ECLI:NL:RBNHO:2016:8322

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
15/870526-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging door verdachte met stelselmatig contact en inbreuk op persoonlijke levenssfeer

Op 7 oktober 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging. De verdachte heeft in de periode van 14 februari 2015 tot en met 24 april 2015 stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefsters door hen te dwingen contact met haar te dulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelingen heeft verricht met het oogmerk om de aangeefsters te dwingen tot contact, waaronder het versturen van bewerkte foto's, teksten, en het afsluiten van een abonnement op naam van een van de aangeefsters. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gehonoreerd, ondanks het verweer van de verdediging dat het vereiste oogmerk ontbrak. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en heeft een taakstraf van 200 uur opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, waarbij de materiële en immateriële schade is vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870526-15 (P)
Uitspraakdatum: 7 oktober 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 september 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.H.S. Ayre en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. T.N. van Riel, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 februari 2015 tot en met 11 juni 2015 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] en/of [aangever] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [aangeefster] en/of [aangever] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door:
- ( bewerkte) foto's en teksten te sturen naar de telefoon van die [aangeefster] en/of [aangever] en/of
- ( een) pakket(ten) en/of een (of meer) goed(eren) te laten bezorgen op het huisadres van die [aangeefster] en/of [aangever] en/of
- een abonnement (van het tijdschift Grazia) af te sluiten op naam van [aangeefster] en/of
- teksten en/of afbeeldingen te sturen naar het facebook-account van die [aangeefster] en/of [aangever] - i-messages en/of whats-app-berichten en/of bewerkte foto's en/of mails te sturen naar de (salon)telefoon van die [aangeefster] en/of [aangever]
- anonieme brie(f)(ven) te (laten) bezorgen op het adres van die [aangeefster] en/of [aangever] verzonden (gericht aan Pedo van Noord-Scharwoude) en/of
- het verspreiden van brieven en/of pamfletten in de directe (woon)omgeving van die [aangeefster] en [aangever] en/of
- het benaderen van relaties van [aangever] op het facebook-account van die [aangever] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Wat het ten laste gelegde oogmerk betreft heeft de officier van justitie opgemerkt dat het oogmerk aangevers te dwingen iets te dulden reeds kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat hen geen keus is gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met verdachte; er werd geen gebruik gemaakt van een traceerbaar telefoonnummer en bovendien wisten aangevers niet wie al die onbekende brieven en foto’s had verstuurd.
3.2
Standpunt van de verdedigingVerdachte heeft ter zitting verklaard de haar verweten feitelijke handelingen te hebben gepleegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu het vereiste oogmerk een ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen ontbreekt. Er is sprake van belediging en bedreiging, maar dat is niet ten laste gelegd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de handeling bij het derde gedachtestreepje in de tenlastelegging niet kan worden bewezenverklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een eventuele bewezenverklaring moet worden beperkt tot de periode van 14 februari 2015 tot en met 24 april 2015.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit behoudens ten aanzien van het bestanddeel van het oogmerk – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 september 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangeefster [aangeefster] d.d. 17 maart 2015 (dossierpagina’s 50 t/m 52);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangeefster [aangeefster] d.d. 11 juni 2015 (dossierpagina’s 55 t/m 57) en het daarbij behorende verzoek tot vervolging (dossierpagina 58);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] d.d. 11 juni 2015 (dossierpagina’s 60 t/m 62) en het daarbij behorende verzoek tot vervolging (dossierpagina 63).
3.4
Bewijsoverwegingen
Oogmerk
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat geen sprake is van een oogmerk als ten laste gelegd en zij overweegt daartoe als volgt.
Het oogmerk te dwingen iets te dulden – waartoe de rechtbank zich in het licht van dit dossier beperkt – kan besloten liggen in handelingen waaruit kan worden afgeleid dat het slachtoffer geen keus wordt gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 23 september 2016 verklaard dat zij na beëindiging van haar affaire met de heer [naam] (hierna: [naam] ) toch contact met hem wilde, maar dit niet direct met hem zocht, omdat hij in het ziekenhuis lag. Zij heeft er bewust voor gekozen om zijn zoon [aangever] (hierna: [aangever] ) en diens partner [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ) te benaderen en heeft verklaard dat dit was omdat zij wél contact hadden met [naam] . Vanuit verschillende emoties zoals wraak, frustratie, woede en de wens te irriteren heeft verdachte de handelingen in de tenlastelegging verricht, zich daarbij feitelijk richtend op [aangeefster] en [aangever] . Zij wilde hiermee een reactie van [naam] krijgen in de hoop dat hij zou weten dat zij erachter zou zitten. Verdachte heeft verder aangegeven dat zij steeds een stap verder ging in het versturen van (bewerkte) foto’s en berichten naar [aangeefster] en [aangever] , omdat een reactie uitbleef. Verdachte bleef [aangeefster] en [aangever] lastigvallen en heeft hen doelbewust willen treffen om bovengenoemde reden. Het was voor aangevers niet traceerbaar wie achter het versturen van de pakketjes, de berichten en de foto’s zat, zodat iedere reactie uitbleef en aangevers telkens nieuwe acties moesten dulden.
De rechtbank is – gelet op vorenstaande – van oordeel dat de handelingen van verdachte plaatsvonden met het oogmerk aangevers te dwingen te dulden dat stelselmatig contact met hen werd gezocht. Het gegeven dat het verdachte uiteindelijk te doen was om contact met [naam] te krijgen doet hieraan niet af.
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.
Afsluiten abonnement tijdschrift Grazia
Uit het dossier blijkt dat het abonnement op de Grazia via het [e-mailadres] is aangevraagd. Dit e-mailadres is door verdachte onder andere gebruikt voor het bestellen van goederen op naam van [aangeefster] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat goederen, welke besteld zijn via de door haar aangemaakte mailadressen, door haar moeten zijn besteld. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte ook voor dit abonnement verantwoordelijk is.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 14 februari 2015 tot en met 24 april 2015 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] en [aangever] , met het oogmerk die [aangeefster] en [aangever] te dwingen iets te dulden, door:
- ( bewerkte) foto's en teksten te sturen naar de telefoon van die [aangeefster] en [aangever] en
- pakketten en/of goederen te laten bezorgen op het huisadres van die [aangeefster] en [aangever] en
- een abonnement van het tijdschift Grazia af te sluiten op naam van [aangeefster] en
- teksten en afbeeldingen te sturen naar het facebook-account van die [aangeefster] en [aangever]
- whats-app-berichten en bewerkte foto’s en mails te sturen naar de telefoon van die [aangeefster] en
- anonieme brieven te laten bezorgen op het adres van die [aangeefster] en [aangever] gericht aan Pedo van Noord-Scharwoude en
- het verspreiden van brieven en/of pamfletten in de directe woonomgeving van die [aangeefster] en [aangever] en
- het benaderen van relaties van [aangever] op het facebook-account van die [aangever] .
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Belaging, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 180 uur en tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf vordert zij de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals vermeld in het reclasseringsadvies van 21 maart 2016, te weten een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Bij het bepalen van de strafeis heeft officier van justitie rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak en het gegeven dat verdachte first offender is.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, indien zij tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij heeft de raadsvrouw gewezen op de psychische toestand van verdachte ten tijde van het plegen van het delict; verdachte voelde zich machteloos. Haar handelen werd uiteindelijk een uitlaatklep die werd gevoed door alcohol en haar psychische gesteldheid. Daarnaast komt uit het reclasseringsrapport naar voren dat verdachte inziet dat zij behandeling nodig heeft en vóór de behandeling van deze strafzaak al is begonnen met behandeling bij de GGZ. Een behandeling bij de Brijderstichting is reeds positief afgerond. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op het tijdsverloop in deze zaak, het gegeven dat verdachte first offender is en dat de pleegperiode dient te worden ingekort.
De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport, en rekening te houden met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van [aangeefster] en [aangever] en heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van die [aangeefster] en [aangever] . Hoe ingrijpend de gevolgen van het feit zijn geweest, blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen. Hieruit blijkt dat [aangeefster] en [aangever] in sterke mate angstgevoelens hebben ondervonden en ondervinden en de gevolgen van de belaging nog dagelijks met zich dragen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 augustus 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 21 maart 2016 van [reclasseringswerker] verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Verdachte heeft niet nagedacht over de eventuele gevolgen van haar handelen. Risicofactoren bij verdachte zijn het alcoholgebruik en het gedrag dat voorkomt uit afwijzing, waar verdachte gefrustreerd van raakt en niet voldoende haar emoties kan reguleren. Verdachte kon haar emoties niet uiten bij personen om haar heen, doordat niemand op de hoogte mocht zijn van haar affaire. Echter is het feit dat haar partner het nu wel weet en verdachte het hier met hem over kan hebben risicoverlagend te noemen. Doordat verdachte in een labiele psychische periode verkeerde, mede door haar zingevingsproblematiek en zich daarnaast machteloos voelde, lijkt zij over te zijn gegaan tot dit delictgedrag. Haar alcoholgebruik zou hierin de doorslag hebben gegeven, waardoor ze de gevolgen van haar gedrag niet voldoende heeft kunnen overzien en zeer veel spijt heeft van haar laakbare acties. Verdachte heeft na onderhavig ten laste gelegde contact gezocht met de Brijderstichting voor haar alcoholgebruik en daarnaast voor onderhavige zaak al meerdere gesprekken gevoerd met een psycholoog, wat toentertijd niet voor haar werkte. Vanuit onderzoek is gebleken dat de behandeling gericht moet zijn op de frustratietolerantie van verdachte, mits de bijzondere voorwaarden worden overgenomen. Doordat er nu een specifieke hulpvraag is, staat verdachte ervoor open hieraan mee te werken, hetgeen de kans op recidive verkleint.
Geadviseerd wordt een voorwaardelijke straf op te leggen. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd:
-
meldplicht;
-
behandelverplichting – ambulante behandeling.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ten voordele van verdachte laten meewegen het gegeven dat zij first offender is en dat zij zelf hulp heeft gezocht. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte de schade – die als gevolg van haar handelen is geleden door de benadeelde partijen – zal moeten vergoeden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de modaliteit van een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm, ondanks de ernst van het feit, niet passend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering en een ambulante behandelverplichting noodzakelijk. Dergelijke verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf worden verbonden.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [aangeefster] en [aangever] ten aanzien van zowel de materiële schade als de immateriële schade geheel kunnen worden toegewezen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van [aangeefster] en [aangever] wat betreft de materiële schade. De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen ten aanzien van de immateriële schade te matigen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
Vordering benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.910,81 ingediend tegen verdachte, bestaande uit € 410,81 voor de materiële schade en € 2.500,- voor de immateriële schade, die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: belaging], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade ad € 410,81 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.750,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, als zijnde het bedrag waarop de schade minst genomen kan worden begroot.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.160,81.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: belaging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3.2
Vordering benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.028,66 ingediend tegen verdachte, bestaande uit € 28,66 voor de materiële schade en € 2.000,- voor de immateriële schade, die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: belaging], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade ad € 28,66 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.250,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, als zijnde het bedrag waarop de schade minst genomen kan worden begroot.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.278,66,-.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: belaging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
tweehonderd (200) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderd (100) dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
zestig (60) uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door dertig (30) dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich moet melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar. Hierna moet zij zich blijven melden voor de duur van de behandeling;
  • zich zal laten behandelen bij Divisie forensische psychiatrie – GGZ Noord-Holland Noord of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- zich zal gedragen naar de aanwijzingen die door of namens de reclassering aan verdachte zullen worden gegeven;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Noord-Holland, noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.160,81,- (zegge: tweeduizend honderdzestig euro en éénentachtig cent), bestaande uit € 410,81 voor de materiële en € 1.750,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangeefster] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangeefster] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.160,81 (zegge: tweeduizend honderdzestig euro en éénentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
éénendertig (31) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.278,66,- (zegge: éénduizend tweehonderdachtenzeventig euro en zesenzestig cent), bestaande uit € 28,66 voor de materiële en
€ 1.250,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.278,66,- (zegge: éénduizend tweehonderdachtenzeventig euro en zesenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
tweeëntwintig (22) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Warmerdam, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. A.S. van Leeuwen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
7 oktober 2016.