Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procedure
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man en de vrouw, ingekomen op 21 juli 2016;
- de brief met bijlage van de ABS van de gemeente [plaats] van 27 september 216.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak hebben de man en de vrouw, die op [huwelijksdatum] een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, verzocht om de nietigverklaring van hun geregistreerd partnerschap. Dit verzoek is gedaan omdat zij van mening waren dat zij door middel van partnerschapsvoorwaarden wilden afwijken van het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen. Echter, zij hebben verzuimd deze voorwaarden voorafgaand aan het partnerschap op te stellen, wat heeft geleid tot de onbedoelde en ongewilde rechtsgevolgen van een wettelijke gemeenschap van goederen. De man en de vrouw hebben hun verzoek gegrond op dwaling, primair op basis van artikel 1:71 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair op artikel 6:228 BW.
De ambtenaar van de burgerlijke stand (ABS) heeft het verzoek afgewezen, stellende dat het partnerschap rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat de dwalingsgronden niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de man en de vrouw niet voldoende zijn voorgelicht over de gevolgen van hun geregistreerd partnerschap en de mogelijkheid om partnerschapsvoorwaarden op te stellen. De rechtbank concludeert dat de artikelen van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking hebben op de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap, niet van toepassing zijn in deze situatie. De rechtbank wijst het verzoek van de man en de vrouw af, omdat er geen sprake is van de limitatieve dwalingsgronden zoals genoemd in artikel 1:71 BW.
De uitspraak is gedaan door mr. Ph. Burgers, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.