoofdsom, € 157,20 aan wettelijke rente en € 158,03 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de na 11 september 2015 verschenen rente en proceskosten.
Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht, waarvoor hij [gedaagde] een factuur gedateerd 5 januari 2011 heeft verzonden en welke factuur, althans het resterende deel daarvan, door [gedaagde] onbetaald is gelaten. [gedaagde] is in 2015 door de gemachtigde van [eiser] gesommeerd tot betaling. [eiser] vordert ter zake vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Tevens vordert [eiser] vergoeding van wettelijke rente en van de proceskosten.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij eind oktober 2010 inderdaad opdracht heeft gegeven aan [eiser] tot het verrichten van juridische werkzaamheden. Deze opdracht is begin januari 2011 beëindigd. [eiser] heeft inderdaad werkzaamheden verricht, maar daarvoor is hij al betaald. Allereerst in november 2010, bij wege van voorschot, conform de toegezonden voorschotnota. Dit is per bank overgemaakt. Hij kan zich niet herinneren dat hij de door [eiser] overgelegde brief van 12 april 2011 heeft verzonden, de communicatie ging tussen partijen juist per e-mail. Niet per post. Het verbaast hem ook dat op de brieven die [eiser] overlegt twee verschillende adressen staan.
Ter zitting heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat hij begin 2011 op verzoek van [eiser] een contant bedrag heeft betaald. Nadien heeft hij ook helemaal niets meer van [eiser] vernomen, tot de brieven van 2015. Zijn e-mailadres is ongewijzigd gebleven, dus hij was bereikbaar als het nodig was. Hij heeft dan ook niet kunnen vermoeden dat [eiser] bijna vijf jaar later nog eens bij hem zou aankloppen. Hij weet thans niet meer of hij destijds een kwitantie van [eiser] heeft gehad. Administratie over die periode heeft hij vrijwel niet meer, dan zou hij flink moeten zoeken. [gedaagde] vindt het onterecht dat hij in een procedure is betrokken.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die voorligt is of [gedaagde] nog iets verschuldigd is aan [eiser] voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden betreffende een appèlprocedure. Nadat [eiser] eerst ter zitting ‘bij gebrek aan wetenschap’ had verklaard geen voorschotnota te hebben verzonden of betaling daarop te hebben ontvangen, heeft [eiser] na de zitting een akte vermindering van eis ingediend voor het bedrag van de voorschotnota, waarvan hij de betaling alsnog heeft kunnen traceren.
5.2.
Dat betekent dat de vordering thans is beperkt tot het restant van de nota gedateerd
5 januari 2011. Het staat tussen partijen niet ter discussie dat [gedaagde], naast de voorschotnota, nog een bedrag verschuldigd was. In beginsel rust op [gedaagde] de bewijslast van het voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. De kantonrechter ziet in de volgende omstandigheden geen aanleiding om [gedaagde] het bewijs op te dragen.
5.3.
Ter gelegenheid van de zitting is duidelijk geworden dat het door [eiser] gehouden dossier met betrekking tot de zaak die hij voor [gedaagde] op zich had genomen, bepaald geen ordelijk dossier betreft. Ter zake van de voorschotota, heeft [eiser] – ondanks het feit dat hij de betreffende voorschotnota, alsmede correspondentie daarover zelf bij nadere akte heeft overgelegd – in eerste instantie een ontkennende houding aangenomen. Inmiddels is duidelijk geworden dat [gedaagde] deze nota op tijd heeft voldaan.
Vervolgens ontkende [eiser] dat hij werkzaamheden in dezelfde procedure voor derden (mede-bewoners) had verricht. Nadat hij werd geconfronteerd met de originele dagvaarding uit zijn eigen dossier waarin letterlijk staat vermeld dat hij optreedt voor 5 personen en de door hem overgelegde opdrachtbevestiging aan [naam medebewoner] d.d. 16 november 2010, heeft [eiser] ook ter zake een ‘gebrek aan wetenschap’ aangevoerd. Hij heeft verklaard dat hij vermoedt dat hij voor de zekerheid ook de anderen in de dagvaarding had vermeld, maar dat hij uiteindelijk alleen voor [gedaagde] is opgetreden.
