ECLI:NL:RBNHO:2016:8518

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
5327507 \ OA VERZ 16-307
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na incident in zorgrelatie afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever, [x], en een werknemer, [y]. De werkgever verzocht om ontbinding op basis van een incident dat op 1 april 2016 had plaatsgevonden, waarbij [y] een zorgbehoevende bewoner van [x] een klap of tik had gegeven. De werkgever stelde dat dit incident, samen met een verstoorde arbeidsverhouding en disfunctioneren van [y], een redelijke grond voor ontbinding vormde.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het verwijtbare gedrag van [y] niet zodanig ernstig was dat van de werkgever in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De rechter nam in overweging dat [y] meer dan tien jaar in dienst was en altijd goed had gefunctioneerd. Bovendien had [y] het incident direct gemeld en excuses aangeboden. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever onvoldoende inspanningen had geleverd om de arbeidsverhouding te herstellen en dat er geen sprake was van een duurzaam en ernstig verstoorde arbeidsverhouding.

Daarom heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de werkgever veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 5327507 \ OA VERZ 16-307 BL
Uitspraakdatum: 11 oktober 2016
Beschikking in de zaak van:
[naam verzoeker],
gevestigd te [adres]
verzoekende partij
verder te noemen: [x]
gemachtigde: mr. H.H.A. Lewin, advocaat te Uitgeest
tegen
[naam verweerder],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [y]
gemachtigde: mr. E. Akopova, advocaat te Purmerend

1.Het procesverloop

1.1.
[x] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [y] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 20 september 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [x] en [y] bij brieven van 16 september 2016 respectievelijk 20 september 2016 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[x] is een op antroposofische grondslagen gebaseerde woon- en werkgemeenschap in [plaats] voor mensen met een verstandelijke beperking. Alle bewoners van [x] hebben van 9.15 uur tot 17.00 uur een plek in een van de werkplaatsen van [x] .
2.2.
[y] , geboren op [datum] , is op 1 januari 2006 in dienst getreden bij [x] . De laatste functie die [y] vervulde, is die van werkplaatsleider van de tuinwerkplaats, met een salaris van € 2.701,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 7,05% eindejaarsuitkering.
2.3.
Op 1 april 2016 heeft zich een incident op de werkvloer voorgedaan, waarbij [y] een zorgbehoevende bewoner van [x] (deelnemer aan de kruidenwerkplaats) een klap of tik heeft gegeven. [y] heeft dit gedaan uit frustratie en ergernis over het feit dat deze bewoner zich wederom in de buurt van de knoppen bevond waarmee (beluchtings)ramen in de tuin- en kruidenwerkplaats open en dichtgezet kunnen worden. Bij [y] bestond het vermoeden dat de bewoner de ramen van kas de avond ervoor open had gezet, terwijl deze in verband met de te verwachten nachtvorst gesloten dienden te blijven. Het incident vond plaats in het bijzijn van de medewerker van de kruidenwerkplaats en een vrijwilligster.
2.4.
[y] heeft het incident direct zelf gemeld bij de werkplaatscoördinator (verder te noemen: [Z] ) en zijn excuses aangeboden aan de bewoner. In overleg met [Z] is [y] diezelfde dag naar de – ook bij [x] werkzame – vader van de betreffende bewoner gegaan. Later die dag heeft [y] ook de moeder van de bewoner op de hoogte gebracht van het incident.
2.5.
[x] heeft [y] direct na het incident op non-actief gesteld. [y] heeft zijn werkzaamheden tot op heden niet hervat.
2.6.
[x] heeft het incident in overeenstemming met de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg op 4 april 2016 gemeld bij de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ). Verder heeft [x] een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld om het incident te onderzoeken. Ook heeft [x] het incident gemeld bij de politie.
2.7.
Vanaf 1 april zijn diverse gesprekken gevoerd tussen [y] en medewerkers van [x] .
2.8.
In een brief van 22 april 2016 schrijft [x] , in de persoon van [Z] , aan [y] – voor zover relevant – het volgende.
“(…)
In de afgelopen 3 weken is het jou niet gelukt om mij inzicht te geven in wat er met jou aan de hand is, dat maakte dat je[bewoner]
aanvloog. Ook heb ik niet de indruk dat je je voldoende bewust bent, van wat je te doen staat, om te zorgen dat dit niet nog eens kan gebeuren.
Daardoor kan ik niet naast je staan bij het herwinnen van het vertrouwen van de ouders van[bewoner]
en van de collega’s.
En dat betekent dat er van een terugkeer van jou naar de werkplaatsen geen sprake kan zijn.
Op dit moment is er geen concreet alternatief wat ik je kan bieden.
Daar zullen we de komende tijd samen naar moeten zoeken.
In de periode dat je non-actief-stelling nog duurt, zal ik daarbij je gesprekspartner zijn.
In de week van 2 mei neem ik contact met je op om over het vervolg in gesprek te gaan.”
2.9.
[y] laat in een brief van 18 mei 2016 aan [x] weten het niet eens te zijn met de ontheffing uit zijn functie.
2.10.
Op 18 mei 2016 heeft [x] aan [y] verstrekt het als productie 4 overgelegde, ongedateerde rapport van eerdergenoemde onderzoekscommissie.
2.11.
Op 25 mei 2016 vond het laatste gesprek tussen partijen plaats. Tijdens dit gesprek heeft [x] aan [y] medegedeeld geen vertrouwen meer te hebben in voortzetting van de werkzaamheden op de werkplaatsen, en dat overgegaan zou worden tot beëindiging van het dienstverband. Dit heeft [x] aan [y] bevestigd in een brief van 30 mei 2016, waarbij [x] een beëindigingsvoorstel heeft gedaan. [y] heeft dit voorstel niet geaccepteerd.

3.Het verzoek

3.1.
[x] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [y] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e en/of d en/of g BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt [x] ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – verwijtbaar handelen van [y] en/of disfunctioneren en/of een verstoorde arbeidsverhouding. Ter onderbouwing daarvan heeft [x] het volgende naar voren gebracht. Het incident kwalificeert als geweld in de zorgrelatie en is ernstig verwijtbaar, met als gevolg dat het onmogelijk is geworden voor [y] om nog bij [x] in de tuinwerkplaats te werken, nu de betreffende bewoner daar dagelijks is. Verder heeft [y] niet het zelfkritisch vermogen en de professionele houding getoond die [x] mag verwachten, hetgeen hem ongeschikt maakt om bij [x] te blijven werken. Daarnaast zijn de onderlinge verhoudingen als gevolg van het incident en het wegvallen van het vertrouwen fundamenteel, duurzaam en niet herstelbaar beschadigd. Als gevolg van het gebrek aan vertrouwen en het gebrek aan zelfkritisch vermogen is er geen mogelijkheid tot herplaatsing op een andere werklocatie. [x] is bereid [y] een bedrag te betalen gelijk aan de transitievergoeding van € 11.134,00 bruto. Voor een aanvullende vergoeding is geen reden.

4.Het verweer

4.1.
[y] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [y] heeft op 1 april 2016 inderdaad verkeerd gehandeld. [y] heeft direct erkend dat zijn gedrag niet gepast was, dit gemeld aan zijn leidinggevende, spijt betuigd en zijn oprechte excuses aangeboden aan de bewoner, diens ouders en zijn collega’s. Het éénmalige incident gedurende tien jaar uitstekend functioneren rechtvaardigt niet de beëindiging van het dienstverband. [y] heeft niet de gelegenheid gekregen het vertrouwen van [x] te herwinnen. [y] heeft zich constructief opgesteld en steeds aangegeven zijn werk te willen hervatten. Het had op de weg van [x] gelegen in oplossingen te denken, mede in aanmerking genomen de persoonlijke belangen van [y] bij voortzetting van het dienstverband. Bovendien is [y] nooit aangesproken op zijn functioneren en is van disfunctioneren geen sprake.
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [y] om toekenning van een billijke vergoeding en een transitievergoeding. [x] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [y] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [y] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
[x] voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het onder de feiten genoemde incident dat plaatsvond op 1 april 2016 en de omstandigheid dat [y] in de daarna met [x] gevoerde gesprekken onvoldoende zelfinzicht heeft getoond en onvoldoende heeft kunnen aangeven wat hij nodig heeft om incidenten in de toekomst te voorkomen, waardoor [y] het vertrouwen van [x] niet heeft kunnen terugwinnen. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [x] in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden echter geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, d of g BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4.
Voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer bestaat alleen dan aanleiding indien dit handelen of nalaten zodanig ernstig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Tussen partijen is niet in geschil dat zich op 1 april 2016 een incident heeft voorgedaan, bestaande uit het geven van een klap dan wel een tik door [y] aan een zorgbehoevende bewoner van [x] . Of sprake is geweest van een tik met drie vingers, zoals [y] stelt dan wel een klap in het gezicht is niet relevant, omdat ook een tik verwijtbaar is en kwalificeert als geweld in een zorgrelatie. Dit levert op zichzelf een verwijtbaar handelen van [y] op, hetgeen [y] ook niet betwist.
5.5.
Bij de beoordeling van de vraag of dit verwijtbaar handelen van [y] een zodanig gewicht heeft dat van [x] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. [y] is al meer dan tien jaar in dienst bij [x] en hij heeft altijd goed gefunctioneerd. Weliswaar heeft [x] ter zitting aangegeven dat zich in de twee of drie weken voorafgaand aan het incident op 1 april 2016, nog twee andere, kleinere incidenten hebben voorgedaan. Zo zou [y] boos tegen een gieter hebben getrapt en verbaal ongebruikelijk heftig hebben gereageerd tegen een bewoonster die in het winkeltje werkt en appeltjes liet vallen. Deze incidenten weegt de kantonrechter echter niet mee. In de eerste plaats niet omdat [x] deze incidenten pas op de zitting aan de orde heeft gesteld en [y] daarvan zijn eigen lezing heeft gegeven. Daarnaast geldt dat genoemde incidenten voor [x] destijds kennelijk geen aanleiding zijn geweest om daarover met [y] in gesprek te gaan, terwijl [Z] naar eigen zeggen zelf getuige was van beide voorvallen. [x] stelt nog wel aandacht aan de andere voorvallen besteed te hebben in de gesprekken die naar aanleiding van het incident op 1 april 2016 hebben plaatsgevonden, maar dit blijkt niet expliciet uit de overgelegde gespreksverslagen. Tot slot zijn de voorvallen niet in het ontbindingsverzoek aangevoerd, zodat de kantonrechter ook om die reden deze voorvallen niet betrekt bij haar oordeel.
5.6.
[x] heeft aangegeven dat na het incident van 1 april 2016 haar insteek was om er met [y] uit te komen en het dienstverband voort te zetten. In dat kader zijn een aantal gesprekken gevoerd. Op basis van de inhoud van die gesprekken heeft [x] het standpunt ingenomen dat [y] kennelijk niet inziet hulp nodig te hebben. [x] heeft in dit verband ter zitting verklaard dat zij had verwacht dat [y] met een hulpvraag zou komen en vervolgens met de ingeschakelde hulp had willen werken aan zijn terugkeer. Echter, als voor [x] als werkgever al vaststond dat voor terugkeer van [y] op de werkvloer hulp nodig was dan valt niet in te zien waarom [x] dit niet uit eigen beweging – in de vorm van de bedrijfsarts, een mediator of andere hulpverlener – heeft aangeboden of als voorwaarde heeft gesteld voor een voortzetting van het dienstverband.
5.7.
Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ernstige gevolgen voor [y] . Als onbetwist staat vast dat [y] een alleenstaande vader is van twee minderjarige kinderen en kostwinner. Direct na het incident is [y] op non-actief gesteld. Al op 22 april 2016 is hem door [Z] te verstaan gegeven dat hij niet meer kan terugkeren naar zijn werkplek. Zonder af te willen doen aan de ernst van het incident is uit de stukken op te maken dat het met de betreffende bewoner weer goed gaat. In elk geval is niet aannemelijk geworden dat hij blijvende schade aan het incident heeft overgehouden.
5.8.
[y] heeft het incident direct zelf gemeld bij zijn leidinggevende. Ook heeft hij uit eigen beweging diezelfde dag contact gezocht met de ouders van de bewoner en is met hen het gesprek aangegaan. [y] ziet zelf ook in dat wat hij heeft gedaan niet kan. Hij geeft alleen te kennen er graag een streep onder te zetten en weer aan het werk te gaan. Daarbij stelt hij zich op het standpunt dat één incident in tien jaar tijd een ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet rechtvaardigt.
5.9.
Alles afwegende is een ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter disproportioneel. Het verwijtbare gedrag van [y] is niet zodanig dat van [x] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.10.
[x] heeft verder verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW. Daarvoor is vereist dat die verhouding duurzaam en ernstig verstoord is (
Kamerstukken II,2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 46). In deze eis ligt besloten dat van partijen binnen redelijke grenzen inspanningen mogen worden verwacht om tot verbetering of herstel van de arbeidsverhouding te komen, waartoe de werkgever initiatief moet nemen.
5.11.
Aan het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding heeft [x] dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan het verzoek om ontbinding wegens verwijtbaar handelen of nalaten van [y] . Daar waar de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld dat die feiten en omstandigheden geen ontbinding wegens verwijtbaar handelen of nalaten kunnen rechtvaardigen, bestaat er ook geen aanleiding om op grond daarvan de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Niet gebleken is dat er in de ruim tien jaar voorafgaand aan het incident problemen zijn geweest in de arbeidsverhouding tussen [y] en [x] . [y] heeft op 1 april 2016 verwijtbaar gedrag laten zien, hetgeen uiteraard invloed heeft op de relatie tussen werkgever en werknemer. Naar eigen zeggen van [x] was de insteek vervolgens juist voortzetting van het dienstverband met [y] . Niet gezegd kan worden dat de arbeidsverhouding in de daarop volgende weken – waarin [y] door de non-actiefstelling geen werkzaamheden heeft kunnen verricht – zodanig duurzaam en ernstig verstoord is geraakt dat van [x] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.12.
Ook voor ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, BW bestaat geen aanleiding. [x] baseert dit verzoek op het niet zelfkritisch vermogen en de niet professionele houding die [y] zou hebben getoond in de gesprekken die zijn gevoerd na het incident van 1 april 2016. Dit is echter onvoldoende om te kunnen oordelen dat [y] ongeschikt zou zijn tot het verrichten van de bedongen arbeid, als daarbij in aanmerking wordt genomen dat [y] voorafgaand aan het incident kennelijk ruim tien jaar probleemloos heeft gefunctioneerd. Daarbij komt dat voor ontbinding wegens disfunctioneren vereist is dat de werknemer in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren. Daarvan is geen sprake geweest omdat [y] direct op non-actief is gesteld.
5.13.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [x] zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden. Dat betekent dat het verzoek van [y] om toekenning van een billijke vergoeding niet meer besproken hoeft te worden.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van [x] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt [x] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [y] tot en met vandaag vaststelt op € 400,00 voor salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. M. Hoendervoogt, kantonrechter en op 11 oktober 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter