Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. E, pag. 17).
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de werknemer, geboren op [geboortedatum] 1983, een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst te herstellen na opzegging door de werkgever, [werkgever], op bedrijfseconomische gronden. De werknemer was sinds 7 april 2008 in dienst bij [werkgever] als medewerker schadeafhandeling met een salaris van € 1.942,50 bruto per maand. De werkgever had de arbeidsovereenkomst opgezegd met toestemming van het UWV, met ingang van 1 februari 2016, na een besluit van het UWV op 14 december 2015.
De werknemer betwist de opzegging en stelt dat de werkgever onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van bedrijfseconomische redenen voor het ontslag. De werknemer voert aan dat de werkgever geen redelijke grond voor ontslag heeft gesteld en dat de onderbouwing van de bedrijfseconomische omstandigheden niet op de afdeling schade, waar de werknemer werkzaam was, van toepassing is. De werknemer verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te herstellen op grond van artikel 7:682 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en, subsidiair, om een billijke vergoeding toe te kennen.
De werkgever verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de werknemer geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om verweer te voeren bij het UWV. De werkgever stelt dat de opzegging rechtmatig was en dat er geen mogelijkheden waren voor herplaatsing van de werknemer. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de bedrijfseconomische redenen en dat de opzegging in strijd is met artikel 7:669, lid 3, onderdeel a, BW. De kantonrechter heeft daarom het verzoek van de werknemer om de arbeidsovereenkomst te herstellen toegewezen, met terugwerkende kracht tot de datum van opzegging.