Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
nu met het juiste adres’ en wordt bevestigd dat [gedaagde] in ieder geval een gedeelte daarvan zal voldoen. De factuur is gedateerd 5 januari 2011 en bevat (samengevat) de volgende inhoud:
DECLARATIEHonorarium 28 oktober t/m 31 december 2010 € 1.650,00Te vermeerderen met 19% btw: € 313,50Kosten, griffierecht€ 280,00Totaal te voldoen: € 2243,50In de door [eiser] overgelegde urenverantwoording is opgenomen dat hij werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht over de periode 28 oktober 2010 – 28 december 2010, totaal voor 16,5 uren à € 100,00.
(…)Ik heb u al afgelopen week telefonisch uitgelegd, dat u nu mijn factuur voor de gewerkte uren tot op heden heeft ontvangen. Mijn voorschotnota is vooral voor de eindafrekening straks van belang en ik heb al kosten moeten maken waaronder € 280 griffierecht.(…)Ik zal in dat geval de eindfactuur opmaken. U bent alsdan verschuldigd mijn laatste nota plus het griffierecht en u heeft daarvan dan al voldaan de voorschotnota.
€ 2.561,90, zijnde de achterstallige nota ten bedrage van€ 2.243,50 alsmede de wettelijke rente hierover ten bedrage van € 318,40.Tevens wordt aangezegd dat bij niet betaling € 336,53 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd zal zijn.
3.De vordering
Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht, waarvoor hij [gedaagde] een factuur gedateerd 5 januari 2011 heeft verzonden en welke factuur, althans het resterende deel daarvan, door [gedaagde] onbetaald is gelaten. [gedaagde] is in 2015 door de gemachtigde van [eiser] gesommeerd tot betaling. [eiser] vordert ter zake vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Tevens vordert [eiser] vergoeding van wettelijke rente en van de proceskosten.
4.Het verweer
Ter zitting heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat hij begin 2011 op verzoek van [eiser] een contant bedrag heeft betaald. Nadien heeft hij ook helemaal niets meer van [eiser] vernomen, tot de brieven van 2015. Zijn e-mailadres is ongewijzigd gebleven, dus hij was bereikbaar als het nodig was. Hij heeft dan ook niet kunnen vermoeden dat [eiser] bijna vijf jaar later nog eens bij hem zou aankloppen. Hij weet thans niet meer of hij destijds een kwitantie van [eiser] heeft gehad. Administratie over die periode heeft hij vrijwel niet meer, dan zou hij flink moeten zoeken. [gedaagde] vindt het onterecht dat hij in een procedure is betrokken.
5.De beoordeling
5 januari 2011. Het staat tussen partijen niet ter discussie dat [gedaagde], naast de voorschotnota, nog een bedrag verschuldigd was. In beginsel rust op [gedaagde] de bewijslast van het voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. De kantonrechter ziet in de volgende omstandigheden geen aanleiding om [gedaagde] het bewijs op te dragen.
Vervolgens ontkende [eiser] dat hij werkzaamheden in dezelfde procedure voor derden (mede-bewoners) had verricht. Nadat hij werd geconfronteerd met de originele dagvaarding uit zijn eigen dossier waarin letterlijk staat vermeld dat hij optreedt voor 5 personen en de door hem overgelegde opdrachtbevestiging aan [naam medebewoner] d.d. 16 november 2010, heeft [eiser] ook ter zake een ‘gebrek aan wetenschap’ aangevoerd. Hij heeft verklaard dat hij vermoedt dat hij voor de zekerheid ook de anderen in de dagvaarding had vermeld, maar dat hij uiteindelijk alleen voor [gedaagde] is opgetreden.
Gelet op de geldende regels voor de advocatuur omtrent het in rechte optreden voor partijen, is het onaannemelijk dat hij ‘voor de zekerheid’ en dus zonder opdracht is opgetreden namens derden. Het is evenzeer onaannemelijk dat [eiser], gelet op het feit dat hij in de opdrachtbevestiging aan [naam medebewoner] zijn uurtarief bekend maakt en letterlijk melding maakt van het als bijlage toezenden van een voorschotnota, daar uiteindelijk toch van af heeft gezien. Dit is op geen enkele wijze onderbouwd.
[eiser] heeft weliswaar ontkend dat hij begin 2011 een contante betaling van [gedaagde] heeft ontvangen op de factuur gedateerd 5 januari 2011, maar heeft geen enkele logische verklaring kunnen geven voor het feit dat hij tussen begin 2011 en de sommatiebrieven van zijn gemachtigde van mei – juli 2015 geen enkel contact heeft gezocht met [gedaagde] of enige sommatie heeft verzonden. Daarmee heeft hij [gedaagde], die na al die jaren niet bedacht hoefde te zijn op een procedure, in een bijzonder lastige bewijspositie gebracht.