Gelet op de geldende regels voor de advocatuur omtrent het in rechte optreden voor partijen, is het onaannemelijk dat hij ‘voor de zekerheid’ en dus zonder opdracht is opgetreden namens derden. Het is evenzeer onaannemelijk dat [eiser], gelet op het feit dat hij in de opdrachtbevestiging aan [naam medebewoner] zijn uurtarief bekend maakt en letterlijk melding maakt van het als bijlage toezenden van een voorschotnota, daar uiteindelijk toch van af heeft gezien. Dit is op geen enkele wijze onderbouwd.
5.4.
[eiser] heeft verzocht om een en ander nog nader te mogen uitzoeken. De kantonrechter ziet geen aanleiding om het verzoek van [eiser] te honoreren. Het verweer van [gedaagde] is neergelegd in het antwoord van 30 september 2015. [eiser] heeft voorafgaand aan de zitting van 15 januari 2016 dan ook ruim de gelegenheid gehad om zich voor te bereiden. Daar komt nog bij dat [eiser] over het bewuste dossier uit 2010/2011 beschikt. Aangenomen mag worden dat hij, als advocaat, een compleet dossier heeft bewaard en dat hij ter zitting is voorbereid op een reactie op de verweren van de tegenpartij, die reeds bij antwoord bekend zijn gemaakt. Het zou, mede gelet op de in artikel 20 lid 1 Rv neergelegde taak van de rechter om tegen onredelijke vertraging van de procedure te waken, als ook de in artikel 85 lid 1 en 3 Rv aan partijen opgelegde plicht om stukken, waarop zij zich wensen te beroepen, tijdig in het geding te brengen, strijden met het beginsel van een goede procesorde indien [eiser] bij deze stand van zaken alsnog een kans krijgt om nadere stukken over te leggen.
5.5.
Uit het dossier, voor zover overgelegd is, komt verder naar voren dat er tussen partijen (e-mail)contact is geweest over de omvang van de factuur gedateerd 5 januari 2011. Zo bericht [eiser] op 10 januari 2011 per e-mail nog dat hij nog een eindfactuur zal opmaken. Dat is, zo staat inmiddels vast, nooit gebeurd. Van een weigering om te willen betalen aan de zijde van [gedaagde] blijkt niet uit die correspondentie.
[eiser] heeft weliswaar ontkend dat hij begin 2011 een contante betaling van [gedaagde] heeft ontvangen op de factuur gedateerd 5 januari 2011, maar heeft geen enkele logische verklaring kunnen geven voor het feit dat hij tussen begin 2011 en de sommatiebrieven van zijn gemachtigde van mei – juli 2015 geen enkel contact heeft gezocht met [gedaagde] of enige sommatie heeft verzonden. Daarmee heeft hij [gedaagde], die na al die jaren niet bedacht hoefde te zijn op een procedure, in een bijzonder lastige bewijspositie gebracht.
5.6.
Het beeld dat is ontstaan is dat van een zeer slordig bijgehouden dossier en de kantonrechter is van oordeel dat dit, in de gegeven omstandigheden, voor rekening en risico van [eiser] moet blijven. De factuur gedateerd 5 januari 2011 bevatte – ten onrechte – geen vermindering met de reeds betaalde voorschotnota. Nu [eiser] ook voor anderen is opgetreden in de appèlprocedure en uit de opdrachtbevestiging aan [naam medebewoner] volgt dat hij ook in die gevallen voorschotnota’s heeft verzonden, is een nadere toelichting waarom [gedaagde] voor alle kosten moest opdraaien gewenst. [eiser] is niet verder gekomen dan dat hij de memorie van grieven alleen namens [gedaagde] heeft ingediend. Onduidelijk is dan ook gebleven of de gefactureerde kosten wel uitsluitend betrekking hebben op [gedaagde]. En verder acht de kantonrechter het, mede tegen de achtergrond dat [eiser] jarenlang niets van zich liet horen, niet onaannemelijk dat [gedaagde] wel degelijk de contante betaling van de (rest)factuur heeft verricht en [eiser] het dossier had gesloten.
5.7.
De conclusie is dan ook dat niet is komen vast te staan dat [eiser] nog een vordering op [gedaagde] heeft. De vordering wordt dan ook afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 25,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, kantonrechter en heden in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter