ECLI:NL:RBNHO:2016:8621

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
C/15/239693 / FA RK 16-1153
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nakoming convenant inzake kinderalimentatie en co-ouderschap

In deze zaak heeft de man de rechtbank verzocht om te bepalen dat de vrouw hem een bedrag van ongeveer € 20.000 moet betalen, voortvloeiend uit een convenant dat betrekking heeft op de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het convenant is gebaseerd op artikel 1:392 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, wat betekent dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek. De man moet echter onderbouwen dat hij meer heeft betaald dan de afspraken in het convenant voorschrijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn verzoek te onderbouwen, en heeft het verzoek afgewezen. De vrouw had primair aangevoerd dat de rechtbank onbevoegd was om van de vordering kennis te nemen, maar de rechtbank heeft deze argumenten niet verder behandeld omdat het verzoek van de man al werd afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. drs. C.M. van Wechem op 19 oktober 2016, en tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/239693 / FA RK 16-1153
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 19 oktober 2016
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.R. Carrière, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.F.A. Mutsaers, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 23 februari 2016;
- het verweerschrift, tevens voorwaardelijk zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 10 mei 2016;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 7 juli 2016.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 juli 2016 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Haarlem van 25 januari 2005.
2.2
Uit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , inmiddels jongmeerderjarig;
- [minderjarige] , op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige] , op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.3
Bij de hiervoor genoemde beschikking is bepaald dat het echtscheidingsconvenant dat partijen hebben gesloten, deel uitmaakt van de beschikking. In Artikel 4 van het convenant, met als onderwerp gezagsvoorziening, omgangsregeling en alimentatie kinderen, is onder meer een co-ouderschapregeling en een regeling voor de betaling van de (studie-)kosten van de kinderen opgenomen. In 4.1 is neergelegd dat [jongmeerderjarige] zal worden ingeschreven op het adres van de man, [minderjarige] en [minderjarige] op het adres van de vrouw, 4.2 bevat, kort gezegd, een regeling voor de financiering van de kosten van de kinderen. Overeengekomen is dat partijen de directe kosten van het levensonderhoud alsmede de huisvesting van de kinderen en met de kinderen doorgebrachte vakanties ieder voor eigen rekening nemen voor wat betreft de periode dat de kinderen bij hem of haar verblijven. Voor alle overige kosten hebben partijen een regeling getroffen die inhoudt dat zij een en/of rekening openen waarop zij maandelijks een door hen vast te stellen bedrag en de helft van de kinderbijslag zullen storten. Op een nog te openen spaarrekening, uitsluitend bestemd voor latere studiekosten, zal de andere helft van de kinderbijslag worden gestort. Op deze rekening zal ook - kort gezegd - het uitkeringsbedrag dat partijen van het Nationaal Restauratiefonds zullen ontvangen, worden gestort. Tenslotte hebben partijen afgesproken dat zij maandelijks ieder een bedrag zullen sparen ten behoeve van de kinderen en dat zij hiermee uiterlijk in de maand januari 2006 zullen beginnen.

3.Verzoek

De man heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de vrouw de bepalingen uit het tussen partijen gesloten convenant dient na te komen in die zin dat zij de man de kosten voor verzorging en opvoeding van de kinderen dient te vergoeden voor een bedrag van
€ 20.839,20, althans een door de rechtbank te betalen bedrag.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1
De vrouw heeft primair aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren om van de vordering van de man kennis te nemen, aangezien deze niet bij verzoekschrift maar met een dagvaarding moet worden ingeleid. De vordering strekt tot betaling van een geldsom op grond van niet - nakoming van een overeenkomst van partijen. Omdat sprake is van een vordering die lager is dan € 25.000, had de man zijn vordering bij de kamer voor kantonzaken moeten indienen. De vrouw verzoekt de rechtbank de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, omdat hierover, gelet op de aard van de vordering, niet door de Familie-unit van de rechtbank kan worden beslist.
4.2
De vrouw heeft voorwaardelijk zelfstandige verzoeken tot betaling / vergoeding van kosten ingediend.

5.Beoordeling

5.1
Ter zitting is afgesproken dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden tot 7 september 2016, om partijen de gelegenheid te geven alsnog tot overeenstemming over hun geschilpunten te komen. Indien partijen vóór die datum de rechtbank niet berichten dat zij er samen uitkomen, zal de beschikking worden gegeven. Omdat de rechtbank van partijen geen informatie meer heeft ontvangen, is de datum bepaald waarop de beschikking zal worden gegeven.
5.2
Het verzoek van de man strekt tot vaststelling van het bedrag dat de vrouw nog aan hem verschuldigd is ter zake van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
De advocaat van de man heeft een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2003, waarbij is bepaald dat in zaken van levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven moet worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat het tussen partijen gesloten convenant waarvan de man thans nakoming vordert, betrekking heeft op betaling van levensonderhoud voor de kinderen van partijen en dus is gebaseerd op art. 1:392 lid 1 BW. Aangezien alle procedures die zijn gebaseerd op enige bepaling van Boek 1 BW bij verzoekschrift dienen te worden ingeleid, is de man ontvankelijk in zijn verzoek.
5.3
De rechtbank overweegt dat uit de formulering van het convenant blijkt dat het de intentie van partijen was om voor alle zogenaamde verblijfsoverstijgende kosten een en/of rekening te openen en hierop maandelijks een door hen vast te stellen bedrag en de helft van de kinderbijslag te storten. Partijen hebben dit voornemen niet uitgevoerd en geen afspraken gemaakt over de te storten bedragen. De rechtbank stelt vast dat het op weg van de man als verzoekende partij ligt om inhoudelijk te onderbouwen en/of te concretiseren dat hij meer van de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen heeft betaald dan waartoe hij op grond van de afspraken in het convenant gehouden was. Het verzoek van de man zal als niet onderbouwd worden afgewezen.
5.4
Gelet op de uitkomst van de beoordeling van het verzoek van de man komt de rechtbank aan bespreking van het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek van de vrouw niet toe.

6.Beslissing

De rechtbank:
Wijst af het verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.